Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Doodenode door Martin Leopold. Nacht - en ik droomende, want ik zag in den spiegel des vijvers mijn oogen groot; er ging door een schemer van wilgenrag de ode van den dood. Ik droomde mijn ziel als een boom, vol bloei van wit en purperrood; en door zijn bewogene ranken woei de ode van den dood. Er gleed door het glanzende meer van den nacht, geruischloos een zilveren boot; en de wind, in de zwellende zeilen, zong zacht de ode van den dood. Ik droomde mijn ziel als een zuiver kristal, als een schitterend wit kleinood; en daarover ruischte een bladerval de ode van den dood. - Ik ontweek dit lied, want het werd een wet, die de kern van mijn droomen omsloot; maar de echo van élken verloren tred zong de ode van den dood. - En toen ik mijn kamer binnenging, waar schemering aan de wanden hing, stond daar, voor het raam, als een wenkende bode, de dood, en speelde zijn doodenode.... Vorige Volgende