| |
| |
| |
Boekbespreking.
St. Franciscus van Assisië, Dr. Jan Walch. Uitgave N.V. Hollandia Drukkerij, Baarn.
De Franciscus herdenking ligt al weer lang achter ons. Hier en daar wordt nog een naklank van de feesten opgevangen maar over het algemeen sterft de drukte die men om den Heilige gemaakt heeft weg, tot den tijd dat hij periodiek weer terug zal keeren.
Daarom komt de bespreking van dit boekje wel wat laat.
Dr. Walch is ongetwijfeld een goed Franciscuskenner, al ontkomt hij niet aan het gevaar dat tegenover Franciscus altijd schijnt te dreigen n.l. dat wij hem te veel van uit één bepaald gezichtspunt beoordeelen, hetzij geheel als aestheticus, geheel als reformator, geheel als trouwe zoon van de Kerk (Sabatier). Maar wie hem uit één van deze gezichtspunten geheel meent geteekend te hebben, heeft hem maar voor de helft of voor een kwart geteekend. Dat is mijn bezwaar dat ik tegen mijn eigen boekje ‘St. Franciscus van Assisi’ heb en ook tegen dit werkje van Dr. Walch. Er is een breedere studie dan van 100 bladzijden noodig, om Franciscus waardeerend en kritisch, te leeren kennen.
Overigens laat dit boekje zich prettig lezen. Het is frisch van gedachten en zuiver van taal.
A.G.W.
| |
De navolging van Christus, Thomas à Kempis vertaald en ingeleid door Dr. B. Wielenga. Uitgave W.D. Meinema, Delft.
Ik zou de beoordeeling van dit werk van mijn vriend en leermeester Dr. B. Wielenga willen beginnen met een uitspraak, waarmee hij zelf zijn ‘woord vooraf’ opent: ‘men maakt geen reclame voor zon en lenteregen, die het gelaat des aardrijks vernieuwen.’
Zoo geloof ik ook niet dat het noodig is een aanbeveling te geven voor deze nieuwe vertaling die zichzelf aanbeveelt door haar innerlijke kwaliteiten. Zij is te vergelijken met sommige zomerrozen, die enkel hoeven te bloeien om ons gelukkig te maken en die den wandelaar den uitroep der bewondering ontlokken: ‘hoe schoon! hoe zeldzaam schoon!’
Het lijkt mij een eerste vereischte voor de vertaling van een werk als dit van Thomas, dat men congeniaal met hem gestemd zij en dat de vertaler over de noodige affiniteit beschikt om het hart van den oorspronkelijken auteur te kunnen benaderen. Zonder deze kunst te verstaan, moet de vertaling mislukken. Alle grammaticale acribie en exegetische nauwgezetheid kan het gemis niet vergoeden van een hart, dat niet aangezicht tot aangezicht met den auteur kan spreken, zooals een vriend spreekt met zijn vriend.
Stelt men dezen eisch der affiniteit aan de vertaling van Thomas, dan kan men gerust zeggen, dat Dr. Wielenga een van de weinigen is die het schoone talent bezit om zijn vertaler te zijn. Men proeft overal in dit boek de geestelijke vriendschap die schrijver en vertaler aan elkander verbindt en dit heeft gemaakt dat de vertaling zoo uitstekend is geworden. Zij nadert het oorspronkelijke op een zeer getrouwe wijze en vervalt toch niet in het euvel, een al te correcte vertaling te zijn, die zich nooit eens een vrijheid zou veroorloven. De zeggingswijze is mooi, ingehouden,
| |
| |
echt geestelijk. Als Thomas schrijft: ‘Quare quidam sanctorum tam perfecti et contemplativi fuerunt?’ voelt Dr. Wielenga aanstonds, dat het geharnaste Latijn hier, in de vertaling, soepeler, melodieuser moet zijn en dan vloeit het uit zijn pen, als een zangerig beekje vol schoonheid: ‘waarom zijn sommige heiligen tot zoo groote volmaaktheid en aanschouwing gekomen?’ En als Thomas zegt: ‘Jugis pax cum humili’ vertaalt Dr. Wielenga, literair veel schooner: ‘de vrede is de metgezel van den nederige.’ En zoo is er meer. Het intiem verstaan van de innerlijke bedoelingen van Thomas, maakt deze vertaling zoo bijzonder waardevol. En als er dan nog bijkomt (zooals uit het ‘woord vooraf’ weer zoo verrukkelijk blijkt) dat Dr. Wielenga een taalvirtuoos is, die met zijn klanken kan tooveren en diepe ontroering wekt, dan zou het mij niet verwonderen, als deze vertaling de vertaling werd, waarnaar men in de toekomst zal vragen.
