Opwaartsche Wegen. Jaargang 7
(1929-1930)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Iets over den roman van het Huwelijksprobleem
| |
[pagina 25]
| |
Neen, de roman van het probleem is van heel wat meer ‘standing’; die is vooral niet oppervlakkig, maar graaft juist diep!; die is ook niet gedurfd of levenslustigbrutaal, maar zwaar, donker, moeilijk! Hij handelt ook niet over avontuurtjes met hun samenstel van verwikkelingen, maar over de huwelijkstheorie en een door honderd bijkomstigheden gevormde huwelijkspractijk, over het begrip ‘trouw’ als quaestie van ‘wilskracht’ dan wel van ‘aanleg’, over persoonlijkheid en haar verhouding tot liefde. En daar hebben we dan het probleem, het probleem daarom, wijl het, hoe ook bekeken en bespiegeld, nimmer opgelost wordt: de vraag waarom een ‘formeel’ en ‘conventioneel’ ding als het huwelijk toch naar moderne opvatting is, zooveel bindende kracht heeft, dat het de individueele vrijheid volkomen beheerscht en niet dan ten koste van veel ellende kan worden genegeerd.
Een der meest op den voorgrond gekomen vertegenwoordigers van den roman over dit huwelijksprobleem is ‘Tantalus’ van Jo van Ammers-Küller. De schrijfster is op het terrein der problemen-literatuur geen onbekende. Eigenlijk heeft ze altijd in de problemen-sfeer zich bewogen. ‘Maskerade’, ‘De Zaligmaker’, ‘Het Huis der vreugden’, ‘Jenny Heysten’, ‘Het Doornige Pad’, ‘De Opstandigen’, 't zijn alle problemen-romans. En ze bewegen zich, bij verscheidenheid van inhoud alle om één en dezelfde vraag: hoe handhaaft zich de vrouw in en tegenover de verhoudingen van het leven, wat is in 't bijzonder plaats en recht der moderne vrouw? Thans stelt ze met ‘Tantalus’ deze quaestie der levenshouding aan de orde zooals ze geldt voor den man. Robert Donald, de Amerikaansche levenskenner uit het verhaal zegt het: ‘....Ken je dat comediestuk van die Franschman, ....dat “Meikevers” heet? Prachtig symbool heb ik dat altijd gevonden, symbool van het ouderwetsche, degelijke huwelijk.... meikevers aan een draadje. Ze verbeelden zich wonderwat van hun vrijheid. Zoo nu en dan probeeren ze zelfs te vliegen en dan floep! een ruk aan hun poot en ze zitten weer veilig in de doos met de gaatjes in het deksel’. Als steeds weet Mevr. van Ammers-Küller een pakkende ensceneering te vinden. Evert Tideman, de man aan wiens geschiedenis het probleem wordt gedemonstreerd, is getrouwd met Thora Vogel, dochter uit een rijk, zelfbewust fabrikantengeslacht. Hij is in de streng-gesloten gemeenschap der Vogels opgenomen, ofschoon hij door aard en aanleg niet bij hen past, en, goed zakenman zelf, spoedig ook tot den welstand der familie gekomen. Als zij woont hij in het villa-park van 't provinciestadje Westerwoud (dat van de wereldfirma bestaat), in een groot luxe-huis. Hij houdt van Thora, houdt van zijn kinderen, houdt van zijn werk, maar er is iets in hem, dat hem onrustig maakt. Donald, zijn vriend, zegt het: ‘Evert is een droomer en een fantast. Een avonturier van de verbeelding.... een eeuwige zoeker naar “das Wunderbare”.... Als Evert in den trein tegenover een aardig meisje zit, heeft hij er binnen de vijf minuten in zijn fantazie iets geweldigs mee beleefd; | |
[pagina 26]
| |
