Opwaartsche Wegen. Jaargang 6
(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |||
Twee nieuwe bundels
|
W. de Merode. De verloren zoon. |
Jan H. de Groot. SprongenGa naar voetnoot1). |
De twee nieuwe bundels, die ik in dit artiekeltje wil aankondigen, zijn zo weinig aan elkaar gelijk, dat voor een buitenstaander het zonderlinge feit van een gezamenlike bespreking alleen verklaard kan worden uit de toevalligheid van een verschijnen bij een zelfde uitgever. Die veronderstelling zou zo dwaas niet zijn, alleen moet de mening van deze buitenstaander nog gekorrigeerd worden door de opmerking dat de gemeenschappelike uitgever niet een toevalligheid is, evenmin als het feit, dat Opwaartsche Wegen eveneens bij Mij. Holland verschijnt. De Merode, de Groot en Opwaartsche Wegen en Mij. Holland zijn inderdaad innig verbonden en gelukkig is deze band niet voornamelik een zakelike. Wij hebben een gezamenlik ideaal. En in het nuchtere opschrift van dit artiekel klinkt voor wie ons kent en wie ons lezen kan, een jubel door. Aan 't eind van de vijfde jaargang schreef ik met zekere voldaanheid over de poëzie van het afgelopen jaar, en sprak met enige verwachting van de toekomst. Smit is prachtig voorgegaan, Jan Eekhout is met enige aarzeling gevolgd, Jan de Groot doet weer een flinke ‘sprong’ en de Merode, ja de Merode kennen we al lang als een dichter van gracieuze verfijning en driftige smekingen, maar nu verrast hij toch weer met wat we eigenlik al lang van hem hadden mogen verwachten: een cyclus van verzen over De verloren zoon, die de kristallisatie is van al wat hij vroeger schreef over de verloren zoon en al dit vroegere overtreft.
Wat technies dadelik opvalt in De verloren zoon is de verstilling en versobering van de Merode's woord. De Merode was zwierig, zijn adjektieven schikten zich overal vleiend tegen de koudere substantieven, zijn droomerige melodieën bedwelmden dikwels meer dan ze verrukten. In deze verzen is onnodige tooi vermeden, misschien nog te vinden in 't vers van de overmoed Het vertrek, een gevoel, dat de Merode
niet ‘ligt’. Maar toch ook in dit eerste gedicht al een kompaktheid die voert tot het vers:
twee sententiën in één regel.
Deze gedachten in II en III overgenomen, worden daar tot desillusie geleefd; II en III zijn echter niet de beste verzen uit de bundel; tot een grote, maar dan ook blijvende ontroering worden we pas gevoerd, als in VI het Gesprek van vader en moeder de verschillend geaarde liefde van vader en moeder in klassiek gebootste gestalten gaat leven. In de volgende gedichten verblijft de dichter met zijn aandacht nu beurtelings bij vader en moeder, en bij de oudste of de jongste zoon. In felle, korte, parataktiese zinnen stoot de oudste zijn haat uit en zijn hard besluit VIII. De moeder wordt het diepst en het zuiverst gebeeld in de aanvang van het XIIe gedicht:
En de vader - en dat is psychologies zo juist - openbaart zich pas in zijn volheid, als hij zijn zoon ellendig in huis heeft en hij eigenlik niet weet, hoe hij de jongen ooit nog in 't leven terug kan zenden:
En beiden worden gegrepen in het woord van de zoon (XVI):
en in XIX:
De Verloren Zoon van De Merode is niet de trotse, zelfbewuste, krachtige mens, die zijn smart verbijt en zijn schande verbergt als bij Gossaert, het is de gebroken mens die naar huis komt om te sterven, die slechts één troost nalaat: zijn innig berouw,
Sprongen van de Groot is zo genoemd, omdat onze geest wel enige buitelingen heeft te maken, als we de verzen van deze bundel achter elkaar gaan lezen. Ik doel niet op verschil in kwaliteit, maar op de verschillende geestelike geaardheid dezer gedichten.
Smit's bundel Feesten van 't jaar is een cyclus van tot een geheel volgroeide gegedichten, die Smit's dichterschap in een bepaalde periode vastleggen, een snoer van verzen naast zijn losse in tijdschriften geplaatste gedichten. Zo staat ook de Merode's bundel als een aparte kompositie naast zijn werk, Eekhout en de Groot gaven een samenlezing van wat ze in de laatste tijd hebben gepubliceerd. En 'k zie Jan de Groot, met z'n leuke snuit even aarzelen en zich achter de oren krabben, als hij een tietel moet geven, die deze heterogene gedichten bijeen moet binden. Als Jan de Groot wel eens verlegen geweest is, dan toch nooit lang, en eerlik is hij ook: Sprongen zullen het zijn. 't Begint met een Kleuterdans en eindigt met Paradijsverlangen, daartussen liggen vrolike lenteverzen, verliefdhedens, allerlei ‘werelds gedoe’ en een groot deel van de Heilige Geschiedenis.
Zijn verzen zijn optimisties - een merkwaardig iets in onze tijd, zelfs De (Wolga) Sleepers voeren de zwaargeladen kiel naar God. Zonnekind noemt hij zich in een van zijn gedichten. Maar steeds meer openbaart zich ook in zijn verzen van tegenwoordig het bewustzijn van de gespletenheid der dingen. De tegenstelling van schijn en werkelikheid, die tot een ziekte wordt in Trianon; en het zwijgen van God en de onverschilligheid van de wereld. Jan de Groot is niet diepzinnig, hij is simplisties, hij ziet de dingen als een kind, daarom ziet hij de tegenstellingen ook zo wrang, zo scherp en hij zegt wat 'm voor de mond komt, als een kind. Ik kan me voorstellen, dat sommigen in onze kring zich wel eens aan hem ergeren, of de schouders ophalen, maar die hem zien, als hij is, genieten van zijn argeloosheid, zijn smul in een komies geval, zijn genot in dansende ritmen, en beseffen de waarachtigheid van zijn pijn.
Er zijn voor de lezers van Opwaartsche Wegen maar een klein getal onbekende gedichten in de bundel Sprongen, toch zullen ze er enkele van zijn beste onder de onbekende treffen, ik noem b.v. De sleepers en Trianon. In Schaatstocht is de vermenging van religieuse dingen met de liefde voor Guus niet tot een innige vereniging gekomen. Behalve enkele goede zitten tussen de gedichten over Jezus' leven, lijden en sterven verschillende zwakkere gedichten. Toch doet het genoegen te konstateren' dat de Groot na een tijd van dichterlike afhankelikheid in deze bundel reeds zo duidelik blijk geeft, dat hij tegenwoordig een eigen weg gaat, dat hij zijn eigen stem verstaat.
De uitgaven zijn beide goed verzorgdGa naar voetnoot1); dat werk uit onze kring ook uiterlik zo'n goed figuur maakt, vermeerdert onze vreugde over deze ‘twee nieuwe bundels.’
- voetnoot1)
- Beide uitgaven van Maatschappij Holland.
- voetnoot1)
- Jammer van de drukfout (Bereider) op pag. VI. En moet smaaklijk op IV niet smaadlijk wezen?