Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 404] [p. 404] De terugtocht van het grooteleger door G. Kamphuis. Wij liepen eindeloos langs witte wegen, Verdwaasd door nacht en sneeuw en sneeuw en nacht, Reeds lang gestorven waren kreet en klacht, Wij liepen, vielen, stonden op en zwegen. Wij gingen verder ondanks koud' en pijn En wisten zelfs niet meer waarop we hoopten, Toch liepen wij en zouden blijven loopen Naar een stil licht, dat ginds, heel ver, moest zijn. De nacht was zwijgend en de sneeuw was zacht En soms ging iemand liggen om te rusten, Dan werd hij helder wakker en bewuster En zag het licht, zoolang vergeefs verwacht. Soms joeg een snelle slee met donkre paarden Ons suizelend voorbij; dan riep er een: ‘Vive l' Empereur!’ - Maar als hij weer verdween Was 't of de nacht nog grauwer ons aanstaarde. Dan zagen wij een donkre muur terzij En vochten woest om een verlaten hoeve En maakten vuur en warmden ons. En stroeve Veteranen vergaten kindsch en blij. Waarom zij hier zoo eeuwig moesten zwerven En droomden van hun keizer en hun land - Maar 't vuur ging uit en hun verstijfde hand Zonk neer en monden lachten in het sterven. Maar wij zijn verder op den weg gegaan En droomen steeds maar van de lichten ginder, En langzaam wordt ons moede hopen minder - Zou eens voor ons een licht huis openstaan? Vorige Volgende