Het ‘Woord vooraf’ is, vooral om principieele redenen, een model van kritiek. Hier is de liefde aan het woord, die waardeeren kan.
Wij danken Dr. Wielenga hartelijk, ook voor dit werk. Zijn arbeid, waarvan de vertaling van Thomas à Kempis een geurige bloesem is, beziele ons allen tot het zoeken (en vinden) van de synthese tusschen religie en kunst.
A.G.W.
| |
De Oogst, door Stijn Streuvels, 8e Druk, L.J. Veen, Amsterdam.
Dat dit fijne boekje nu reeds voor de achtste maal verschijnt bewijst, dat er ook nog fijnproevers zijn. Bij zooveel drukken mag men geen aanbeveling meer schrijven.
v. D.
| |
St. Wimfried of De Schoolwereld, uit het Engelsch, van Fred. W. Farrar, met platen van Wenckebach, 5e druk, L.J. Veen, Amsterdam.
Een goed jongensboek. Een boek waar een flinke jongen eenige weken plezier van heeft. Een vier en veertig regels op 1 pagina met kleine letter en breede kolom.
v. D.
| |
Paedagogisch Tijdschrift voor het Christelijk onderwijs. Hoofdredacteur: Dr. J. Waterink. Uitgave van de N.V. Dagblad en Drukkerij De Standaard te Amsterdam. Jaargang 20, aflevering 5.
Dit nummer werd ons toegezonden om een artikel van J. van der Spek en D. Wouters, dat bijna de gehele aflevering vult. Het heet: ‘Over de hedendaagsche kunst en de opvoedkundige waarde ervan’, en het richt zich tegen het boek van Anema over ‘Moderne kunst en ontaarding.’
Onmiddellik na het verschijnen van dit boek heeft de redactie van ons tijdschrift geprobeerd, om het van twee kanten te doen belichten; door een litterator en een psychiater. Het bleek toen, dat de (altijd actieve) heer Wouters ons reeds voor was geweest, en reeds een soortgelijke afspraak had gemaakt met dr. van der Spek. Vandaar dat wij ons toen tot de litteraire zijde konden beperken.
Met des te meer genoegen maken we daarom nu melding van dit artikel. Het blijkt dat òòk het psychiatriese gedeelte van dit boek - het belangrikste gedeelte, omdat de litteraire conclusies er voor een groot deel op berustten - door en door wrak is. De boeken, die Anema erbij gebruikt, zijn verouderd; de probleemstelling, waar hij van uitgaat, is verkeerd; mediese en ethiese begrippen worden verward.
Na de medicus de litterator. Wouters valt Anema aan op het speciale terrrein van de kunst, vat samen wat er reeds van verscheidene kant tegen diens boek was ingebracht, brengt òòk nieuw materiaal.
Doordat twee mensen terzelfdertijd aan dit betoog werkten, verzeilen we hier en daar in hinderlike herhalingen. Maar dit bezwaar weegt toch wel ruimschoots op tegen de voordelen van deze samenwerking.
Ik vermoed, dat de uitgever voor belangstellenden nog wel enkele losse nummers beschikbaar heeft.
