Opwaartsche Wegen. Jaargang 6
(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
Ie Tooneel
Michal
Een zee van menschen. Van 't paleis tot aan
de poort der stede dringt de luide menigt.
Merab
De meesten hier zijn van Gibea, Michal.
Uit ander oorden wast de toeloop aan.
Wat eenig zicht die feesttooi en die palmen!
Michal
Spreek zacht en sluit uw sluier dichter om.
Alleen aan onze houding mag men merken
dat wij Sauls dochters zijn.
Merab
Mag ik niet zien,
niet spreken als een ander? Mogen wij
ons aangezicht niet toonen in de zon?
De bloemen doen het wel, en daar die meisjes.
Michal
De bloemen kennen geen verschil in rang;
die meisjes evenmin. Gij, Merab, die
| |
[pagina 309]
| |
van ons getweëen de oudste zijt, moest, dunkt
mij, beter weten wat prinsessen voegt.
De priesters houden ons in 't scherpziend oog.
Merab
(lachend)
Zij zoeken uit wie hier de bruid zal zijn.
Michal
Lach niet lichtzinnig. Ik geloof de boden,
die, met de zege, Sauls belofte meldden.
Merab
De koperharige, die den reus versloeg,
krijgt een van ons tot bruid.
Michal
(misprijzend)
Een bruidegom,
dien niemand kent, een herder uit zoovelen!
Merab
Nu spot gijzelf te onpas. Is die man
geen hoovling, toch is hij van vrijen doen
en dapper; door zijn daad een held voor allen.
Michal
Maar zijn geboorte, zuster? Maar zijn stam?
Merab
En onze vader? Is hij hoog van stam?
Een landsche man werd hij tot vorst gezalfd.
Michal
Hij was een vorst eer wij geboren werden.
Dat mogen wij voor geenen man vergeten.
Merab
Naar vaders wil mag ons geschieden. Ook
de eenvoudige, dien hij tot zich verhief,
is hoog genoeg voor ons.
Michal
Versta mij goed.
Gij, de oudste, wordt waarschijnlijk hem tot bruid.
Doch viel de keus op mij, herinneren zou
ik mij ten allen dage wat ik was
voor 't huwlijk. Prins wordt die gemaal alleen
door zijne vrouw.
Merab
Daar zijn ze, kom.
| |
[pagina 310]
| |
Volk
Hosianna!
Hosianna! Heil den koning! Zege, zege!
Heraut
Gij, burgers van Gibea, steekt de hoornen.
De koning komt.
Volk
Hosianna! Heil, heil Saul.
| |
IIe Tooneel
Saul, Abner en gevolg treden aan. Door rei en tegenrei wordt een wisselzang aangeheven.
Rei
Looft den Heere der slagorden.
Looft met harpen hem en hoornen.
Tegenrei
Israël is vrij geworden.
God aanziet zijn uitverkoomen.
Rei
Op, gij dochters der rechtschapenen,
die met Saul te velde wilden.
Tegenrei
Looft den koning in zijn wapenen,
looft den koning in zijn schilden.
Rei
Die bedreigden, brandden, roofden,
staan vóór Ekrons poorten, bloedig.
Tegenrei
Tot de hooge legerhoofden
neigt mijn hart. Zij streden moedig.
Rei
Waar verbergt gij, Filistijnen,
uwe ruiters en uw paarden?
Tegenrei
Waar uw voetvolk, Filistijnen?
waar uw zwaargesmede zwaarden?
Rei
Eén bestond het uit te dagen,
Israël in 't heir verguizend.
| |
[pagina 311]
| |
Tegenrei
Saul heeft duizend man verslagen,
Jonathan en David duizend.
Saul
Ja, looft den Heer, Gibea, looft het heir,
den grijzen Abner en den jongen David.
En zoo gij Jahwe's zegen voelt in Saul,
looft Saul. Gij, priesters, die daarover oordeelt,
heb ik uw zegening verdiend?.. Opnieuw?....
Hebt dank dan allen, die ons tegenschrijdt
met vroo gelaat en palmen in de hand.
In 't eikendal daarginds heeft menigeen
van ons dien blijden intocht niet verhoopt.
Abner
Zie, koning, uwe dochtren.
Merab
Welkom, vader.
Michal
Wij groeten u in uwen zege en glans.
Saul
Mijn Merab en mijn Michal, ben ik ook
gebonden door beloften, niet als Jefta,
de onzalige, keer ik naar huis terug.
Geen donkere rouw is komend op mijn voet.
Een jonge held zal volgen en een bruiloft.
Doch waar is Samuël? Ik zie hem niet.
(luider) Waar, waar is Samuël?
Abner
Niet hier.
Saul
(verstoord)
Niet hier?
Treedt hij den koning thans niet te gemoet?
Hij komt wel gauwer, als hij komen kan
met dreigement en vloek, die noodprofeet.
Merab
Hij is een stokoud man en Rama ver.
Saul
Zijn daar geen wagens meer te Rama, of
geen ezelen om te rijden? Dochtren, gaat.
| |
[pagina 312]
| |
Ik moet met Abner spreken.
(Merab, Michal en de maagden wijken achteruit. Saul is ontstoken en bromt.)
Samuël!....
Abner
Hij doet u onrecht aan, dat merk ik goed.
en heden met voor 't eerst. Den richter viel
het zwaar dat hij zijn macht moest geven in
de handen van een koning.