als hij de volgende week naar Engeland gaat, heeft hij de voor hem zelf nauwelijks erkende hoop, dat hij er de een of andere spannende roman zal doorleven....’ Daardoor nu is hij de Tantalus-figuur.Ga naar voetnoot1) Hem kwelt immer een ‘bijna stereotiepe en toch zoo kinderachtig dwaze droom van een stoet van vrouwen, die langs hem ging, als ter keuring en ter keuze, en waarvan altijd zij, die hij koos en grijpen wilde, raadselachtig in het niet vergleed. Een droom die al dateerde uit zijn jongensjaren.... en hem bijwijlen nog bezetten kon, even onontkoombaar duidelijk en kwellend als toen, al was hij thans al jaren getrouwd en vader van drie kinderen’. Zoo vinden we hem altijd op jacht naar ‘das Wunderbare’: in zijn flirten met een logeetje van z'n zwager, met een typiste van het kantoor, met een huishoud-assistente van z'n vrouw, straks op een uitstapje naar Parijs, met twee Amerikaansche meisjes, tweelingzusters, die als ‘The Cedars’, de dolly sisters imiteeren. Maar het groote van zijn droom gebeurt nooit, en in verdrietelijke scenes met zijn vrouw en ergernis over eigen zwakheid eindigt elk avontuur, als hij, schuldbewust, naar huis terugkeert. Hij is, zooals Donald het uitdrukt, ‘iedere keer de dupe van zijn eigen illusie’. Men heeft reeds opgemerkt, dat Donald, een jeugdvriend, die in Amerika tot levenswijsheid is gekomen en door veel zwerven en veel ervaring een eigen kijk gekregen heeft op menschen, de cynische beschouwer is van Everts gedweep. Hij heeft dezen in Parijs weer ontmoet, samen met hem het avontuur met ‘The Cedars’ genoten en is nu de vivisector van Everts ziekelijk sentiment. Later (in het tweede boek) is Evert bij hem in Amerika en maakt daar kennis met de Amerikaansche zeden, waarover Donald altijd gesproken heeft: de week-ends, de moon-bathings, de dancing-nights. Hij ziet daar de verhouding van Donald en diens vrouw, een relatie van vriendschap bij een volkomen respecteeren van elkaars vrijheid; hij maakt daar den strijd door van een pathologische verliefdheid op Donalds betooverende schoonzuster, Gyp, en een zeer smadelijke afwijzing, als zij, beheerscht en zelfbewust type, de ongemanierdheid van zijn egoïstisch begeeren bemerkt; hij wordt daar tenslotte de dupe van zijn avonturenzucht, als hij, in zijn teleurstelling wanhopiger zoekend dan ooit, een der Cedars heeft opgespoord, Margret, het meisje dat de gelegenheid zoekt, beslag te leggen op den ‘man who marries’. Zij weet hem geheel in te palmen en alleen zijn noodzakelijk vertrek naar Holland maakt een einde aan de zeer intieme verhouding. Maar dan (in het derde boek) wordt hij door deze ondernemende Amerikaansche voor de consequenties van haar gewilligheid gesteld. Zij is hem nagereisd en lokt | |
[pagina 27]
| |
hem naar Den Haag, waar hij door de gemeene practijken van haar ‘vriendin’ in een net van chantage gewikkeld wordt en tot scheiding van Thora gedwongen. De Vogels laten hem gaarne gaan en hij trouwt met Margret. Al heel gauw blijkt deze vrijheidsverovering een jammerlijke vergissing. En dan poogt Donald, die zijn vriend nog eens opzoekt en diens volkomen stranding ziet, nog een hereeniging met Thora tot stand te brengen, maar zij weigert. ‘Het was te laat voor wat Robert bepleitte, het zou niets dan smart en strijd en nieuwe desilluzies geven.... Je maakte geen woning van een huis-in-puin, al paste je de gebroken steenen op elkander’.