J.H.
| |
| |
| |
De Schemervogel, door Maria van Royen. N.V. Uitgevers-maatschappij ‘De Oogst’, Blaricum.
In bijna ieder vers uit dit kleine bundeltje hebben we de verbinding van beeld en gedachte. Nu is dat niet erg, mits deze verbinding werkelik een verbinding is, en geen tweeheid. En dat is het hier meestal juist wel. Slechts een enkele keer wordt de samensmelting hier werkelik bereikt, het meest en best misschien nog wel in ‘Den meentmuur nabij’. Meestal is de gedachte te onbelangrik voor het beeld, of wordt het beeld verwrongen naar de gedachte. Van dit laatste even een voorbeeld uit ‘Zeeland.’
En ginder, waar de paarse klei
In malsche klompen openwelt,
is 't schub na schub en rij na rij
die van den jongen boer vertelt;
Zijn zegen en zijn bede joeg
waar 't ijzer trage wonden sloeg;
en 't vonkend oog, nooit moe gestaard
op droomen in de geur'ge aard'
borg in zijn blik de taaie kracht
te vechten met weerstaande macht,
maar ook een plotse, peinzend-klare
deemoedigheid.... want, met zijn zaad,
sterft hij den dood der martelaren
zoo God's mystiek zijn streven slaat.
Het lijkt me toe, dat mej. van Royen zich voorlopig meer naar de werkelikheid zal moeten toewenden. Het metafysiese element in haar is ook dan nog wel sterk genoeg, om deze werkelikheid tot een hogere realiteit op te voeren. En in dat geval, zonder dat het ene element destructief inwerkt op het andere. Dat zij ook zo wel iets zal kunnen presteren, bewijst b.v. een ander fragment uit ‘Zeeland’.
Er ging een woordenloos begroeten
uit van uw grauwe wolkenstoeten,
die peinzend, met gefronste brauwen,
zich bogen over uw landouwen,
Of, met een plotsen gouden lach,
waarin het blinkend wit der muurtjes,
het blikker-rood en blauw en groen,
't vervallen vaal der lage schuurtjes
hun nevelmantel open doen.
'k Zag, in de omarming van den dijk,
uw dorpjes in het groen gesmeten,
als had een reuzenkind in 't slijk
er met wat speelgoed neergezeten.
J.H.
| |
‘Crianquebille’. Vert, door Dr J. Romein. Uitg. Seyffardt's Boek- en Muziekhandel Amsterdam z.j. (Serie: Van boek tot boek).
De bekende Fransche schrijver geeft in deze novelle een geestige charge op de rechtspraak. Dat deze teekening, òmdat ze felle satyre geeft, eenzijdig is geworden rekent niemand haar als een fout. Men leest het vlotte verhaal van dien door de gevangenisstraf van enkele weken gedemoraliseerde groentenkoopman dóór, geboeid door de wijze waarop de schrijver met dit simpele gegeven omspringt.
| |
| |
Maar de uitgever van de hollandsche vertaling van dit fijne stukje literatuur pleegt moord. Moord op het boek. Zijn uitgave staat, wat de verzorging betreft, zóó diametraal tegenover den inhoud dat het boekje één voortdurende ergernis voor den lezer wordt. Het is kortweg onbegrijpelijk hoe een man als Dr. Jan Romein zich ertoe leent de moord op het boek te helpen volvoeren.
P.H.M.
| |
‘Onze Mei.’ Uitg. Hollandia Drukkerij Baarn. 1927.
Een aantal Nederlandsche schrijfsters heeft, onder aanvoering van Mevr. M.C. v. Zeggelen zich laten bewegen tot het opdiepen van jeugdherinneringen. De dames paradeeren in dit boekje, waarin de uitgever blijkbaar een niet onvoordeelig zaakje heeft gezien, omdat het publiek altijd belust is op 'n vertooning, zelfs als het een literaire is.
