Opwaartsche Wegen. Jaargang 6
(1928-1929)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Afrikaans proza
| |
[pagina 5]
| |
staat, meer dan de poëzie in nauw verband met het sociale leven, en de meeste Nederlanders kennen Zuid Afrika niet. Zij hebben nog te veel de voorstelling die ze van ‘oubaas Penning’ meekregen. Een Boer is voor hen nog steeds een oude ‘takhaar’ in een ‘ossewa’. Zij realiseren zich niet, dat Zuid Afrika sinds de Boerenoorlog een ontwikkeling heeft doorgemaakt en nog aan 't doormaken is, veel sneller dan Europa zelf, zelfs dan 't Europa van na de wereldoorlog. Een ontwikkeling, die, juist omdat ze in dit jonge land zo snel komt, omdat ze komt binnen een mensenleeftijd, des te dieper ingrijpt in het volksleven. Of zegt het u niets als ge een vrouw hoort vertellen hoe ze, bij haar trouwen, voor haar reis naar haar nieuwe woning (per ossewagen) weken nodig had, en nu dezelfde afstand aflegt in een luxueuse Pullmancar in slechts dertig uren? Het Afrikaans proza leeft voor een belangrik deel uit deze ontwikkeling, het worstelt met de problemen ervan. En hoe zal zulk een lectuur z'n verdiende belangstelling kunnen wekken, als de ontwikkeling zelf niet gekend wordt? Maar deze gebrekkige kennis schaadt niet alleen de belangstelling, ze verhindert ook een juiste waardering. Dit geldt reeds van zulke eenvoudige gegevens als het aantal Hollandse inwoners van Zuid Afrika, volgens ruwe berekening een 800.000, waarvan nog een zeer groot percentage van de landbouwende stand. Het is duidelik, dat we, van een bevolking van nauweliks meer dan 1/10 van ons eigen land geen overmatige letterkundige productie kunnen en mogen verwachten. Maar nog sterker werken de karakteristika van het Afrikaanse sociale leven op onze waardering in. Mag ik, ter verduideliking, hier even een paar concrete voorbeelden aanhalen? In de eerste roman van Jochem van Bruggen, ‘Teleurgestel’, zitten twee Boeren in een hol verborgen, voor de Engelsen. Een derde Boer heeft zich naar z'n ouderlik huis in de nabijheid gewaagd, om een geweer te halen, dat daar is blijven staan. Hij wil terugkeren langs hetzelfde pad, waarlangs hij gekomen is. Maar 'n oude kaffer waarschuwt hem, het pad is versperd, en langs een ander geheim paadje brengt deze trouwe bediende de Boer weer in het hol en bij zijn makkers terug. Men verwacht bewijzen van warme dankbaarheid. Maar ziehier, wat er volgt. ‘Ons het lang genoeg in donker rondgestap, Swartbooi, maak vuur dat ons mekaar kan sien en ik mij klere droog maak’, sê Gijs, als hij korteliks sij vergeefse avontuur beskrijf het.’ Zulk een handelwijze laat, zelfs bij een grofpsychologies boek als ‘Teleurgestel’, bij ons een ongunstige indruk achter van Gijs, een der helden uit dit boek. Op Swartbooi zelf, gewoon als hij was aan 't Afrikaanse ‘boss’ systeem, waarschijnlik niet, en evenmin lei het in de bedoeling van de schrijver. We zijn hier misleid, door onze eigen onkunde van het Afrikaanse volksleven. Een ander voorbeeld vinden we bij de zelfde schrijver in de eerste bladzijden van ‘Ampie’. Ampie gaat hier ou-Jakob verkopen, zijn ‘donkie’. Nu is de ezel het goedkoopste huisdier dat men in Zuid-Afrika bezitten kan. Een Zuid-Afrikaner | |
[pagina 6]
| |