Dit is het skelet van 't verhaal, betrekkelijk eenvoudig en niet ongewoon in z'n gegeven. Maar voor de schrijfster is het 't geraamte van het probleem. Bij monde van Donald, die bij Evert logeert (in 't begin van het boek, als alles nog goed is) geeft ze haar analyse van het geval in een beschouwing over het foutieve der bestaande huwelijksconventie. We citeeren dat fragment, lang, maar voor een kennen van het boek zeer belangrijk: ‘Probeer eens’, zoo zegt hij tegen Thora, ‘een oogenblik je in te denken, dat er menschen bestaan - geen vrijbuiters als ik, maar bezadigde, degelijk aangelegde menschen - die de “schuld” niet aan Evert zouden geven, maar aan het huwelijk, dat als instelling niet meer past in onze tijd, in ons leven, dat in de laatste twintig jaar méér veranderd is dan in de vorige twee eeuwen. Er zijn er heusch niet weinigen, die zoo denken, die overtuigd zijn, dat de volstrekte eisch van huwelijksche trouw de meest immoreele dwang is, die een paar menschen, zoogenaamd “uit liefde” elkaar op kunnen leggen - phylosophen, psychiaters, gynaekologen schrijven er over.... er bestaat al een heele literatuur op dat gebied en in de landen, die de oorlog hadden, is het stellig een “question brûlante”. Las je ooit Kaiserlings Ehebuch? De moeite waard, zelfs voor een Vogel in de stad Westerwoud in Holland. Revisie, zou je het kunnen noemen, van al onze inzichten over trouw en huwelijksplicht en zelfs over liefde; we móéten die inzichten immers wel herzien nu er zooveel omver is gesmeten, dat we vroeger zoo netjes op rijstjes en in vakjes hadden gezet, nu de verhouding tusschen mannen en vrouwen zoo totaal anders is geworden en de schoone sekse er niet meer mee tevreden is in twee categoriëen te worden verdeeld, de getrouwden, die hun deel krijgen, en de ongetrouwden, die gedwee aan de kant blijven zitten, maar nu ze allemaal fanatiek probeeren zooveel uit het leven te halen, als ze met mogelijkheid kunnen krijgen. Lieve hemel, jullie, fatsoenlijke mevrouwen in je veilige huizen, jullie moet toch wel begrijpen, dat het niet anders kán, wanneer een man een heele dag in aanraking komt met lieve, jonge, levenslustige meisjes, die zijn brieven tikken, hem sokken en sigaretten verkoopen en thee voor hem schenken en met hem dansen en tennissen en schaatsenrijden.... dat een man toch wel van hout en van steen zou moeten zijn wanneer hij nooit voor een ander oogen had dan voor de eene, die toevallig zijn slaapkamer deelt en de moeder is van zijn kinderen’. | |
[pagina 28]
| |
gevoel tusschen twee menschen kan bestaan dan dat! En toch is dàt de bron van alle huwelijksellende, dat en niets anders is de wortel van alle jalouzie en leugens en geknoei; van de slechte humeuren, het gesar en geplaag, de afkeer en de haat, en in de goede gevallen.... de resignatie, het offer.... het compromis. We weten toch immers allemaal, Thora, dat twee menschen niet in staat zijn om elkaar een heel leven lang te verrukken en te boeien. Dat bestaat alleen in de romantiek, waar het wolkelooze geluk begint op de dag, dat ze elkaar krijgen. En aan dat geboeid-zijn, aan die verrukking, heeft de een nu eenmaal meer behoefte dan de ander.... Waarom kunnen een paar verstandige, goed gezinde menschen elkaar dan niet eenvoudig wederzijdsche vrijheid geven, niet als een pis-aller, maar loyaal, als goede kameraden? Waarom moet het altijd weer geknoei worden en bedrog en scènes en echtscheidingen en uitdraaien op een tweede mislukt huwelijk, alleen omdat er gedurende twintig eeuwen in de hoofden van de menschen is gestampt, dat een man en een vrouw, van het oogenblik af, dat ze samen trouwen, nooit meer iets voor een lid van de andere sekse mogen voelen?’ Ziehier de theorie, de essentie van den roman, getuige het motto, dat de Schrijfster zich koos: ‘Aber nun, da so vieles anders wird, ist es nicht an uns, uns zu verändern? Könnten wir nicht versuchen uns ein wenig zu entwickeln....?’ Zoo staat dus het probleem voor den man. Maar, de afloop van Everts geschiedenis bewijs het, ook van die zijde bekeken blijft het een probleem. Want Evert heeft ten slotte de vrijheid verworven, die hij zoo ziekelijk-hartstochtelijk begeerde, waaraan hij willens en wetens zijn gemakkelijk en luxueus bestaan van lid der Vogel-familie, de rust van zijn welverzorgd milieu en de liefde van zijn toegewijde vrouw offert - doch daarmee begint zijn groote lijden, een lijden waaruit geen opheffing mogelijk is, omdat - 't is de ‘trieste’ slotsom van al de romans die dit probleem behandelen - het recht der conventioneele begrippen niet straffeloos wordt geschonden. Robert Donald zegt ook dit, als hij peinst: ‘De tijd bracht een “Umwertung aller Werte”; de menschen haakten naar vrijheid, steigerden tegen conventie en behoud, tegen den dwang van het huwelijk steigerden zij het allermeeste.... Maar wat bleef, als je de wortels losgroef? Wat bleef Evert na de roes van zijn levensdurf. Wat bleef hem zelf, nu hij oud werd en moe was van zijn zwerftocht over de wereld.... In alle landen werden boeken volgeschreven over het probleem van het huwelijk; allen waren het er over eens, rechters, predikanten en psychiaters, dat er revisie moest komen, breeder inzicht, andere normen, maar een oplossing wist niemand’.
