Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 324] [p. 324] [Gedichten van G. Kamphuis] Twee vrienden door G. Kamphuis. Het luide licht zweeg tot een schaduw grijs En loom. De avond hief de donkre hulling Van zijn mantel. En traag werd de vervulling Der dingen stil, en 't zong een zachte wijs. Wij gingen eenzaam langs het duistre water En dachten ieder aan het leven om ons heen En in ons hart; en elk wist zich alleen - Toen hebben wij gesproken over nu en later. Maar 't was vergeefs; het somberdreigend duister Kon nimmer aan ons moede hart ontgaan - Later, in een spiegel, zag elk 't ontdaan Gelaat en hoorde zijn vervreemd gefluister. [pagina 325] [p. 325] Le pauvre Lélian door G. Kamphuis. Hij was een vreemdeling, die op de reis Over verlaten bergen en door wouden, Waar giftig kruid en distelen tot spijs Der smart zijn leven wondden en benauwden, Zocht naar de zachtheid van een late rust - O, slechts één nacht, vermoeid van 't eeuwig zwerven, Te schuilen in een stil asyl - en lust En leed vergeten - en dit duistre derven - De nacht was donker, maar een stralend hopen Ontbloeide hem, waar hij Gods liefd' ervoer; Toen brak zijn hart ontroerd en weenend open: ‘O mon Dieu, vous m' avez blessé d' amour.’ Vorige Volgende