kan soms arm zijn in alles behalve in het aantal ezels, dat hij bezit; die koopt hij in de slappe tijd voor prijzen tussen f 3.- en f 9.-. Van hoeveel belang is het hier niet, dat we dit weten! Hoe verdiept dit bewustzijn hier niet het effekt! Zie Ampie nu daar staan op die verkoping, geleund tegen de enige ezel, die hij bezit, ‘'n toonbeeld van geduld en ellende’. ‘Vaal van die stof is die vodde om sy lyf, en die groot, ou, keps, wat tot sy ore ook toemaak, nes die aan-die slaap ou esel hier langs hom. Met die linker arm oor die skof van sy maat geslaan, hang hy dooie-rust teen die geduldige ou-Jakob. Sy skurwe swart voete, met hulle groot weglêtone sak onder die kraalmis....’ Twee uitgestotenen! Voor een juiste kennis van het moderne Zuid-Afrika bezit ons land slechts zeer gebrekkige hulpmiddelen. Een algemeen boek over dit land is in Nederland in de laatste jaren niet verschenen. We moeten ons dus behelpen met artikelen en reisbeschrijvingen, en ook deze zijn voor een deel niet gemakkelik te bereiken.Ga naar voetnoot1) Betere hulpbronnen bezitten we in twee recente Engelse boeken: W.H. Dawson, South-Africa. People, places and problems 1925, en M. Nathan, South-Africa from within 1926. Het eerste boek is weliswaar geschreven door een Engelsman, die slechts voor korte tijd in Zuid-Afrika verblijf hield, maar dank zij z'n vele relaties, was hij toch in staat, om meer te geven dan oppervlakkige impressies. Het boek maakt dan ook een solide indruk, en is bovendien prettig leesbaar. De vergelijkingen tussen Engeland en Zuid-Afrika, die de schrijver hier en daar maakt, zijn voor niet-Engelse lezers eerder hinderlik dan bevorderlik. Aan het Hollandse element probeert Dawson alle recht te laten ervaren, en waar hij een enkele keer in waardéring te kort schiet, is dit het gevolg van een gebrekkig begrijpen. Nathan, de schrijver van het twede boek, is een Engels-Zuid-Afrikaner, die reeds van zich liet horen met boeken over recht en litteratuurGa naar voetnoot2). Zijn boek is zakeliker, en wekt daarmee de indruk van een grote betrouwbaarheid. Voor de lezer heeft dit echter het gevolg, dat de feiten de juiste impressie wel eens in de weg staan.Ga naar voetnoot3) | |
Jochem van Bruggen.De beste Afrikaanse prozaschrijver is Hollander van geboorte. Als klein kind naar Zuid-Afrika gekomen, nam hij op achttienjarigen leeftijd deel aan de Boerenoorlog. Heeft de ellende, die hij toen mee-beleefde, hem tot Afrikaner gestempeld? | |
[pagina 7]
| |
Men zou het zo zeggen, als men z'n eerste roman leest (‘Teleurgestel’) die de twede Afrikaanse oorlog tot onderwerp heeft. ‘Teleurgestel’ is nog een door en door romanties boek. Het verhaal is een goedkoop mengsel van liefde en patriotisme, de voornaamste personen zijn vurige jongelingen en aanminnige jongedochters. Deugd en ondeugd vormen een zo schril mogelik contrast. Maar niet alleen de conceptie van dit boek is uit de romantiese school, ook de uitvoering doet het direct als zodanig herkennen. Door heel dit boek heen is er een gebrek aan objectivering (een der grootste zegeningen van het realisme!) en het gevolg is, dat de personen uit het verhaal meer verklaard dan getekend worden, dat de lezers binnen het verhaal worden gehaald en worden toegesproken, dat van het verhaal tijdelik wordt afgeweken naar de moralisatie.Ga naar voetnoot1) En toch werd dit boek met de Herzogprijs bekroond. De toestand van het Afrikaanse proza was in deze jaren wel slecht, dat een dergelik boek daar nog voor