Hierin verschilt deze problemen-roman van de meeste, dat hij niet de schijn aanneemt van objectief verteller. De tendentieuze bedoeling, die men veelal eerst door ontleding van het gegeven beeld in haar vollen omvang ziet, is hier aanstonds duidelijk uit het voortdurend etaleeren van inzichten over het huwelijk als de boven geciteerde. Wat Robert Donald zegt leert ons het gevoelen der Schrijfster ten dezen precies kennen. En dan blijkt het geheel modern, gebaseerd op Freudiaansche psycho-analyse en theoriëen van Schnitzler en Kaiserling, zich keerend tegen ‘die | |
[pagina 29]
| |
ellendige wet van physieke trouw’, die immers psychologisch veroordeeld, maar ook practisch onbestaanbaar is. Intusschen in de werkelijkheid van het leven ziet de Schrijfster maar al te goed de alles beheerschende macht van die onredelijkheid: Evert is er het droevige slachtoffer van; Donald, de profeet van het nieuwe, eindigt in mistroostigen twijfel; Thora, die toch veel van haar man houdt en blijft houden, die zoo groot is van ziel, dat ze persoonlijk vergeven kan, vermag zich niet los te maken van die ingewortelde begrippen; zelfs de kinderen, als ze, na de scheiding bij Evert op bezoek komen, voelen dat er tusschen hen en Vader iets is. En zoo blijft, ondanks Freud en Kaiserling, ondanks Schnitzler en Rilke, het probleem!
Bij dien stand van zaken echter dringt zich de vraag aan ons op; wat heeft dan de Schrijfster bereikt met dezen zoo pompeus aangekondigden roman? Welke waarde ziet zij in de ‘Umwertung aller Werte’ als de eenige conclusie is de klacht: ‘een verscheurde, een verdwaasde tijd’? En tot welken slotsom moet de lezer eigenlijk komen, die de lectuur van het lijvige boek heeft volbracht? Met evenveel recht zou men kunnen beweren, dat de Schrijfster het in dezen roman opneemt voor de vrijheid tot een zich-uitleven naar eigen verkiezing, als dat zij tegenover de nieuwere huwelijksopvattingen de bewarende kracht van het conventioneele huwelijksverband stelt, dat ze pleit voor herziening der ingewortelde begrippen, als dat ze hun waardij voor weinig vaste karakters demonstreert. Men krijgt den indruk, dat, òf de stof haar is ontglipt, omdat ze, bij haar negatie van het bestaande, niets positiefs er tegenover weet te stellen, òf dat ze, kauffmännisch, gespeculeerd heeft op den smaak van het publiek en met haar vlot talent de moderne belangstelling heeft uitgebuit. In beide gevallen is haar boek geoordeeld. Want wie alleen afbreekt en niet op de leeggekomen plaats weet te bouwen, doet slooperswerk, dat èn ethisch en sociaal verwerpelijk is. En wie om het succes der algemeene belangstelling schrijft, verlaagt de kunst tot een dienares, geeft haar over aan de grilligheid der wankele volksgunst. Eigenlijk behoeft men niet te onderzoeken welke van de beide mogelijkheden hier de werkelijkheid is. Want het boek valt onder het odium van beide bezwaren. Immers, de charge tegen den bestaanden huwelijksvorm bij monde van Richard Donald is zeer positief, beteekent een tot op den grond toe afbreken. Maar voor het overige is alles even vaag en onduidelijk, zoo, dat men niet weet, wat de Schrijfster wil. Velen, zeer velen misschien, zullen gaarne alles toestemmen wat zij Donald leeraren doet, maar als zij dan naar een nieuwe, juiste levenshouding zoeken, worden ze verlegen gelaten; en de baanbreker voor de betere opvatting staat aan 't eind van het boek zelf gedesillusioneerd. En daarnaast zijn er verschillende aanwijzingen, dat de Schrijfster naar het publiek | |