Maar het moet erkend worden dat de autrices zich door de geboden gelegenheid niet hebben laten verleiden tot minderwaardig gepraat. Een voor een vertellen zij op aangename onderhoudende wijze van hun ervaringen als kind. Er zijn er die beseft hebben dat niets minder paste dan alle ‘literairigheid’. Alleen Annie Salomons behandelt de zaak helaas niet als een ‘Bijkomstigheid’.
Natuurlijk is dit een ideaal-boek voor jongedames die aan literatuur doen en als Mevr. Salomons aan 't begin van haar memoires, zegt dat 'n uitgever ‘nooit van te voren weet of hij (met 'n nieuwe uitgave) iemand ter wereld plezier zal doen of niet’ zal de uitgever, dit lezende, wel lachen. Hij wist best wat hij deed toen hij de foto's als illustraties bij de herinneringen voegde.
Carl Scharten is de eenige man in de serie. Want hij schreef de redactie over zijn echtgenoote en doet dat op werkelijk niet de slechtste manier onder de vele die beproefd zijn.
P.H.M.
| |
‘Siempie’ roman van een kind met sprietharen. Josine Reuling. Uitg. Hollandia Drukkerij Baarn. 1927.
Indien met één enkele zin gezegd moet worden hoe men zich na de lezing van dit werkje gestemd voelt dan is het ongetwijfeld deze: De lectuur over de jeugd van dit kleine meisje is een verademing alsof men uit een langzaam-aan duf geworden atmosfeer komt in de frissche buitenlucht waar men dieper ademt omdat het gezond is.
Door en door frisch en eerlijk is dit boekje. Hier is alle literaire ‘mooiheid’ absoluut afwezig. Zoo maar luk raak in haar eigen taaltje van alle dag vertelt de jonge schrijfster van dit kind en brengt den lezer dit wereldje binnen waar alle groote-menschen gedoe volledig blijft buitengesloten. Nergens bemerken we iets van pose, nergens gluurt de verliteratuurde auteur om de hoek, het is alles even onbedorven en heel dit jonge leven geurt in een argelooze naïveteit, zóó beminnelijk.
Door geen breedvoerig betoog kan zoo overduidelijk beredeneerd worden dat kunst leven is en tegelijk het leven de meest vitale ‘kunst’ voortbrengt als door dit boekje geschiedt. Het heeft reeds een tweede druk. Wat wonder!
P.H.M.
| |
Gerdientje, door W.G. van de Hulst. Teekeningen van E.J. Veenendaal. Nijkerk. G.F. Callenbach. (z.j.).
Dit nieuwste kinderboek van dezen auteur bezit allereerst deze goede kwaliteit, n.m.l. het boeit. Het is bovendien goed geschreven, in den zelfden trant als wij reeds jaren van dezen schrijver gewend zijn. Het thema is echter niet nieuw. Men vindt dezelfde ‘verwikkelingen’ reeds een vijftig jaar terug. Zooals: Een rijke boer die slecht en wraakzuchtig is. Een arme vrachtrijder die achteruit boert en door een ‘menschlievende’ dokter geholpen wordt. De vriendschap tusschen de twee kinderen van de in twist levende vaders. Sarrende rijke boeren zoons. Een wraakzuchtige poging tot doorbraak met bijna doodelijken afloop, uitloopend op bekeering.
Een ongeval en ziekbed dat vrede aanbrengt, enzoovoort, enzoovoort!
| |
| |
Meen niet, dat ik deze dingen laatdunkend neerschrijf. 't Geheel is, zooals gezegd, voorbeeldig uitgewerkt. Doch ik meende alleen de aandacht te moeten schenken aan 't feit, dat deze gevierde kinderschrijver er niet voor heeft terug gedeinsd, deze en dergelijke ‘verouderde’ motieven te gebruiken.
