Opwaartsche Wegen. Jaargang 5
(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 462]
| |
‘Letje’ van Top Naeff
| |
[pagina 463]
| |
zoo populair als ‘De Opstandigen’, en een goedkoope uitgave zal er wellicht nooit van komen zoomin als een bewerking voor het tooneel, maar met dat al is het literair sterker en beter. Want het heeft hooger qualiteiten, raakt veel meer dan ‘De Opstandigen’ de kern van de zaak en geeft ook veel duidelijker blijk van wat het eigenlijk wil. Het emancipatie-probleem toch is veel meer dan een vraagstuk van practischen aard, van levenshouding, 't is in wezen een psychologische quaestie, die door vele en veelsoortige elementen wordt gevormd en in zijn openbaring product is van tal van, onderling soms zeer verscheiden, factoren. Met woorden van bravour of zelfs met de gedurfde daad van een vooruitstrevend modern meisje (zooals in de romans van Julia Frank en Jo de Wit) is het volstrekt niet opgelost. En een uitbeelding van tegenstellingen tusschen voorheen en thans, zelfs al worden die in hun ontwikkeling naar tijdsbegrippen geschetst zooals in ‘De Opstandigen’, is niet veel meer dan een constateeren van het probleem, alszoodanig duidelijk genoeg en vaak zelfs scherp, maar toch niet verder reikend dan tot de uiterlijke openbaring. De feiten, zooals ze zich voordoen, mogen dan verklaard worden (die kracht heeft m.i. ‘De Opstandigen’ wèl) - het probleem, dat achter die feiten staat, wordt door het druk beweeg op den voorgrond eigenlijk niet of ter nauwernood gezien. Een juisten kijk op het vraagstuk geeft alleen de rustige beschouwing, de diep-indringende analyse, de ontleding van de samenwerkende factoren. Dan komen óók de tegenstellingen uit, dan worden óók de opvattingen van het verleden gesteld tegenover die van het heden, maar de aandacht wordt niet van het probleem zelf afgeleid op de practische consequenties daarvan en het doen neemt het uitzicht niet weg op den oorsprong van dat doen. Daarom is de analyseerende emancipatie-roman veel dichter bij de werkelijke behandeling van het probleem, en raakt ‘Letje’, dat een boek is van het eerstgenoemde karakter, veel meer de kern van de zaak dan ‘De Opstandigen’, een roman van het tweede soort. Dr. Ritter, in zijn onlangs gehouden radio-rede, heeft dan ook precies aangewezen, wat ‘Letje’ boven ‘De Opstandigen’ als emancipatie-roman verheft, toen hij zei dat Top Naeff komt met een ragfijne zielkundige ontleding, terwijl Jo van Ammers-Küller een operetteachtige beschrijving geeft. Maar ook literair, meen ik, is ‘Letje’ sterker en beter dan ‘De Opstandigen’, omdat het meer en hooger literaire qualiteiten bezit en niet slechts in beschrijving, maar veel meer in rake karakteriseering zijn beschouwingsvorm vindt. Zonder dat nu verder als punt van vergelijking of tegenstelling uit te werken, zullen we dat literair-voortreffelijke van ‘Letje’ in het vervolg van dit artikel trachten te doen zien.