in aanmerking kon komen! Eén lichte kant heeft dit boek. Er zijn ook figuren in, die werkeliker aandoen. Geen hoofdpersonen, maar bijfiguren, geen brave jongelingen en lieve jongedochters, maar doodgewone Afrikaners. Juist bij hen kreeg de schrijver gelegenheid voor z'n eigen talent, dat van het realistiese en het psychologiese. Hier voelen we - ook in een onecht boek als dit - even aanraking met het echte leven. Van ‘Teleurgestel’ tot aan ‘Ampie’ maakte van Bruggen zijn letterkundige ontwikkeling door, en deze ontwikkeling is er een van romantiek tot realisme. We vinden de sporen ervan in de schetsen, die tussen deze twee romans liggen. De meeste ervan zijn verzameld in de bundel ‘Op Veld en Rande’, de grootste en beste is afzonderlik uitgegevenGa naar voetnoot2) en heet ‘Die burgemeester van Slaplaagte’. Al deze verhalen zijn vooroefeningen voor van Bruggen's beste schepping ‘Ampie’, enkel het laatste vormt, door zijn afgerond geheel, hier min of meer een uitzondering. Het loont daarom de moeite, om deze laatste schets meer van nabij te bezien. Het is het verhaal van oom Lood, een der inwoners van Slaplaagte, geen gezeten boer, maar iemand die zich al een heel eind op weg bevindt naar de arme blankentoestand. Hij werkt slechts bij uiterste noodzaak, zijn vrouw verdient meestal de kost. Toch is Oom Lood gezien. Hij moge dan al spottend ‘die burgemeester van Slaplaagte’ genoemd worden, men luistert naar hem, omdat hij gevat is; hij is lid van de schoolcommissie; hij doet dienst als koster bij de buitendiensten. Dit kostersbaantje is z'n dierbaarste werk, en de grootste hoop van z'n leven is, dat Slaplaagte nog eens een aparte kerkelike gemeente zal worden, met een eigen kerk, en een eigen bezoldigde koster - oom Lood! | |
[pagina 8]
| |
Oom Lood heeft een dochter, Levina. Een begaafd kind, maar haar talenten vinden geen gelegenheid om zich te ontwikkelen. Levina gaat naar Johannesburg, trouwt (althans zo doet ze 't voorkomen) met 'n rijke Engelsman, maar al spoedig blijkt de Engelsman niet rijk te zijn en Levina niet wettig getrouwd, en na enige tijd keert ze, verlaten en vervallen, naar Slaplaagte terug, om daar te sterven. Haar kind blijft als troost en verzoening achter. De kerk komt er tenslotte te Slaplaagte, en Oom Lood wordt koster, ondanks de schande, die over zijn huis gekomen is. Het motief van dit verhaal is niet nieuw in de Afrikaanse litteratuur. Totius gebruikte het reeds voor z'n ‘Trekkerswee’. Maar de behandeling ervan is wel nieuw. Want hoofdpersoon is hier niet Levina (haar geschiedenis wordt slechts zeer schematies verteld), maar Oom Lood, met al z'n eigenaardigheden. En wel ondervindt Oom Lood de smart van het onheil, dat over zijn dochter komt, maar dit is toch maar een gereflecteerde smart. Zó tragies als het voor de dochter is, is het voor de vader niet. De beschrijving spitst zich toe op de vader, de tragiek op de dochter, en zo krijgen we hier een tweeheid in dit korte verhaal, die over 't algemeen de compositie bemoeilikt en verslechtert. Dat desondanks deze schets toch tot een goed verhaal geworden is, d.w.z. op zijn beste punten toch tot een oplossing komt, is te danken aan de verzoenende factor van de humor. Humor is een uiterst gecompliceerde geestelike gesteldheid (‘'n lach en 'n traan’, zei Jean Paul), zij is de vereniging van het tragiese en het