Opwaartsche Wegen. Jaargang 7(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Het meisje door G. Kamphuis. De nacht werd eenzamer achter de ramen. Ze zat bij 't stervend vuur; een duistre wind Kreunde door de struiken, als schreid' een kind, En ergens riepen stemmen vreemde namen. Ze zag zichzelf weer, wandlend in een dag Van zon en licht en dauw van groene wegen, Waar roode bloesems donkren bloei ontstegen, En dacht zijn stem te hooren en zijn lach - Maar plotsling, toen haar droom al verder zwierf, Ontwaakte ze, ontzet door 't van de wanden Donkrende zwijgen - eenzaam woei de wind - Zij was vermoeid en wist zich onbemind, En voelde, hoe 't geluk in hare handen Steeds doelloos bleef, verouderde, en stierf. Vorige Volgende