Gebeuren, actie - het is in wat we boven opmerkten eigenlijk al gezegd - is er in het boek niet, ofschoon het van Letje's leven vertelt van dat ze klein kind was en opgevoed werd door Mama, Papa, Oma en Marie, de meid, tot ze, vijf en | |
[pagina 464]
| |
twintig jaren getrouwd met Mr. van Balen Janssen, op haar tweede huwelijksreis te Parijs vertoeft. Maar, zegt de Schrijfster in een voorwoord, ‘de geschiedenis van Letje moet ook minder als een dramatisch avontuur worden opgevat, dan als een levensprogramma, dat gestalte aannam’.... Een levensprogramma! Dat is precies het woord, dat den inhoud van 't boek samenvat. Want als we de hoofdstukken eens van biografische opschriften voorzagen (in plaats van Top Naeff's titels: ‘Het Kind’, ‘Goed-Heiligman’, ‘Muziek’, ‘Fidel’, e.d.) zouden die luiden: Letje als klein kind, Letjes eerste schooljaren, Letjes meisjestijd, Letje verloofd. Letje getrouwd, Letje wordt moeder, Letje's zilveren huwelijksfeest: een levensprogramma, waaraan geen onderdeel ontbreekt! Letje staat daarbij steeds in het midden, ‘niet een kind naar de natuur, zooals bijv. Jaapje, Boefje, Koosje, of Merijntje, niet een vrouw gelijk Eline Vere of Annie de Boogh, en allerminst een Opstandige....’ - we gelooven Top Naeff graag als ze dit met oolijke plechtstatigheid verzekert - maar intusschen een figuur, waarop alle aandacht zich concentreert en die daardoor ongemeen duidelijk in het licht komt te staan. En rondom haar zien we de vrienden en verwanten. O zeker, we gelooven het weer graag als de Schrijfster zegt: ‘minder nog dan aan mijn heldin zelve, heb ik getracht aan haar vrienden en verwanten - wier aantal ik tot het onvermijdelijkste beperkte - de voor een roman noodzakelijke, persoonlijke karakteristiek te verleenen.’ Maar als dan volgt: ‘de speculatie dat de lezer, een ieder op zijn beurt, uit de weinig marquante gelaatstrekken van moeder, vader, grootmoeder en verloofde zichzelf het gewenschte menschenbeeld zou willen vormen, zat daarbij vóór’...., dan zeggen we aanstonds, dat die speculatie dan toch maar zoo goed is gelukt, dat er wel degelijk en zelfs een heel rake persoonlijke karakteristiek is ontstaan van Mama, Papa, en zeer in 't bijzonder van Oma. ‘Zonder de geringste booze bedoeling jegens (die) ouders en opvoeders’, waarom zouden we ook die betuiging van de Schrijfster niet aanvaarden, maar ondanks die vriendelijke gezindheid is die karakteristiek dan uitgeloopen op een charge tegen hen en tegen het in hen belichaamde opvoedingssysteem, waarbij de toch ook niet malsche critiek van Jo van Ammers-Küller welwillende terechtwijzing wordt. ‘Want de dingen, waar het op aankomt, laten zich aan onze omstandigheden - aan onze pofmouwen, of aan onze polkaharen - niet veel gelegen liggen’ zoo argumenteert Top Naeff haar ‘objectieve’ visie op Mama, Papa, Oma en al de anderen, maar hoe dan die dingen waar het op aankomt onder hun leiding zich ontwikkelen, het wordt waarlijk niet dubieus gelaten. ‘En hiermede’ aldus besluit het voorwoord, ‘beveel ik dan “Letje” in uw genegenheid aan, in de hoop, dat haar levensspiegel voor hen, die met haar opgroeiden, een klein “souvenir” mag zijn; in de hoop ook, dat het jongere geslacht, oogenschijnlijk onder zulk een geheel ander, onder een wellicht nog gelukkiger, gesternte geboren dan zij, er zich zacht in spiegelen zal. | |
[pagina 465]
| |
“Een klein souvenir”, “een nog gelukkiger gesternte”, “zacht zich spiegelen”! Ja zeker, lees dan het boek maar eens!’
Wie na deze kostelijke inleiding nog in onzekerheid verkeert omtrent wat volgen gaat, leze dan dezen eersten zin van hoofdstuk 1, die karakteristiek is voor den toon van heel het boek: ‘Letje was het kind van Mama, Papa, en Oma. Drievoudig viel aldus de ouderliefde haar ten deel, drievoudig ook waren de levenslessen, die haar pad verlichtten.’ Ironisch, zegt ge. Ja, maar dan heel vaak met een niet twijfelachtig bijgeluid van sarcasme. Want het opvoedersgeslacht uit het einde der XIXe en het begin der XXe eeuw moet in deze ‘geschreven miniaturen’ onder een nog meer ‘charmante spitsroede’ door dan de heer van der Hoogen in de Camera Obscura.
