Daarom geef ik geen namen.
Zoo gaat dit vers door, en beschouwt alles wat onder den vallenden regen glinstert, in een maat aan het rythme van den regen gelijk. Maar niet alleen om dit alles te doen zien, maar om het Goddelijke van dit alles aan te toonen:
Goddelijk is de uieschil van het trottoir, goddelijk het natte lucifertje,
Goddelijk de kromme steegjes onzer gedachten.
En dit weer niet met een profanatie, of gebrek aan eerbied, maar uit liefde en beginsel.
Ik ga hier nu niet verder op in, omdat er een uitgesproken meening duidelijk is voor ieder die deze verzen leest.
De Spinozistische gedachten, op onze moderne begrippen ingesteld, zijn voor mij bijzaak.
Deze bundel is buitengewoon door vorm en sfeer.
't Is dan ook beter van een proza-bundel te spreken, natuurlijk rhythmisch, maar van sterk indringend karakter, vooral door een meermalen herhalen van een aanvangszin. Daarmede dringt hij ons zijn overtuiging sterk op, en schept een onafwendbare sfeer.
Ik moet daarvoor overschrijven: