Opwaartsche Wegen. Jaargang 6(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Kleuterdans door Jan H. de Groot. Op de hoek van de straat staat een kerel, die draait met een pet op één oor en een broek zonder end, aan het slingerend wiel van een oud pirament. Tjang-tjiengele-joengele-bom. Om de hoek van een deur Komt een vrouw, met een scheur in haar rok, en een kind op d'r sproetige arm. De centebaas veegt rond z'n kop, want 't is warm. Tjang-tjiengele-joengele-bom. Uit hoeken en gaten der achterbuurt straten, daar kuiert zoo zoetjes het kleuterpubliek. Smoeslige stelletjes met goorgele velletjes, een snotneus, een hangkous, de haren vol stof, op een schoen en een klomp, of een klomp en een slof. Maar knusjes kneutert de kleuterkliek, rond het knarrig getjoeng van de orgelmuziek. Tjang-tjiengele-joengele-bom. En voordat je 't weet ze pakken mekaar beet En het danst en het klept en het tript en het stept [pagina 22] [p. 22] en het draait rondom heen met een slingerend been en het schuivelt en stapt en het trippelt en trapt dat het kletst en het klinkt op de grond in het rond. Aan de hoek van de straat, Is het bal zonder end. op de dwingende maat van het oud pirament. En ik stond en ik keek en ik wachtte, van Tjiengele - tjoengele - bom. En ik schommelde mee en ik lachtte, Ik lachtte m' al kijkende krom. Vorige Volgende