Letje in het midden en als een ringmuur rondom haar heur opvoeders, dat is, in één trek, het beeld van het boek. En dat beeld wordt gegeven in een analyse van détails, die m.i. tot het allerbeste behoort van wat onze, in dat opzicht waarlijk niet misdeelde, moderne literatuur kent. Een nadere aanwijzing daarvan kan dat doen zien, kan tegelijk bevestigen wat we boven zeiden, dat ‘Letje’ een boek is van zeer bijzondere literaire eigenschappen. Nu doet de analyseerende teekening alles in het boek. Daarom kunnen we ook niet anders ons doel bereiken, dan door die teekening weer te geven, in de woorden van de Schrijfster zelf. Dat brengt de noodzakelijkheid mee van veel citaat en dus van zekere uitvoerigheid, die bij samenvattende mededeeling te vermijden zou zijn, maar dat alles komt ten goede aan den indruk, dien men van het boek krijgt en krijgen moet wil men het in zijn treffelijke waarde verstaan. Letje is de hoofdpersoon van het boek, dus gaat het vooral om haar portret. ‘Het eerste kleinkind in de familie, het aanvallig specimen der soort, (dat) van de eene hand in de andere ging in (haar) jongste jaren en zooals het lieve kind gekust werd! Je kon niet meer met fatsoen met haar over straat gaan, meende Marie, het kindermeisje. Van alle windstreken kwamen ze aangesneld, de gegadigden, die op een zoentje aanspraak maakten; van den burgemeester tot den melkboer toe. En het pleitte wel voor haar humanen en verdraagzamen aanleg, dat het kind altijd maar weer bereid bleek haar intiemst geschenk te spendeeren, aan wien dien losprijs maar bedong.... | |
[pagina 466]
| |
Zoo is Letje in haar jongste jaren. ‘Een visitekind’, of beter - want wat bedoelt Top Naeff anders - een willoos slachtoffer. En daarbij nog, maar dat kan niemand helpen, van een tobberigen aard! Marie, de keukenmeid, tevens kamenier van Letje, heeft haar in een onbewaakt oogenblik verklapt, dat de eerbiedig-geloofde Sint Nikolaas niet bestaat, want dat St. Niklaas Ma, Pa en Oma is, dat er geen Piet bestaat en geen paard en geen zak, dat ze het allemaal maar verzonnen hebben, ook van de roe. En zie nu Letje, een jaar of vijf oud, als Sint Niklaas nadert en allen, niets vermoedend van haar beter-weten, den mond vol hebben van den Heilige, die komen gaat. Het werd een worsteling tusschen eigen- en naastenliefde, tusschen de waarheid, die bovenal gaat en de wellicht nog daarbovenuit rijzende leugen.... O, Letje kon dit beklemmend leed niet langer dragen! Ze moest naar beneden, naar Mama.... Al waren ze boos. Al kreeg ze dan niets. Het duizelde Letje, de gevolgen van haar daad waren onafzienbaar. Ma, Pa, Oma, de heele wereld tegen haar. En Marie! Zij had een gil kunnen geven toen Marie in levenden lijve dien morgen (is Sinterklaasmorgen) vóór haar stond: Zoo hopeloos eenzaam is dit visitekind op den morgen, die voor gewone kinderen een dag van uitgelaten jubel inleidt! Letje moet ook muziek leeren, als alle deftige kinderen. Ze is absoluut niet muzikaal, 't piano-spelen is haar een marteling. Maar 't moet - en na een vol jaar van de meest toewijde studie brengt ze het tot een machinaal-aangeleerde ‘Marche militaire’, opgevoerd in aller aandachtige presentie op Oma's verjaardag, in Oma's huis, waarheen de familie per rijtuig getogen is. ‘'t Schaap’, fluisterde Trui de meid. ‘Och’, zuchtte Oma, overvol. Maar het succes was groot en Mama, Papa en Oma betuigden om strijd hun bewondering!.... Straks moet Letje naar school. Verbeelding noch practisch verstand reikten bij haar tot eenig oorspronkelijk verzinsel, tot avontuur en muiterij. Doch wellicht waren het juist deze karaktertrekken, die haar voorbestemden tot gijzeling en onschuldige veroordeeling, daar waar de elite van den geest door de mazen wist te slippen. Dus moest Letje schoolblijven! En dan mocht het toch wel een strop heeten, daarbij zoodanig met ouders gezegend te zijn, dat deze onverdiende straf zich van de schoolbanken uitstrekte tot de huiskamer en het kinderbal, om voor dagen het familieleven te verduisteren. | |
[pagina 467]
| |
