Opwaartsche Wegen. Jaargang 5
(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 475]
| |
Boekbespreking.Het Grijze Kind, door Theo Thijssen. Uitg. C.J.A. v. Dishoeck, Bussum 1927.Theo Thijssen de bekende onderwijs-man die al een flinke serie boeken op zijn naam heeft staan beijverde zich steeds om te betoogen dat er maar heel weinig is in de tegenwoordige school-methode dat steekhoudend is voor het nuchtere verstand. In ‘Het Grijze kind’ heeft hij nu zijn opvattingen over de misstanden bij het (Openbaar) onderwijs het karakter van een ironie gegeven, die op niet weinig plaatsen tot een vlijmende satyre wordt. Thijssen doet het voorkomen alsof hij begaafd is met een bizonder herinneringsvermogen, dat hem in staat stelt zijn voordeel te doen met wat hij in vorige levens ondervond. De hoofdpersoon, het grijze kind, de ‘ik’ uit dit boek is dus een schooljongen naar het uiterlijk, maar in werkelijkheid iemand die beschikt over de ervaring van één of meer generaties. Tot hoe zotte conflicten dit leidt kan men zich voorstellen. Komt Henricus eens op de bewaarschool te laat en werkt op dat moment zijn voor-herinnering dan voelt hij zich als de te laat thuiskomende echtgenoot en hij tast in zijn zak naar de sleutel van de huisdeur. Iemand met een zoodanige hersenconstructie ziet als schooljongen natuurlijk allerlei buitensporigheden thuis en op school en in heel het verdere leven. De ‘wereld’ verklaart hem logisch genoeg voor gek en bergt hem op in een ‘inrichting’. Daar schrijft hij dan z'n herinneringen. Hij vertelt van het zotte om cijfers te geven in de klas, van de eigenaardigheden der diverse schoolmeesters en leeraren op de lagere school en de H.B.S. enz. Ook vertelt hij van zijn mama, z'n pa en z'n zuster en wat al zotte dingen die met z'n allen zeggen en doen over hem, den schooljongen, het grijze kind. Ma die zoo trotsch is op haar zoon die huiswerk meekrijgt (en onderwijl uit 't cahier van z'n vriendje de thema's zit over te pennen). Ma die Pa tempteert tot die zijn heil zoekt in de soos. Dan de mondelinge gevechten tusschen Ma en zus Nel. En hij vertelt van Opa, de schand van heel de familie. Het boek heeft veel van een dolle klucht vol verrassingen. Maar de ironie en het sarcasme van den schrijver zijn scherp genoeg om den lezer te doen gevoelen hoeveel zots het huidige systeem van onderwijs toch wel heeft. Om dat te doen gevoelen was het Thijssen te doen en hij is er in geslaagd al overdrijft hij soms wat erg. P.H.M. | |
4e Kerstboek (1927)Ga naar voetnoot*) Uitg. G.F. Callenbach, Nijkerk.Het vierde, onder redactie van Risseeuw samengestelde Kerstboek werd ons eerst heden toegezonden. Hoewel de bespreking ervan dus nà Kerstmis onder de oogen der lezers komt mag ons dat niet verhinderen er een en ander van te zeggen. En een der eerste dingen is dan, dat het den samensteller blijkbaar van jaar tot jaar beter gelukt in het vinden van zijn medewerkers. Hetgeen logischerwijze daarop moet neerkomen, dat Callenbach's Kerstboek bijdragen bevatten gaat van de besten onder ons. Wel sterk dringt zich de gedachte aan den recensent op, als hij dit vierde Kerstboek doorgelezen heeft, dat onze | |
[pagina 476]
| |