komiese, en daardoor de overwinning van het tragiese. Bij van Bruggen ontwikkelt deze humor zich vanuit 't komiese. En dat is geen wonder. We hebben juist gezien, hoe zijn talent vooral ligt op 't terrein van het beschrijvende, van de weergave der werkelikheid, en er is ontegenzeggelik verband tussen komies gevoel en werkelikheidszin. Als men aanneemt, dat 't komiese ontstaat uit een contrastwerking, dan betreft dat een tegenstelling, waarvan één der polen de werkelikheid is.Ga naar voetnoot1) En nu lijkt het wel, alsof de romantiese tragiek van Bruggen soms te veel wordt, hij wil er aan ontvluchten en bergt zich dan in de waarneming en beschrijving der werkelikheid. Zodoende krijgen we deze afwisseling van 'n lach met 'n traan, waarvan z'n eerste boek reeds de voorbeelden bevat. De oorlog zal losbranden rond het gehucht, waar de helden uit dit boek vandaan komen, en Oom Liep, de goedige sukkel, is naar huis gegaan om vrouw en kinderen te groeten. De verschrikkingen dreigen reeds aan alle kant en het wordt hoog tijd, dat hij afscheid neemt van z'n kroost. Ziehier dit afscheid. | |
[pagina 9]
| |
‘Met rusteloos snuiwe betas Stols sij rug en loop krom-krom deur die huis, om 'n rukkie op die stoep te versuim. Hij hoor die gerol van 'n sware leërtros en stap weer haastig binne. Klein Liepie is so blij dat pappie daar is en trippel baie blij om sij pa se bene, terwijl die ander krosies klein Liepie volg, waar hij ronddrentel. Hulle vader sug lang en dikwels, en vat die kleintjies om hulle tijdsaam te soen, waarop hij haastig weer terugkom op die stoep en vir Maria se ousus sê: “Nig Letta, dit word mij tijd. Ik sê vir jou, dis swaar om van die kleingoed te skei”. Op sij voorkop parel groot druppels. Die stoep is hom te klein, die wêreld te nouw. Al kante uit wil hij koers vat, so rol sij uitpuil oë al kante uit. Soms lijk dit of hij al die rigtinge gelijk wil opneem; maar geen enkele trek hom aan nie. Sij neus veral toon duidelike afkeer. Sij krosies het maar agterna getrippel met klein Liepie op die voorpunt; klein Lettie en Koba ook met hulle saam vir die rariteit. En op die stoep hou Liepie weer sij pa se bene vas, sodat Stols met 'n kreun diep sugte gee en die kleintjies verbouwereerd soen op voorkoppies, wang en bekkies; selfs Lettie en Koba word per ongeluk net so fris gesoen, waarop die twee begin te lag en al die ander kleingoed saam lag tot kleine Liepie toe vir die snaakse grap wat pa gemaak het; en selfs hulle vader lag bang saam, alsof 'n Engelsman wat hom met die geweer dreig, sê dat hij moet lag’. Eenzelfde contrast nu vinden we ook telkens in ‘Die burgemeester van Slaplaagte’. Hoe vaak staan hier 't komiese en 't tragiese niet vlak naast elkaar, zonder dat ze elkaar raken! Op gevaar af, te veel te citeeren, geef ik hier een fragment uit 't verhaal van Levina's thuiskomst. Met korte vraagjes tracht Oom Lood de geschiedenis van z'n dochter te weten te komen. ‘En wie kyk dan nou na julle boerdery?’ ‘Ek het niks meer om na te kyk nie, pa’. Dit kan Oom Lood nie klein kry nie. ‘Hoeso dan?’ ‘Al ons goed is gevat deur die Jode, want Harry het nie bly opbetaal nie’. Dit kan Oom Lood darem nie bra in sy kop tuisbring nie. Harry was 'n stywe knapie, wat danig baie pitte gehad het; hoe kan die Jode dan sy goed kom vat? ‘En Harry was dan so ryk, my kind?’ Sy kyk hom verstandig aan, met 'n droewe glimlag, en sê: ‘So het ek ook gedink, pa; maar ek moes iets anders uitvind’. ‘En jy besit niks meer nie? Ek meen huisraad of so?’ ‘Ek is vandag baie armer as pa hulle.’ Oom Lood skud sy kop. Die geskiedenissie slaan hom dronk, en dit hou sy gedagtes aan die woel. Die perdjie het maar so'n stadige drafstappie ingesit oor die pad, wat hy so goed ken; want sy baas steur hom aan g'n leisel nie. Oom Lood bly verdiep in die | |