En Oma herinnerde ‘aan het aangrijpend sprookje van den man, die in één nacht grijs werd van verdriet over zijn zoon.’ Dat was de paedagogiek, die Letje's schooljaren leidde. En nu zij zelf? Zij kwam tot de conclusie, dat het overmaat van belangstelling in haar persoon moest zijn, welke in hun huis tot zoovele penitentiën leidde, in vergelijking met de groote gezinnen, haar bekend, waar de ouderlijke aandacht zich te verdeelen had. Neen - daarin heeft Top Naeff in haar voorwoord toch maar gelijk - een opstandige was Letje niet! In een breed hoofdstuk, dat een ouderwetsche kermis beschrijft, - een pret-tijd voor alle jonge menschen, een week van tobben en piekeren over te kiezen cadeautjes voor Letje, omdat ze met zoovele belangen heeft rekening te houden - vinden we in één trek de karakteristiek van Letje als jong meisje: ‘Ja.... neen....’ weifelde Letje.... ‘maar als....’ Want zóó was Letje, in het kwade en ook in het goede, altijd tusschen willen en niet willen en weinig doortastend. Immers, haar wil was steeds de resultante van de diverse willen van Mama, Papa, Oma, Marie, de meid, een Ras, de schooljuffrouw! Dan, in een volgend hoofdstuk krijgen we de fijne teekening van Letje's verloving. Letje telde achttien jaren toen zij zich, tot ingenomenheid harer ouders, verloofde. Natuurlijk was Adriaan ook haar eigen keuze, alleen per geluk kwam daar nog bij, dat hij de zoon van Papa's chef was. Zoo vangt Top Naeff haar beschrijving aan, en onmiddellijk zit ze weer in het zadel en gaat de striemende rijzweep opnieuw duchtig over den dravenden klepper. Want Adriaan, de verloofde - een onbeteekenend, stijf ventje - en Papa, en Adriaans Papa, de ‘chef’, en de Moeders - kalkoensch-jaloersche concurrenten -, en Oma, ze krijgen weer allemaal rijkelijk hun deel van de onbarmhartig-ironische vriendelijkheden. En de verlovingskaartjes, het bezoek aan den fotograaf voor de verlovingsportretten - twee verschillende, ‘elk op eigen gelegenheid’, want dan was men ‘tegen alle eventualiteiten gedekt’ - de receptie met de vier- en zestig bloemstukken, het verlovingsdiner van Oma's porceleinen borden, het verlovingsgeschenk van Oma, - voor elk een servetring met de ietwat voorbarige dooreenstrengeling van twee A's, Aletta-Adriaan - ze komen alle aan de orde, wreeduitgemeten als even zoovele ongekend-scherpe charge's tegen de opvattingen van dien tijd en het samentreffen van jalouzie, bazigheid, quasi-deftigheid, standsvertoon, dat in de geschetste verhoudingen zulk een verlovingsfestijn onverbiddelijk meebrengen moest. En zie nu weer Letje, het bleeke, met zich-zelf en haar ‘verloofde’ wanhopig verlegen Letje.... De beslissing voor je leven.... van dezen onmetelijken stap wist Letje zich evenmin rekenschap | |
[pagina 468]
| |
te geven als op school van de som: ‘Jan en Piet loopen samen een weg,’ als van alles wat met maten, gewichten en veel nullen in verband stond, maar des te zuiverder begreep zij wat zij aan haar ouders, aan wie zij dit leven dankte, verschuldigd was. Mama en Papa willens en wetens een geluk te onthouden, dat stond bijkans gelijk met hen opzettelijk verdriet te doen. Terwijl Oma het ongeluk ter nauwernood zou hebben overleefd, zóó vast had zij haar zinnen gezet op dezen kleinzoon, die in de verte - Letje kon ook deze calculatie niet geheel volgen - nog familie van wijlen grootpapa moest zijn. Zoo waren dan alle bezwaren overwonnen en meende Letje, in den ijver voor haar geluk, dat zij voortaan aan Adriaan's slappe handen wel wennen zou. Zoo kwam de liefde tot Letje, het kind van Mama, Papa en Oma! Als Adriaans doctoraal examen in zicht komt - hij studeert rechten - met de promotie, een maand daarna, gaan Mama, Papa en Oma over trouwplannen denken en ze bepalen, dat om vele reden de Meimaand de geschiktste is. Maar tot aller teleurstelling krijgt Adriaan een half jaar uitstel. Daar zat men dan nu.... De boomen zouden bloeien, de vogels, met uitzondering van de kwartel en de spriet, het hunne tot de natuurlijke historie bijdragen, doch niet vóór de hazelnooten rijpten zou het Adriaan en Letje gegeven zijn.... ‘Op zijn vroegst wordt het dan October’ rekende Papa ongewis.... Maar Mama won inmiddels kracht naar kruis en besliste met elk noodlot tartend moederlijk gezag: ‘October dat moet. Vóór de kachels worden gezet, anders kunnen we hier met het dejeuner niet zitten....’ en het leek wel of Oma de gedupeerde verloofde was, zoo onbarmhartig toonde zich de oude mevrouw. Maar Letje - we zijn altijd nog bezig haar conterfeitsel uit het boek te halen - ‘had gezwegen. Voor geen goud zou ze hebben verraden, wat er in haar hartje omging, toen het jobsgezicht van haar verloofde om de kamerdeur verscheen. De pakken vielen eraf! Zes maanden nog zou zij leven in de geluksstaat van verwende dochter en aanstaande bruid, zes maanden minstens vóór zij met Adriaan in de eerste-klasse-coupé zou moeten stappen, die haar voeren ging, ver van Mama, Papa en Oma en naar welk een duister doel.... ze moest zich toch geweld aandoen haar moeder niet om den hals te vallen van onuitsprekelijke verlichting. Dat was de eerste zelfstandige - maar dan nog voor ieder verborgen gehouden - opinie van Letje! Bittere ironie, zegt men. Zeker, maar dan met een ondertoon van tragiek! Aan deze, Letje's ‘geluk weder effenende dagen’, komt echter een einde. Adriaan ‘mag op een zeker oogenblik Mr. voor zijn naam schrijven’ (kan zijn promotie cher per als minderwaardig worden bestempeld?) en de onvermijdelijke trouwdag breekt aan, met onbegrijpelijk veel statie gevierd en eindigend met het vertrek van 't jonge paar naar de Côte d' Azur. En nu weer Letjes gevoelens op den hoogdag van haar leven? Waarom moest een meisje met den vreemden man harer keuze zoo ver weg reizen eer ze weer, gewoon als Letje, met alleen een anderen achternaam, mocht terugkeeren in den schoot van haar familie....? dat was de vraag, die haar pijnigde, heel den dag en nog in den trein, toen Adriaan zijn krant las!! en zij, moe en onzeker, tegen hem aanleunde. - Zoo nu zouden we verder kunnen gaan met de trekken van Letjes beeld samen | |
[pagina 469]
| |
te brengen, door het citeeren van fragmenten. Want de volgende hoofdstukken, die haar teekenen in de verwachting van het moederschap, na de geboorte van haar zoon en straks van haar dochter, bij de opvoeding der kinderen - ze bevatten even zoovele kostelijk-typeerende passages, als we er nu reeds zoo talrijke aanhaalden. En dan zien we Letje volkomen onveranderd, nog altijd het kind van Mama, Papa en Oma en nu bovendien de meegaande echtgenoote van Adriaan, Mr. van Balen Janssen, die ‘sliep waar hij zat’! En zoo vinden we haar nog in het slothoofdstuk, als ze met haar zilveren bruigom het groote feit der vijf-en-twintigjarige echtverbintenis in Parijs gaat vieren: zonder iets persoonlijks, nog steeds het, maar dan nu met de jaren tot statig-burgerlijken omvang gekomen, visite-kind; die iets van de Parijsche mode wil overnemen, maar daarin wegens haar figuur en kapsel niet slaagt; die Parijs zien wil, maar blij is, als ze op een café-terras een vluchtheuvel vindt; voor wie genoegen en tobberig-piekeren even nuttige bezigheden zijn en die nog maar één eerzucht heeft: een lintje (reeds lang verdiend, maar nog altijd wederrechtelijk onthouden) voor haar man! En vraag U nu nog eens af wat er van dat ‘nòg gelukkiger’ gesternte en dat ‘zacht spiegelen’ terecht komt. Heel deze teekening is immers één felle aanval, scherp door onverholen spot en onbarmhartig door niets-ontziende ontleding van een opvoedingssysteem, dat Letje's creëeren moest en heel hun leven door deze in een corset-van-conventies gewrongen figuren het stempel daarvan deed dragen. Waarlijk, als er in één van de vele emancipatie-romans afgerekend wordt met de oude methode van opvoeden, dan is het in ‘Letje’. Puck en Kitty en Lody uit ‘De Opstandigen’, met al haar heftige woorden en vrije opvattingen bereiken niet voor de helft het effect, dat Top Naeff met haar ‘rustige’ analyse verkrijgt. Onze lezer heeft nu het portret van Letje voor zich staan, ten voeten uit hopen we. Maar nu krijgt in het boek zelf dat portret eigenlijk zijn relief pas