Saul
Had ik ooit
die macht begeerd? Het volk verlangde een vorst.
Mij, Benjamiet, en van geringen stam,
een zoon van Kis - mijn vader zond me in 't land
op zoek naar zijn verloren ezelinnen -
heeft Samuël aan zijnen disch gebracht
aan 't opperst der genoodigden, gespijsd
met uitgelezen spijs, geherbergd, bij
het scheiden aan het uiteind van de stad,
gezalfd met olie op het hoofd, mij kussend
met zijnen kus. Te Mizpa naderhand,
voor al 't vergaderd volk, werd ik geraakt
door God den Heere, en door dien Samuël,
dien eigensten, tot koning uitgeroepen.
Abner
Dat weten wij, mijn vorst. Ook dat gij, na
den keus, u tusschen vaten hieldt verstoken,
ongaarn gevonden en verheven werdt.
En toen gij kwaamt te staan te midden van
het volk, zoo reest gij hooger dan elk ander.
Saul
Wel dan, werd Israël in mij beschaamd?
Abner
Beschaamd? In geenen deele.
Saul
En hij, de richter?
Abner
Al evenmin. Gij hebt het volk gered
meermaals, gerecht en glorievol geheerscht.
Dat juist was dezen oude een doorn in 't oog.
| |
[pagina 313]
| |
Saul
Het tweede jaar dat ik regeerde trof
mij reeds zijn wrok. Der Filistijnen heir,
gij weet, was ver in 't land gerukt. Het volk,
al bevend, kwam te Gilgal achter mij.
Op Samuëls gebod moest zeven dagen
ik wachten daar op hem, die offren zou.
Ik wachtte tot den laatsten dag vergeefs.
Hij kwam niet op en 't volk, beangstigd, dreigde
uiteen te gaan. Toen meende ik goed te doen
met eigenhandig 't offer op te dragen.
En zie, ternauwernood was dit geschied,
of ijlings kwam de ziener aangesneld
en vloekte mij met zwaren vloek, daar ik
om bestwil had gedaan wat niemand dan
de priester doen mag.
Abner
Ja, die priesterdunk!
Daar is geen hoofd zoo heilig als het hunne.
Nog erger was 't, o koning, na den krijg
met Amalek. Zei niet die Samuël,
in 's Heeren naam dan volgens hem, dat gij
niet één verschoonen mocht, noch man, noch vrouw,
noch kind, noch os, noch schaap, noch ezel, noch
kameel? 't Moest al geslacht en uitgeroeid.
Saul
Te menschlijk was ik in de zege, spaarde
hun koning Agag en een deel van 't vee
ten bate van het volk. Wat moest ik hooren
toen uit zijn mond?’ Ik had Gods woord verworpen
en zou in Israël geen koning zijn
voortaan.’ Hij was al omgekeerd, wou weg.
Ik greep een slip van zijnen mantel en
zij scheurde: ‘Zóo was 't rijk hier afgescheurd
van mij, en aan mijn betere gegeven.’
Abner
Hij, Samuël, de priester, deed wat zelfs
geen krijgsman doet. Den armen Agag, in
zijn weerloosheid, hieuw hij in stukken. Kon
hij 't rijk maar scheuren uit uw sterke hand.
| |
[pagina 314]
| |
Hoe smaadlijk heeft hij over 't koningdom
gesproken, toen het volk een heerscher vroeg:
Het was: ‘Dit zal des konings wijze zijn,
die over u regeeren zal. Uw zonen zal
hij nemen om te loopen voor zijn wagens,
zijn akkerland te ploegen, zijnen oogst
te oogsten; uwe dochters zal hij nemen
tot baksters en tot keukenmaagden; wijngaard,
olijfgaard, tarwevelden, al het beste,
zal nemen hij en geven aan zijn knechten.
Van uwe kudden zal hij tienden nemen,
en gij zult hem tot slaven zijn.’
Saul
Voorwaar,
heel fraai, heel fraai gestookt.
Abner
Herkent de priester
wel ooit een macht die voor de zijne gaat?
Saul
Het volk verslaven? Ik? Herhaalde hij
het, 'k zou....
(zich intoomend)
Weg, weg! Vergeten kon ik soms
dat hij mijn hoofd gezalfd heeft en gekust.
Abner
't Gerucht rijst op dat hij een ander....
Saul
Wat?
Abner
Dat hij een ander heimlijk heeft gezalfd.
Saul
Een ander heimlijk? heimelijk tot koning?
Gij zijt een krijgsman, Abner, lieg dus niet.
Mij eveneens heeft heimlijk hij gezalfd.
Ik mag, ik wil 't niet hooren.
Abner
Naar men fluistert
is het gebeurd te Betlehem, in Juda.
Misschien wel bleef de Ziener daarom thuis.
Wie schuldig is komt noo te voorschijn.
| |
[pagina 315]
| |
Saul
Voelt
gij wat gij zegt?
(op zijn borst wijzend)
Wat vuur gij daar ontsteekt?
Zwijg, Abner, zwijg daarover, zoo gij niet
bewijzen kunt.
Abner
Bewijzen kan ik niet,
vooreerst nog niet. Ik heb mijn vorst gewaarschuwd.
(Wordt vervolgd).
|
|