[pagina 10]
| |
raaisels van die lewe, waarvan hy g'n kop of stert kan kry nie. As hy 'n tafel koop by ou Spantou, op skuld natuurlik, dan is die tafel mos syne, ook al betaal hy vir ou Spantou eers oor 'n jaar. Harry het die goed tog nie gesteel nie: dan sou hy al lank al in die tronk gesit het. En al daardie mooi goed wat hulle in Levina se huisie gesien het, is tog ook hare? Hulle is wel met spessel laisenGa naar voetnoot1) getrou, maar tog ook in gemeenskap van goedere. Hoekom kan die Jode dan hulle goed vat? Of is die hele Johannesburgse lewe net een ingewikkelde leuen? Deur al die prakseer kry Oom Lood eindelik 'n kalmerende gedagte, en hy voel somar of hy alles nou opgelos het. Dis nou duidelik! Harry het alles verkoop en die geld gebank. Toe is hy oorlog-toeGa naar voetnoot2)-die vuilis! - en toe wou hy sy vrou op ons nek aflaai.... Sy is welkom, die arme kind: maar sy wil dit vir ons wegsteek. Johannesburg maak ons boere skelm. Sy sal nou natuurlik elke maand 'n toelae ontvang, en dit kan ons darem ook deurhelp. Die tyd is maar swaar!.... ‘Ek verstaan die ding, my kind! Jy kry nou elke maand 'n oorlogstoelae solank as jou man veg - nie waar nie?’ Die eind-antwoord, wat soos lood op haar boesem geweeg het en as 'n benoudheid haar gekwel het, stoot met intense sielepyn na haar lippe. Sy het haar voorgeneem om sterk te bly, en sterk-bly was die les wat sy in die oefenskool van 'n sware lewe geleer het. Maar, o, wat kos dit haar om sterk te bly wanneer die antwoord, wat uit haar boesem uitskeur, dié wat dit hoor, sal verskeur, en vernaam vir haar vader, wat nog vol optimisme is? Effens draai sy haar kop opsy, toe sy skerp en duidelik sê: ‘Harry en ek was nie getroud nie!’ En dit skiet soos 'n messteek deur sy hart. Oom Lood het woes een groot woord uitgebulder en toe geskree: ‘Alles is net een infame bedrog! Alles! Alles! Die hele affêre!’.... en die perdjie kry 'n hou dat die kar so vorentoe stuiwe. En toe het hy plotseling stil geword, en die groot droefheid wat hom knak, beskou as die besoeking van die Hoë Hand.’ Hier is nog meer contrast dan verzoening, maar toch zijn we hier al een heel eind op weg naar de humor. Iemand, die zó licht en donker naast elkaar kan plaatsen, moet òf een grillig mens zijn (en dat is van Bruggen zeer zeker niet), of hij moet de tragiek in wezen reeds overwonnen hebben. In z'n beste ogenblikken heeft van Bruggen dat ook. Dan is het niet meer een lach en een traan, maar 'n lach door de tranen heen.Ga naar voetnoot3) Zo zijn we dan genaderd tot van Bruggen's laatste en beste werk, ‘Ampie’. Ik noem het nu ook maar bij deze, reeds traditioneel geworden, titel, maar feitelik is die niet juist. De naam Ampie is bedoeld voor een romanserie, waarvan het eerste deel (‘Die Natuurkind’) Ampie's jongelingsjaren behandelt. | |
[pagina 11]
| |