Wij weten, dat hij zéér veel waarde hecht aan 't boeiend karakter van het kinderboek, doch wij zijn evenmin vergeten dat deze auteur ons heeft voorgehouden dat wij tenderliteratuur moeten schrijven d.w.z. levenswaar.
Deze eisch, door hem aan zichzelven en aan anderen gesteld, blijkt toch wel moeilijk te zijn, want we zien het in dit boek - hoe licht dwalen wij af in romantiek!
En wat te doen als het kind juist deze spannende romantiek verlangt?
P.J.R.
| |
Het drama en het tooneel in hun ontwikkeling, door L. Simons. Wereldbibliotheek, Amsterdam.
Deel I en II 1921.
Deel III, 1927.
De heer L. Simons heeft met zijn Wereldbibliotheek meer gedaan voor de ontwikkeling van de Nederlandse stam, dan alle volksuniversiteiten met elkaar. Hij heeft het beste wat de wereldlitteratuur bood, onder het bereik van een ieder gebracht. Hij heeft belangrijke eigen schrijvers geïntroduceerd in brede lagen van ons volk.
Maar met dit alles nog niet tevreden, geeft hij tegelijk een reeks handboeken uit, o.a. over wijsbegeerte (Casimir), kunst (Vermeylen), geschiedenis (Geyl) en drama (hijzelf). Met deze handboeken versterkt hij zijn opzet niet weinig. Zij zijn de horizontale lijnen, die de vertikale der afzonderlike uitgaven kruisen. Zij zijn de inslag, die het gehele weefsel verstevigt.
Simons' eigen boek is onder al deze handboeken zeker niet het minste. In de eerste plaats omdat het in een behoefte voorziet. We hebben over ons eigen toneel, het heel goede, maar heel droge boek van Worp. Maar dat is ook al. Voor het toneel als wereldlitteratuur moesten we nog steeds in het buitenland terecht. En ook dan niet altijd naar wens, al was het alleen maar, omdat het verband tussen wereldlitteratuur en Nederlands toneel daarin meestal ontbrak.
En dan in de twede plaats om de prettige toon, waarop dit boek geschreven is. Het leest op sommige plaatsen werkelik als een roman. Voor een deel zit hem dat in de stijl van de auteur. Voor een ander deel in zijn houding tegenover de stof. Hij heeft wel heel wat over het toneel doorgewerkt, maar blijft toch vrij staan tegenover zijn bronnen. Hij geeft in de eerste plaats een persoonlike indruk, en daarmee een leesbaar boek.
Dit alles zegt Simons zelf uitdrukkelik in de voorrede voor het eerste deel. En bestijgt daarmee meteen een van zijn stokpaardjes, zijn af keer van de dorre wetenschap. Zoals hij dat in die voorrede doet, kunnen we het best hebben, vooral omdat zijn boek zo'n voortreffelike illustratie is van zijn theoriën. Maar als hij dan in het derde deel Walch en diens onbillike kritiek op deel I en II bestrijdt, gaat hij wel een beetje over de schreef. Daar schrijft hij diens onwelwillende beoordeling toe aan een soort jaloesie, ‘een zekere opzettelijke wrangheid jegens den niet gepatenteerden bewerker van zijn terrein.’ Dat is toch wel wat al te kwaad gedacht!
Maar juist omdat een boek als dit zo sterk hecht aan de persoonlike indruk, wordt het moeilik er kritiek op te geven. Men kan in geval van verschil meestal slechts mening tegenover mening zetten.
Iets stelligers valt er echter te zeggen over de wijze waarop het materiaal behandeld is. Over het algemeen is die zeer te prijzen. Een enkele maal krijgen we wel de indruk, dat de stof te veel verbrokkeld ligt, dat een nog strakkere lijn en een nog sprekender relief een duidelijker indruk had kunnen geven. Zo b.v. bij het klassicisme in Frankrijk. Maar deze passages zijn toch maar zeldzaam en vallen geheel weg tegen de keren, dat Simons door vergelijkingen en kontrasten een verhelderend licht weet te werpen op zijn materiaal. En daarmee wordt zijn boek
| |
| |
er dan een, dat niet alleen goed leesbaar is, maar dat tevens in zeer ruime mate verhelderend kan werken op het letterkundige inzicht.
