Die Prosa van die twede Afrikaanse beweging, door P.C. Schoonees. Twede druk. Drukkerij en Uitgeverij J.H. de Bussy. Pretoria, Holl.-Afr. Uitg. Mij. v/h J. Dusseau en Co, Kaapstad 1927.
De twede Afrikaanse beweging was nog slechts enkele jaren aan de gang toen de Nederlandse Universiteiten reeds zorgden voor werken, die als fundament van de geschiedenis van deze beweging konden dienen. E.C. Pienaar promoveerde in 1910 reeds te Utrecht op ‘Taal en Poësie van die twede Afrikaanse beweging, P.C. Schoonees in 1922 te Amsterdam op: Die Prosa van die twede Afrikaanse beweging.’ Beide schrijvers gaven bovendien een bloemlezing uit, die met levende voorbeelden bewees, wat in de beide dissertaties reeds met zo veel woorden betoogd werd.
Dat deze beide werken in een behoefte voorzagen, wordt wel bewezen door de herhaalde herdrukken. Het boek van Pienaar bereikte reeds z'n derde druk, dat van Schoonees de twede.
Reeds de eerste druk van Schoonees - de dissertatie zelf - liet zich prettig lezen. Men genoot ervan, omdat het verhaalde van een nieuw stuk leven - en nieuw leven, mits goed beschreven, is altijd boeiend.
Maar het is bepaald een genot, om, na de eerste druk, nu de twede te lezen. Het boek is in tweeërlei opzicht rijker geworden. 't Afrikaanse proza was in 1922, toen Schoonees zijn boek schreef, nog niet op z'n hoogste punt, dit in tegenstelling met de poëzie. Aan een boek als ‘Ampie’ werd toen nog niet gedacht, behalve door de schrijver daarvan. En nog steeds biedt deze prozakunst nieuwe aspecten. We hebben hier nog niet met een uitgewerkte beweging te doen, maar met een beweging in volle kracht, een beweging die zich volgen laat met intense spanning.
Maar niet alleen door de vermeerdering van de inhoud is deze twede druk zoveel rijker dan de eerste. Ook de behandeling van die inhoud is zoveel rijper. Men voelt hoe hier iemand aan 't woord is, die de groei van het proza gedurende enkele jaren van dichtbij heeft gadegeslagen, heeft meegeleefd. En men proeft in deze herdruk de vruchten van deze gespannen belangstelling.
Toen dit boek voor de eerste maal verscheen, bracht het nogal enige opschudding te weeg in de Afrikaanse wereld. De letterkunde was in die tijd voor de Afrikaners nog een heilig huisje, waaraan niemand raken mocht. En dit boek oefende kritiek. niet volgens nationalistiese maar volgens aesthetiese beginselen, veroordeelde veel wat reeds algemeen aanvaard was, en randde aan wat onkwetsbaar scheen.
De twede druk is niet zo krities. Want aan de ene kant zijn de beginselen, die toen revolutionnair leken, thans vrij wel algemeen erkend, en aan de andere kant was de schrijver nu ook meer geneigd, de betrekkelike waarde te erkennen voor een jonge, pas oplevende letterkunde, van producten, die bij een gevestigde cultuur van geen belang, ja van nadeel zouden zijn.
Maar dit neemt niet weg, dat ook nu nog de kritiek overvloedig wordt toegepast. Bladzij na bladzij is soms gewijd aan 't aanwijzen van gebreken in compositie, stijl en taal.
Deze kritiek doet iets denken aan de tachtiger-kritiek bij ons. Het was de kritiek op het woord, de zin, hoogstens op het boek of het vers. Met als exces de ‘mandarijnenkritiek’, waartegen Dirk Coster tenslotte te velde trok.
Nu is dat geen bezwaar. Integendeel, dit soort kritiek is hier nog op z'n plaats. Want in de Afrikaanse letterkunde hebben we te doen met een enigszins analoog - maar dan ook slechts enigszins analoog - verschijnsel als bij ons in de tachtiger jaren. De overgang van een valse