Ampie stamt uit de klasse der arme blanken. Europeanen zijn dat, die, onder ongunstige omstandigheden, tot de staat der inboorlingen - of nog erger! - zijn afgezakt. De natuur was hun misschien niet gunstig gezind, misschien werkte de streng doorgevoerde grondverdeling bij overlijden hun ondergang in de hand, of overmeesterde hen de moderne ‘besigheidswêreld’. Hoe dit zij, de zwaksten onder de Europeanen gaven de strijd om het bestaan op, zij werden ‘bijwoners’ (zetboeren), hun nakomelingen verloren ook nog dit laatste houvast, en leefden op de milddadigheid der rijkere plattelanders of trokken naar de achterbuurten der grote steden. Maar ook hier zijn de omstandigheden hun niet gunstig, want deze verslapte EuropeanenGa naar voetnoot1) kunnen, in de meest eenvoudige werkjes, niet met de kleurlingen wedijveren. Zo ontstaat, zowel op het platteland als in de stad, een blanken-proletariaat, bij wie de elementairste begrippen van beschaving en ethica gaan ontbreken, en het is geen gemakkelik vraagstuk, hoe deze klasse weer uit haar verval op te heffen. De plannen daartoe - van kerk en regering - worden thans uitgevoerd, maar met alle waardering voor deze steun van de officiële organen, staan we hier toch nog voor een taak, die niet alleen veel beleid en doorzicht, maar ook veel persoonlike naastenliefde en zelfopoffering zal kosten. Kasper Booysen, Ampie's patroon, zegt 't zó: ‘Nou moet dit glo so wees, dat besigheid-is-besigheid die wêreld regeer. Hoe kan daar simpatie wees met ons arme blankedom? Daar is geen siel in besigheid nie. - Die armblankes sal nou vinnig meer word. - En die fataalste is, dat waar hy een kant armblankes fabriseer, ons regering aan die ander kant probeer, om ons oë te verblind met kommissies. onderstandwerkies en ander poginkies om ons armblankekwessies op te los.’Ga naar voetnoot2) ‘Hulle wil ons uitroei, neef Kasper. Uitroei!’ Lewendig verstoor Mevr. Booysen die somber gesprek. ‘Kyk, daar kom Ampie oor die werf! Dààr lê 'n plig van ons, Kasper!’ ‘Jy is reg, ou vrou!’ Buite drentel die weggegooide witmens op en neer, met 'n rooi-blou kafferkombers oor sy arm en 'n lantern in die een hand. ‘Jy sal hom maar eers onder hande moet neem, vrou, voordat Ampie presentabel is.’ ‘Seep het ons genog’, sê sy blymoedig, halfspottend. ‘En 'n ou hemp, 'n ou pak klere van jou, sal kom darem regruk. Sy volstruis-tone kan ons ook probeer in fatsoen druk, met een van jou uitgetrapte nommer neges; maar vir sy kop gee ek vêrplie in. Maar hier is oom Flip mos! Oom Flip, jy ken mos van alles, en haresny ok. Jy sal eer hê van jou kuns met daardie boskasie.’ | |
[pagina 12]
| |
En dan een mooie illustratie van wat ik hierboven zei over de ontvluchting uit te grote ernst: ‘Dis sonde, maar 'n mens kan darem nie help nie, om so ligsinnig te gesels oor daardie spektakel nie - ons was flus darem te ernstig’.... Tot deze armeblanken voelt van Bruggen zich in het biezonder aangetrokken, hun psyche beschrijft hij 't liefst. Telkens weer komen ze in zijn verhalen voor. Met Oom Liep uit ‘Teleurgestel’ hebben we reeds kennis gemaakt. In ‘Bywoners’, de eerste schets uit ‘Op Veld en Rande’, ontmoeten we Sitman, de ‘meeldiaken’, zo genoemd, omdat hij altijd een ongebleekte kussensloop in z'n jaszak meedraagt, voor de goede gaven waarmee medelijdende harten zijn klaagzang belonen. In ‘Ampie’ is zulk een armeblanke zelfs tot hoofdpersoon geworden. Ik heb me wel eens afgevraagd, of we hier te maken