Rest me nog een overzicht te geven van de inhoud. Maar op het ogenblik zijn er nog slechts drie van de vier delen uit. En het laatste stuk verschijnt binnen niet al te lange tijd. Vandaar dat we dit overzicht dus maar uitstellen totdat het boek volledig zal zijn.
Ondertussen zij de lezing van de eerste drie delen van harte aanbevolen.
J.H.
| |
Onze Auteurs. Leesboek door Aug. A. Boudens. Bij J.B. Wolters, Groningen. Den Haag 1928.
Dit leesboek is speciaal bestemd voor Katolieke scholen. Onze auteurs wil zeggen katolieke auteurs uit Noord- en Zuid-Nederland. Ze worden (behalve de jongsten) ingeleid met enkele opmerkingen over persoon en werk, die wel wat erg oppervlakkig zijn dikwijls, maar overigens is het een uitstekende bloemlezing voor R.K. Muloscholen of de lagere klassen van middelbare scholen. Het zijn over 't algemeen boeiende en te gelijk karakteristieke, ook niet te korte fragmenten. Was de bloemlezing voor oudere leerlingen bedoeld en meer uit aestheties oogpunt bijeengebracht, dan zou men een andere verhouding wensen in het aantal bladzijden voor oud en modern. Want er is toch heel wat bij die ouderen dat literair gesproken van niet zo grote betekenis is, zodat het zelfs even vreemd aandoet na de warme woorden over Melati van Java en van der Lans b.v. een soort van ekskuus te lezen, omdat Felix Rutten niet tot de grote dichters behoort. De bloemlezing zal er op Roomse scholen wel ingaan en ze konden heel wat slechter werk krijgen. Het is zeker niet minder dan de andere bloemlezing van dezelfde schrijver. Protestanten - voor wie deze bloemlezing dan ook niet bestemd is - moeten zich maar niet ergeren aan beweringen als over ‘de(n) koude(n) Calvinistischen adem’, die het geloof als bevroren had.
v. H.
| |
Lyceum-Herdrukken VII. Bloemlezing uit Nederlandsche prozaschrijvers der Zeventiende eeuw, door Dr. G.A. Brands.
Bij J.B. Wolters' U.M. Groningen. Den Haag 1927.
Deze bloemlezing brengt de schooljeugd een aantal interessante staaltjes van 17e eeuws proza van de meest verschillende soort. Wel een boekje, om een idee te geven, dat er naast de bewonderde poëzie in de 17e eeuw ook een rijk gevarieerd proza bestond. Dr. Brands heeft met smaak en kennis gekozen. Het boekje begint met enkele proeven uit de Staten Bijbel, daarna enkele fragmenten uit Vondels vertaalwerk. Dan volgen de beide de Brune's, die beiden zo pittig en geestig weten te schrijven. Tussen hen en de enigszins verwante Adriaen Poirters staat een stukje uit de Dordrechtsche Arcadia en een uit een picareske roman.
Een paar interessante personen Paschier de Fijne en Leeghwater zijn met enkele aardige gedeelten uit hun werk vertegenwoordigd. Daar sluiten zich enkele mediese werken bij aan, waarbij o.a. een uitvoerige beschrijving van het beruchte aderlaten.
De scheepsjournalen en reisboeken zijn hier vertegenwoordigd door enkele fragmenten uit de reizen van Struys. Deze reis verhalen behoren tot het levendigste en onderhoudendste volksproza, dat onze literatuur kent. Een stuk uit het geruchtmakende boek van Balthasar Bekker en enige historiese stukken besluiten deze bloemlezing, die de kennismaking overwaard is.
v. H.
|
|