Christelijke literatuur vooruitgaat. Want hij bedenkt, dat er gemakkelijk twee zulke flinke deelen te vullen zouden zijn met goede bijdragen indien àlle belletristen en dichters uit ons ‘kamp’ die iets beteekenen hun medewerking verleenden. Het moet de heer Risseeuw toch ook opgevallen zijn, dat hij niet meer (als voor tien jaar 't geval zou zijn) met een lantaarntje behoeft te zoeken naar geschikte bijdragen. Er wil hier vooral niet de indruk gegeven worden, dat we ‘er’ ‘zijn’. We weten wel beter! Doch als we de novellen van Mevr. H. Kuyper-v. Oordt, van Wilma, van Heynes etc., etc. lezen, en de gedichten zien van Jan de Groot, ten Kate, Laura Olivier e.a. en we beschouwen dat alles op het gehalte-van-kunst dan valt het waarlijk niet tegen. Mevr. Kuyper-v. Oordt heeft de novelle ‘De bluts in 't blazoen’. Sedert deze fijnzinnige aristocrate ‘Het Goed Cronaert’ schreef kennen we haar als de beminnaresse van het kwijnende leven der uitgebloeide patriciërsfamilies. Met zeer geduldige aandacht bespiedt zij, ook in deze novelle de decadence. Maar terwijl in het genoemde boek voldoende evenwicht was tusschen liefdevolle beschouwing en actie is dat in de novelle uit dit Kerstboek afwezig. Al te zeer, voor ons gevoel tenminste, laat de schrijfster haar pen gaan wanneer ze beschrijft. Zeer zeker is deze beschrijving op zichzelf van hoog gehalte maar ze doet den lezer ten laatste de feiten waarom het gáát vergeten totdat met een ruk welhaast de laatste pagina's tot het leven terugvoeren waar de burger de Wit dingt naar de hand van zijn achternicht Gabriële. ‘Mijn Hart’ van Wilma heeft weer die bekende bijna mystieke glans van het schouwende leven. Een zekere abstractheid echter die zich boven het accidenteele verheft nadat het er doorheen is gegaan zonder het te ontloopen of te ontwijken uit ‘angst’ voor de realiteit. Ds Heynes draagt bij de novelle ‘Het verdriet van Opa van vaders kant’ een geschiedenis zooals we er meer van hem kennen. Op zijn werk hopen we in een der volgende nrs. van O.W. terug te komen. Herman Hana schrijft bij zeer goede reproducties over de hollandsche molen in de schilderkunst. Het heeft iets fragmentarisch dat onderwerp en onwillekeurig vraagt men: waar komen we zoo doorgaande wel terecht? Maar Hana's frissche schrijfwijze ondervangt veel van dit bezwaar. Voorts zijn er, behalve de meditatie van Ds. H. Jansen nog tal van goede of middelmatige bijdragen in dit Kerstboek. Er is zoo een vrij goede novelle van Ignatia Lubely en een wat mindere van Mevr. Westerbrink-Wirtz. En er is nog meer. Want dit Kerstboek bevat over 't algemeen geslaagde proeven uit het werk van een aantal onzer oudere en jongere schrijfsters en schrijvers; die we ook voor 't meerendeel kennen uit wat ze bijdroegen in Opwaartsche Wegen. P.H.M | |
Inger Skram, door J. Oterdahl, Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam. 2de dr. '27.Hoewel dit boek reeds in de handen van velen onzer is en het eerst in een tweede druk werd toegezonden ter bespreking kunnen we niet nalaten er enkele woorden van warme waardeering over te schrijven als een late maar niet te late hulde. Het boek van de Zweedsche schrijfster volgt het leven van de hoofdpersoon met een zin voor het reëele van het klein dagelijksch gebeuren die een verrukkelijk contrast vormt met de uitsluitend op de hoogtepunten van dit vrouwenleven aangelegde compositie. Men zou kunnen zeggen dat het verhaal symbolisch is indien niet tevens de verzorging van details den geboeiden lezer telkens indachtig maakte dat hij hier toch wel degelijk met een zeer bepaalde vrouwenfiguur te doen heeft. Inger Skram is geen buitengewone vrouw. Maar haar levensloop wordt in de beschrijving door de auteur zoodanig geheven in de sfeer der absolute geestelijke waarden dat haar lotgevallen ons af en toe voorkomen als een strijd van machten. Inger Skram wordt dan den lezer de verpersoonlijking van den tragischen tweespalt in het menschelijk bestaan. De individualiseering van het lagere dat lokt tegenover het hoogere dat desondanks bestreefd, neen, beleefd moet worden op straffe van het verliezen van den strijd. En te tragischer is die kamp om ideëele goederen waar ze beleefd wordt door een persoon, begaafd met zulk een fijn aanvoelingsvermogen van de waarde der dingen. | |