[pagina 30]
| |
toe heeft gewerkt. Heel de atmosfeer van den roman b.v. komt den modernen levenstoon in het gevlei: met ware virtuositeit worden de groote-stadsamusementen beschreven; men zwelgt in de sensatie van dancing-nights, restaurant-weelde, week-end-avontuur, autoracen, pikanten omgang met geavanceerde jonge dames; men zwiert mee in het genot-leven van Parijs en New-York; maar ook, men geniet de behagelijkheid van het luxe-milieu der Westerwoudsche villa, met haar Deventer tapijten en haar wandbetimmering van twintig diverse houtsoorten. Dat alles maakt haar boek aantrekkelijk. Het is immers de betoovering van den modernen roman, dat hij de lezers zoo geheel vertrouwd maakt met de dingen, waarvan de nuchtere werkelijkheid hen veelal verre houdt. En Mevrouw van Ammers-Küller weet het effect van deze genieting nog te verhoogen, doordat zij niet in vermoeiende details vervalt en niet door overdaad van licht de schittering der dingen oplost. Ook de compositie van den roman ligt in deze lijn. Die is vlot, maar vluchtig; 't verhaal groeit niet uit de verhoudingen op, maar is in elkaar gezet, met een duidelijken inslag op het actieve, het sensationeele. De indeeling in drie ‘boeken’ komt aan de oppervlakkigheid van het groote lezerspubliek tegemoet: de film verspringt eenvoudig; om verklarend verband, dat beschouwing en groepeering vraagt, hoeft men zich niet te bekommeren. De personen, die hun rol moeten vervullen, komen op het bepaalde oogenblik ‘op’, hoe, dat doet er niet toe (Evert loopt Donald tegen 't lijf in Parijs, Donald, die in Amerika woont! belt bij Evert in Den Haag op het juiste oogenblik aan) en vervagen, als ze hun taak hebben verricht (de huishoud-assistente, Gyp, de Haagsche typiste-met-de-lieve-oogen). Alle situaties kan men zóó overzien; wat er belangrijk in is wordt door den een of ander wel gezegd: denken, overwegen, ontleden is niet noodig. Modeartikelen als het Freudianisme, quasi-wijsgeerigheid, muzikale aanleg, belezenheid, kunst-aspiraties krijgen alle hun plaats in het geheel, nooit opzettelijk, maar en-passant als de gewone dingen van iederen ‘intellectueelen’ lezer. Deze elementen, die zoo precies aansluiten bij den smaak en de belangstelling van den modernen mensch, geven sterk den indruk, dat de Schrijfster áchter haar werk steeds haar lezerspubliek heeft gezien. En dat heeft blijkbaar zoozeer haar aandacht gehad, dat ze slordigheden in de feiten-opvolging en in den stijl niet heeft opgemerkt. Ze schreef, gemakkelijk, lenig, helder zooals zij dat kan, met en voor haar lezers op jacht achter het aangeschoten, maar nimmer te grijpen probleem!
