Opwaartsche Wegen. Jaargang 6
(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
ReviusGa naar voetnoot1)Revius dacht aan dien oordeelsdag onwillekeurig in de donkere, klaaglijk beeldende woorden van het ‘Dies irae’: Dies irae, dies illa,
Crucis expandens vexilla
Solvet seclum in favilla.
In Hollandsche woorden - maar even donker, even klaaglijk-biddend - begon hij te vertalen. Moeizaam zocht hij naar de eerste strofen, zooals de talrijke verbeteringen in het handschrift ons verraden - totdat Thomas van Celano's geest volkomen in hem was wakker geworden en zijn pen niet vlug genoeg kon zijn. Na de vijfde strofe komen geen verbeteringen meer voor, behalve één in de laatste. | |
Laetsten dach.
| |
[pagina 130]
| |
9.
Ghy die vanden hemel daelde
Om te soeken het verdwaelde,
En voor mijne schuit betaelde,
10.
Alles wat ghy hebt geleden,
Alles wat ghy hebt gebeden
Heylant, wilt aen my besteden.
11.
Doet in mijner herten melding
Van vergeving' en quyt-schelding'
Eer den dach comt van vergelding.
12.
Laes! ick ken mijn snode gangen,
Root van schaemte syn myn wangen:
Wilt my in U arm ontfangen.
13.
Die de grote sondarinne
Troostedet met soeten sinne
Laet my smaken uwe minne.
14.
Myn begeerten syn on-aerdich
Myne wercken onrechtvaerdich
Maect my uwer goetheyt waerdich.
15.
Voor u schaepken my belijde
Vande bocken scheydt my wijde
Set my aen u rechter sijde.
16.
Als de boose gaen verloren
Schenct my dat soo lang te voren,
Is bereydt u wtvercoren.
17.
Wt de diepte der ellende
Myn gebet ick tot u sende:
Draecht doch sorge voor myn ende.
|
|