[pagina 477]
| |
Het boek van Jane Oterdahl is niet dogmatisch. Dit zal mogelijk menig lezer in 't begin een gevoel van onrust geven en een vaag besef iets te missen. Maar wie lezen kan en het onmisbare vermogen bezit buiten zijn eigen zienswijze te treden bemerkt aldra dat er met de afwezigheid van dit dogmatische niets wezenlijks ontbreekt. Indien bij velen onzer het woord niet zulk een slechten klank had zouden we deze roman van de talentvolle Zweedsche schrijfster volledig gekarakteriseerd achten met de waardebepaling: ‘ethisch’. P.H.M. | |
Gods Offers, door Q.A. de Ridder. Uitg. G.F. Callenbach, Nijkerk.De heer de Ridder heeft geen eer van zijn werk. Het moge aprioristisch schijnen dat we met deze zin 'n recensie beginnen maar het heeft z'n goede zijde om onmiddellijk met het oordeel voor den dag te komen. Immers, waartoe dient het vooraf in den breede te betoogen, dat de schrijver zijn probleem van dit boek wel goed gezien heeft als men daarna toch moet besluiten met de vermelding dat de heele zaak in duigen valt omdat de auteur in 't geheel geen vormvermogen bezit? Dat is zoo. Het heele gebeuren is op schrikkelijke wijze uitgerekt zoodat de geschiedenis van Tony's opstaan op 'r verjaardag 27 pag. en die verjaardag zelf nòg eens 27 in beslag neemt. En daarbij zijn al die feiten en feitelijkheidjes allemaal zoo banaal burgerlijk neergezet dat men herhaaldelijk z'n geduld verliest en zich gaat ergeren aan het steeds duidelijker wordende feit dat de schrijver zijn inderdaad héél goed gegeven schromelijk oneer aandoet. En dan: wat een abominabel slechte zinnen staan er op vele bladzijden! 't Is erg! Laten we er niet citeeren, er is geen beginnen aan. We hebben aan ethisch gehalte in een Christelijk boek zeer veel. Als tenminste het aesthetische de zaak niet verknoeit. Dat is hier het geval. En het spijt ons zéér. P.H.M. | |
‘De drie levens van Nina Vesper’, door Jet Luber. Uitg. v. Holkema en Warendorff's U.M. 1927.Nina Vesper is een Amsterdamsche studente in de medicijnen en het boek vertelt van haar lotgevallen gedurende haar studietijd tot op het oogenblik dat ze voor haar laatste examen ‘zakt’ en de studie laat schieten om aan de zee in een gehuurde kamer te gaan schrijven. Dan komt ze heel toevallig daar in kennis met 'n jong doctor die werkte op het laboratorium vlak tegenover Nina's Amsterdamsche kamer. Ze had hem nooit gezien maar hij háár wel. Dan verloven zij zich en daarmee eindigt het boek. Heel sterk van compositie is het stellig niet. Men weet af en toe niet of Nina Vesper's ‘drie levens’ (haar studeeren, haar schrijverij en haar huwelijksleven) beschreven worden of dat het de levensroman van Liesje Peters is die geteekend wordt. En aan 't einde van 't verhaal, is er nog niet genoeg klaarheid over de vraag wie van de talrijke hoofdzakelijk dames-studenten nu eigenlijk wel de belangrijkste plaats inneemt. Overigens is de heele geschiedenis vrij vlak ondanks de tamelijk drukke handeling. De kleine vriendelijkheidjes en verdrietelijke dingetjes worden beschreven door een persoonlijkheid die er klaarblijkelijk nog niet mede heeft afgerekend en er eerder in dan buiten, laat staan boven staat. De schrijfwijze is verder vlot en de typeering der persoontjes, onder wie geen enkele uitblinkt, doorgaans vrij aardig. Houvast in een of ander opzicht heeft men niet aan 't werk. Voor de schrijfster verheft het leven zich nergens boven het materieele. P.H.M. | |
