Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 227] [p. 227] [Gedichten van Martin Leopold] Erkentenis door Martin Leopold. Het ruischen van uw zuivere gewaad Heeft al mijn roode vreugden weggenomen, Niets bleef mij dan een ijl en vruchtloos droomen Aan de verlorenheid van uw gelaat. Ik wist de zoetheid om uw lokkend hoofd, En heb de rozerank van mijn verlangen Over uw bloesem volle haar gehangen, En al de weelden van uw mond geroofd. Alléén de nacht heeft nog uw teederheid: De wonderlijke droom der onbewogen Naar bleeke verten luisterende oogen, En uw stil denken aan de eeuwigheid. En overal het ruischen van uw kleed, Dat ééns mijn roode vreugde heeft gebroken, En dat, nu óók in mijn ziel is ontloken De eeuwigheid, ik wit en zuiver weet. [pagina 228] [p. 228] Vermoeden door Martin Leopold. O bitterheid van heimelijk ontloken Verlangen naar den bloei der purperrozen, Wier donkre geuren dijn als grondelooze Droomen, door droefenis inééngebroken; En wier verschemerende bloesemgloeden, Van leeds vreemdmatte glinstering doorblonken, Zijn als de zachte avond, en, verzonken In duisterheid, enkel dit zoet vermoeden: Zóó zijn de purperrozen schoon en teeder. Maar o de doornen, die de handen wonden En het reeds rijpende geheim, geschonden, Voeren naar zijne donkerheden weder.... Vorige Volgende