Is in dit offeren aan den tijdgeest, dit profiteeren van de oppervlakkigheid en begripsverwarring van 't moderne ‘denken’ dit boek reeds geoordeeld, te meer verwerpelijk is het om zijn valsche probleem-stelling. Tegenover elkaar worden geplaatst de nieuwe inzichten, de vrije denkbeelden, de ongebonden fatsoensbegrippen van het Amerikaansche leven en de ouderwetschheid, het versleten-conventioneele, het in te-nauw-geworden-keurslijf gewrongene | |
[pagina 31]
| |
van Hollandsche benepenheid. En Evert Tideman staat daar tusschen in: naar aard en aanleg de man van het nieuwe, het frissche - in zijn bestaan gebonden aan het strakke Vogel-conservatisme, dat van zijn familie en zijn vrouw onverwoestbaar traditie-bezit is. De martelaar dus weeren, als hij na veel strijd eindelijk kiest voor de vrijheid, voor het persoonlijke, dan de lijder die alle offers vergeefs heeft gebracht. En dan altijd sympathiek, omdat hij de onbegrepene is en in zijn jagen naar het droomideaal opbotst tegen den muur van het bot-formeele. Evenwel - heel deze ensceneering is valsch! Vooreerst is de casus positi verwrongen, als dancings, moon-bathing en Amerikaansche flirt-moraal gesteld wordt tegenover Hollandschen familiezin en deftige koopmansdegelijkheid. Margret, het wufte, zinnelijk-egoïstische schepsel staat niet aan den anderen kant van de lijn, waarop Thora wordt geplaatst, maar diametraal er tegenover; in haar is niet de ‘Umwertung aller Werte’ belichaamd maar de parodie! En dan Evert! Hij is niet de vrijheid-begeerende man, maar een slappeling, een laffe, weerstandlooze zinnenslaaf, die voor elke, ook de banaalste, verleiding zwicht, een die voortdurend zijn vrouw bedriegt en desondanks tegenover haar en ook tegenover zichzelf poseert als de liefhebbende echtgenoot; een man van over de veertig, die niet het zelfrespect heeft van een jongen van zestien; een verantwoordelijk leider in zaken, die nog niet de beheersching heeft van een aankomenden bediende! Een door en door pathologische figuur, een sexueel-overspannene, een stumperig slachtoffer van zichzelf! En aan zoo een wordt dan ‘het probleem’ der huwelijksmoraal gedemonstreerd! Van het ‘martelaarschap’ van zulk een zinnenzieke krijgt dan nóg het huwelijk de schuld, dat in Thora en haar conservatieven broer Bernard en haar vader in al zijn conventioneele benepenheid wordt vertegenwoordigd! Goed beschouwd, blijft er van heel de probleem-stelling niets over dan de ziellooze takelage van een mislukt marionetten spel. Want levende wezens, dat zijn in dit geval menschen, die werkelijk voor het probleem staan, zijn de figuren geen van allen. Ook hier is alle schuld en gansch de oorzaak van het lijden die van de personen-in-quaestie, die bovendien naar de bedoeling van de Schrijfster in bepaalde richting worden bewogen. Maar dan ook wordt het duidelijk, hoe deze roman met z'n bravou-theorieën, zijn gedurfde beschrijvingen en pikante avonturen een sensatie-product is, dat voor de kwalen van den tijd geen genezing zoekt, doch veeleer die een vruchtbaren woekerbodem bereidt. Het feit, dat bij de huidige ontwikkeling van verhoudingen en denkbeelden inderdaad moeilijke vraagstukken zich opdoen, die tot een probleem-van-het-huwelijk samengroeien, wordt hier een succesverzekerende romanstof. Stellig heeft ‘Tantalus’ literaire qualiteiten, draagt het overal de sporen van een goed en frisch talent. Maar dat doet het te meer betreuren, dat een Schrijfster | |
[pagina 32]
| |
van zooveel aanleg en zoo rijk literair verleden een zoo onverantwoordelijk-opper-vlakkig en verwrongen-sensationeel boek den zoekenden tijd durft aanbieden.
Het behoeft stellig geen betoog dat over dezen roman, algemeener, over den roman van het huwelijksprobleem ook nog wel iets te zeggen valt, wanneer men hem beziet van het standpunt der christelijke levensovertuiging uit. De beschikbare ruimte laat echter niet toe zulks nog in dit artikel te doen. Daarom daarover een volgend maal. |
|