Via Triumphalis, door M.C. Fallentin. Uitg. G.F. Callenbach, Nijkerk.Bevattende het verhaal van Wolf, een jonge Germaan die, ten tijde van Vespasianus, in het Romeinsche leger dient en er allerlei ervaringen opdoet. De ervaring is die met het Christendom. De geschiedenis van den heer Fallentin heeft, voor jongens, soms heel aardige en spannende | |
[pagina 478]
| |
momenten. Maar verheft zich toch doorgaans niet boven het niveau van de overtalrijke verhalen die we uit vroeger en later tijd reeds in onze kasten hebben staan. En dat is verbazend jammer. Want aan een werk als dit hebben we geen behoefte. Wel aan een dat beter is. De fouten door den schrijver gemaakt zijn wel die van zijn voorgangers. Er is een uiterst vlakke personen- en milieu-teekening die niets suggereert en daarom ook niets dòet. De serie handelingen is de gewone en bekende: een samenzwering, 'n stuk of wat dooden, en een paar menschen die Christenen worden. Ik kan me moeielijk voorstellen, dat jongens van een jaar of zestien, achttien, voor wie het verhaal wel bedoeld zijn zal, een stuk dialoog zullen aanvaarden waarvan de hier geciteerde zin een voorbeeld uit is: ‘O, ik begrijp je anders wel. Je bedoelt van Rome veel schoons te verwachten, maar ook, dat je er geen stap zult kunnen doen zonder je voeten te zetten op de aarde, dat je niet kunt gaan of staan zonder te steunen op de aardsche dingen, die stoffig en vuil, oneerlijk en onwaar zijn. Is het zoo niet?’ Men kan immers niet aannemen, dat twee jonge germanen op deze 20e eeuwsche wijze met elkaar debatteerden ten tijde van Vespasianus? Indien de heer Fallentin zijn talent in andere richting aanwendt geloof ik, dat hij meer voldoening vinden zal dan door het voortzetten van de traditie dezer oer-oudbakken verhaaltjes. Jongens van onzen tijd hebben wat anders noodig en wènschen ook wat beters. P.H.M. | |
De Abdy van Typhaines, door Comte de Gobieau, vert. door Dr. W. v. Ravesteyn. Uitg. ‘De Waelburgh’, Blaricum.Er verschijnen in dezen tijd weinig goede en zeer vele minder goede boeken. Een van de laatste is het werk dat Dr. v. Ravesteyn voor het Hollandsche publiek bewerkte. In hoeverre de bewerking het oorspronkelijke werk heeft veranderd, weet ik niet; een feit is het dat het thans nog miserabel slecht leest. Men moet zich eens het komische van een scène als de volgende indenken. Op de binnenplaats van de abdy Typhaines, een gebouw dat blijkens het verhaal, in de 12e Eeuw nog stevig op haar fundamenten stond heeft zich een troep dorpers verzameld. De woordvoerder is een praatjesmaker en de eenoogige page van een daar aanwezig ridder vraagt zijn heer verlof de kerel dood te mogen slaan. De abt die naast den ridder staat houdt dan een preek in duodecimo tegen den vechtersbaas. En z'n taaltje is daarbij zoo vol wel overdachte redeneering dat het àl te duidelijk is dat deze abt geen wezen van vleesch en bloed doch slechts een abstractie is. Van die boek-achtige redeneeringen, monologen en dialogen staat het heele werk vol. Men wordt doorgaans al naar als men de aanspraak leest van b.v. een ridder tot z'n knecht of een abt tot zijn kloosterbroeders. Het verhaal vertelt van een boeren opstand in het Frankrijk van de 12e E. Of het aan den vertaler ligt weten we niet, maar deze dorpen zijn behept met een rasecht 20e Eeuwsch communisme, een pakje dat hen al hun dorperlijkheid doet verliezen. Trouwens, van die teekening der talrijke ridders, edelvrouwen, boeren, abten en prelaten is ook niet véél overgebleven dan zoetelijk gepraat in de ruimte. Er is heel weinig echts in het boek. P.H.M. |
|