Opwaartsche Wegen. Jaargang 6
(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |
Een bundel christelike poëzieGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 36]
| |
bewust dichterschap, maar tegelijk was er in die gelijkmatigheid een gevaar van monotonie. Eekhout geeft in Louteringen duidelik bewijs van tastend zoeken, en niet altijd vinden. Hij staat open voor allerlei invloeden. Daardoor mist zijn bundel de eenheid van Smit's werk. Maar daardoor geeft hij ook plotseling verrassingen, want er is ook in Eekhout belofte, en zo nu en dan meer dan belofte. Tussen veel zwakke verzen treffen we uitstekende aan als b.v. het 2de couplet van Advent: Wij dolen tastend door den nacht
Ons monden kennen slechts één klacht.
Waar is de stal?.... Waar blinkt de ster?....
Heer! wij vergaan....! Gij waart zoo ver....!
Reeds naakt daarginds Doods felle zeis -.
Kyrie eleis -.
Of als hij bij Het Zwin een visioen van het verleden ziet,
een bonte vloot galjoenen,
Die, zon ter zeilen, koers op 't macht'ge Vlaanderen koos
Doch plots: Weer strekt voor 't oog het Zwin zich lijk vergeten....,
Een vlijme meeuwekreet heeft 't beeld uiteengereten -
En - honderd schelden 't àl voor niets en nutteloos.
Bezwaar tegen zijn poëzie is. dat ze niet altijd geheel is vrij te pleiten van enige affektatie. Ook is er zo nu en dan een zekere deftige rethoriek, die deze indruk versterkt. Deze gekunsteldheid drijft hem er zelfs een enkele maal toe om een Middeleeuws ‘Gheestelic liet’ te gaan schrijven, dat, op zichzelf niet kwaad geslaagd, toch nooit meer dan een technies grapje kan zijn. Misschien is dat ook gevolg van zijn zoeken naar een eigen vorm, zoals hij ook verzen à la Alice Nahon dicht - die hij trouwens in een goed vers Aan Alice Nahon regelrecht toespreekt. Het best van de onder haar invloed staande gedichten lijkt mij klein Gebed, dat wij in de vorige jaargang opnamen. Zo schrijft hij ook in het vrije vers van Wies Moens en met diens beeldspraak: | |
ChristusUw handen zijn simpel als duive vlerken
bleeke vrouwemonden zoenden het bloed van Uw wonden
mannenharten vol derenis
vingen Uw smartschrei,
in kinderoogen
Uw teeken zich grifte
| |
[pagina 37]
| |
O Heer, hoe thans
de zoete vlam van Uw naaktheid
blank bloeit over het outer der aarde!
En er komen meer namen van moderne dichters omhoog bij het doorbladeren van het bundeltje. En toch is er zoveel goeds in deze gedichten, dat we met aandrang de kennismaking durven aanbevelen. Men zal meermalen teleurgesteld zijn, want er zijn betrekkelik maar weinig gave gedichten in, vele hebben een zwakke stee, maar men zal herhaaldelik een dichter herkennen. Het is jammer te moeten erkennen, dat de gedichten die bijeengegroept zijn onder het hoofd Christus, met uitzondering van Advent niet tot de besten uit de bundel behoren. Gelukkig zijn dit niet de enige geestelike liederen uit de bundel. Aan allen, Aanwezigheid, Meditatie, Klein Gebed b.v. uit de ‘Louteringen’ zijn een vergoeding. Nee, er is genoeg in dit boekje om deze Zeeuws-Vlaamse zanger geluk te wensen met dit begin, zonder bang te zijn, dat een koor van Christelike recensenten nem tot hoogmoed zal verdwazen. Maar een minder zwervend zoeken, meer zichzelf zijn, zal voor sterker voltooiïng van zijn verzen gezond zijn. |