Een vergeten gedicht van Revius
door W.A.P. Smit.
De groote zeldzaamheid van Revius' bundel ‘Overijsselsche Sangen en Dichten’ is oorzaak, dat de meesten van ons hem slechts kennen uit bloemlezingen. Maar deze bieden voor grootere gedichten geen plaats - en bijna altijd zijn het weer dezelfde verzen, die van bloemlezing tot bloemlezing worden overgenomen.
Een enkele maal hoop ik een van de mooiste der ‘vergeten’ gedichten in ons tijdschrift te doen herdrukken. Het zal zijn, alsof een kostbaar stuk uit de kluis genomen is, waarin het veilig maar doelloos weggeborgen was.
Onder de Apocryphe boeken komt voor ‘Het tweede aenhanghsel aen Daniël’, dat het gezang inhoudt van de drie mannen in den brandenden oven. Om daarvan een indruk te geven, schrijf ik de eerste verzen over, in de taal en spelling van den ouden Statenbijbel naar de prachtige uitgave van Elzevier in 1663:
‘Doe songen de drie als uyt eenen mont, ende loofden ende presen Godt in den oven, seggende:
Gelooft zijt ghy, Heere, ghy Godt onser vaderen, die moet gepresen, ende hoogh geroemt zijn in der eeuwigheyt. Gelooft zy uwen heerlicken name die heyligh is, ende hoogh te prijsen ende te roemen in der eeuwigheyt.
Gelooft zijt ghy in den Tempel uwer heyliger heerlickheyt, ende hoogh gepresen, ende hoogh verheerlickt zijt ghy in der eeuwigheyt.
Gelooft zijt ghy die daer sit op de Cherubim ende siet de diepte aen: ende hoogh gepresen, ende hoogh geroemt zijt ghy in der eeuwigheyt.’
Al het geschapene wordt opgeroepen tot den lof van God:
‘Ghy winden alle looft den Heere, prijst hem ende looft hem in der eeuwigheyt.
Ghy vyer ende hitte looft den Heere, prijst ende roemt hem in der eeuwigheyt.
Dauw ende rijm lovet den Heere, prijst ende roemt hem in der eeuwigheyt.’