hebben alleen met een sociale voorliefde, of ook met een specifieke litteraire aanleg. Het leven van de arme blanke is één grote tragiek, maar de arme blanke zelf beseft dat niet, hij kent de tragiek slechts voor zover ze hem persoonlik raakt, en bepaalt zich verder bij het ogenblik. Wordt hij daarmee niet tot een dankbaar object voor van Bruggen's humoristies (of moet ik hier nog zeggen: komies) talent? ‘Ampie’ is weer een stap verder op de realistiese weg. Hier geen dramatiese actie meer; de gebeurtenissen zijn die, welke in elk arme blankenleven kunnen voorkomen. Vandaar dan ook dat dit boek eigenlik geen ontknoping geeft. Een veldbrand loopt gelukkig af, maar die had ook midden in 't boek kunnen plaats vinden. Ampie vindt ondertussen Annekie terug, maar dat had ook zonder die veldbrand kunnen gebeuren. Ampie besluit ten slotte met Annekie bij Booysen op de boerderij te blijven en Oom Kasper keurt dit plan goed. ‘Ons sal almelewe oor die bult kom’, zegt hij. Maar juist omdat hier niets buitengewoons gebeurt, kan zich de aandacht van de schrijver verbreden. Ampie is geen individu meer, maar de verpersoonliking van een klasse. Hij is de belichaming van het ganse armeblanken proletariaat. Zo gezien, krijgt Ampie iets symbolies om zich, en niet alleen Ampie, maar ook alles wat Ampie aanhangt. Daarmee wordt de dood van Ou-Jakob, aan 't eind van het boek, een smartvol afscheid van het bandeloze natuurleven en de moeizame geboorte van de beschavingsmens. De algemene bespiegelingen, die aan 't begin van sommige hoofdstukken even opduiken, opzichzelf een gebrek, werken daarbij als deugden die deze indruk versterken. Maar niet alleen heeft de schilderij zich verbreed, ook de humor komt hier tot een hogere openbaring. Ze is hier niet meer tijdelik, maar heeft 't ganse boek en de gehele beschrijving doordrongen. Het tragiese, dat een pauperisme als dat der arme blanken toch zeker bezit (voorals men het ziet in verband met en tegenover de zwarte bevolking) heeft zich hier in humor opgelost, en daardoor heeft het komiese uit de dagelikse werkelikheid zijn rechtvaardiging verkregen. Wat van | |
[pagina 13]
| |
Bruggen ons hier geeft, is daarom ook geen zuiver realisme meer, zelfs geen vergeestelikt realisme, maar werkelikheid, die doorlicht wordt door een heerlik vertrouwen in het leven. Zó gezien, wordt niet enkel de dood van ou-Jakob, maar òòk 't slot (‘ons zal almelewe oor die bult kom’) van een symboliese betekenis. De grote waarde van dit boek ligt niet voor 't minst in de zekerheid, dat niet enkel ‘het begin der schepping licht was’Ga naar voetnoot1), maar ook het einde dat wezen zal, zelfs voor het pauperdom der arme blanken. Over dit boek ligt de glans heengespreid van een blij geloof in de wereld, en dit geloof in de wereld is, ook bij van Bruggen, per slot van rekening geloof in God.
Zulk een markante overgang van romantiek tot realisme, van romantiese tragiek tot verzoende humor is op zichzelf reeds opmerkelik te noemen. Nog opmerkeliker is, dat deze ontwikkeling hier plaats vindt in een tijdsverloop van 7 jaren. ‘Teleurgestel’ verscheen in 1917, ‘Ampie’ in 1924. Maar het alleropmerkelikste is wel, dat ze zo laat komt; tussen van Bruggen's 36e en 43e levensjaar. Welke invloeden hebben hier gewerkt? De latere biograaf zal deze vraag niet ongemerkt kunnen voorbijgaan.Ga naar voetnoot2) |
|