Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 306] [p. 306] [Gedichten van Martin Leopold] Harpspeelster door Martin Leopold. Het wonderzoete bloeien van haar oogen, de vreemde vreugde van haar blanke lach - zij was het; en, over haar harp gebogen, de handen aan 't gespannen snarenrag, Speelde zij, huiverend en droombevlogen, alsof zij rondom toovertuinen zag waar zomer geurde, en loovers teer bewogen, de zwoele bloesemweelde van den dag. 't Was of een heel ver weg en gouden zingen van eenmaal waar en zoet geweten dingen aanbeefde, en werd tot zuiver harpgeluid - en weer wègvloeide op vlagende avondwinden, die van den klank de teed're golving minden, het ijle weefsel van den schemer uit.... [pagina 307] [p. 307] Herinnering door Martin Leopold. Zoo teeder als de nacht, die aan de ramen en in de kamer om de rozen stond, waren uw handen, Moeder, als zij kwamen over mijn hoofd, dat gij te droomen vondt, En vreemd, alsof het niet in de ovalen van uwe handen en haar schemer lag, maar ergens ver in licht van gouden zalen, in wonderbloei van tijdeloozen dag - Zoo wáren wij, Moeder, en droomden samen over herinneringen van een reis; en toen we aan het bitter heden kwamen, dachten wij beiden aan het Paradijs - ik meende, ik droomde dieper en veel verder, Moeder, maar gij waart lang reeds bij den Herder. Vorige Volgende