Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 434] [p. 434] De stamroos door Willem de Mérode. Dank God, dat eindelijk ontbloeit Al wat mijn lot besluit. Lang ingekort en opgesnoeid, Schiet ik sterk tot U uit. Als een fontein zijn waaier spuit, Botte om mij loot en rank. Maar weggetikt werd elke spruit. Mijn stam bleef vrij en frank. En 'k werd getooid met 't schamel snoer Van snoei en wasdoms merk, Hoe meer ik machteloos ervoer Uw teêr en schamper werk. Al driftiger, al heviger Was 't leven dat ik zoog. Doch Gij weerhield mij steviger, En perste 't sap omhoog. Maar nu, na jaren ongeduld, Laat Uw bedwang mij los. En eensklaps ben ik ingehuld In schaamte om eigen blos. Naakt, en in nood, een roode vlam, Bied ik mijn liefde, en tril Vol vreezen, of Uw aandacht kwam Tot wat genomen wil. [pagina 435] [p. 435] Ik hef de schaal met eigen bloed Dat ik met vreugd verschonk, En murmel: drink Uw lang tegoed, En leeg mij in één dronk! O weiger niet mijn geurigheid Al is zij aardsch en zoel. Ze is smartelijk voor U bereid. Drink, Heer, en maak mij koel! Ik rek mij hooger tot Uw hal! Laat mij nu niet vervreemd, Of 'k ruk mij los, totdat ik val, Een sneeuwbui, in Uw beemd! En weigert Gij den toegang nog, 'k Ontblader voor Uw deur. O God, mijn ziel bereike U toch En stijg' tot U als geur! Vorige Volgende