ten volle, door de teekening van de nevenfiguren, alle even scherp, en even kostelijk-typeerend. Tot zelfs de meid, de huisnaaister, de schooljuffrouw, en de verpleegster vervullen daarbij hun rol en ieder van deze personen is ‘specimen’ van het soort, op en top de eind-19e eeuwsche gezagsdraagster, die háár bijzondere en door niemand te betwisten taak heeft, ook, wat de eerste drie betreft, in de opvoeding. We kunnen er natuurlijk niet aan denken, om ook al deze portretten te gaan weergeven. Er zou geen eind aan zijn, want elke alinea, die aan ze gewijd is, is als een diadeem van fonkelende stijl-diamanten. Maar het citeeren van één enkele passage, over de leden van het trio Papa, Mama, Oma, worde ons toch toegestaan. Naast den indruk, dien men reeds uit het voorafgaande van ze hebben kan, ziet men ze dan toch duidelijk genoeg.... In de galanteriekraan op de kermis worden speldekussentjes verkocht, die Letje hevig bekoren. Ze heeft er al een voor de huisnaaister uitgekozen en wil er nu ook nog één voor de handwerkjuffrouw van school hebben. Maar, omdat haar financiën | |
[pagina 470]
| |
niet toereikend zijn, heeft ze zich elken dag bepaald tot een begeerig komen kijken bij de vriendelijke fransche verkoopster. Nu is ze met Papa uit en - hij is in een royale bui - ze mag van hem wat uitzoeken. Natuurlijk zal het 't speldekussen zijn en onmiddellijk stapt ze op de fransche juffrouw-uit-de-kraam toe. Maar deze (en let nu op Papa) haalde de schouders op en toonde twee welsprekend ledige handen. Beter dan in tien pagina's breed-uitgesponnen beschrijving zien we uit één zoo'n tooneel wie en wat papa is: zelfbewust-deftig, de man die zijn wereld kent! (een française, die niet anders dan gebarentaal tot haar beschikking heeft, kom je tegemoet en toon je te verstaan), de gezagsfiguur, die gewoon is voor het kind te beslissen - maar die met dat eene woord, nog van een hoffelijk gebaar bovendien vergezeld, heel zijn armelijke holheid etaleert. En dat dan in het schelle licht van een kermiskraam! 't Is wel héél onbarmhartig. En nu Mama. Het citaat over den trouwdatum teekende haar al duidelijk genoeg. Maar nog is er deze fotografie: Letjes eersteling is geboren. En de klassieke vraag: op wie? werd, aangezien er geen pijl op te trekken viel, op de meest wilde wijze beantwoord: ‘De kin van Adriaan,’ meende de familie van den jongen vader. ‘De neus van zijn moeder,’ troefde Letje's Mama koel, zij kon die eeuwige concurrentie niet uitstaan. Dat is Mama, die aan paraatheid ruim over heeft, wat haar dochter te kort komt en met moederlijke onuitputtelijkheid dat deficit van Letje, waar noodig, dat is: altijd, weet aan te vullen. Zie het maar in de beschrijving van het bezoek aan de piano-mevrouw, van de wijze, waarop Mama de verloving klaar maakt en de kiesche aangelegenheid van Letje's vertrek uit het ouderlijk huis regelt. Als dat niet is een zorgen voor de belangen van haar kind, als dat niet is een voortdurend bezig zijn in de taak der opvoeding, wat is dan wèl zorgen, wat houdt opvoeden dan wèl in?! En ten slotte Oma, Oma, de onversaagde, type van het ‘onverwoestelijk vrouwengeslacht’, dat met eer door de cordons van het leven is heengekomen; dat nergens voor staat, moeilijkheden alleen ziet als geschikte gelegenheden om kracht te ontwikkelen (zooals de bast van een boom een kat dient om haar nagels te scherpen), en slechts weekheid kent als die bijdrage kan zijn tot het gewenschte effect. Oma, de statie der familie, ‘la reine du bal’ in het boek, de jeugdige ouderdom ‘de reddende engel bij elk familie-record, dat tot de poëzie van eten en drinken leidde’ maar ook: de ongenaakbare als het gaat over transigeeren met het ouderlijk gezag, (met Oma's autoriteit vált eenvoudig niet te schipperen, daar denkt trouwens ook niemand aan en Letje zeker niet), die tegelijk, met éénzelfde blik den staat der kleeren van 't schuchtere kleinkind inspecteert en de gesteldheid van het tot op- | |
[pagina 471]
| |
standigheid immer geneigde kinderhart, die voor tobberijen nooit tijd heeft gehad, maar steeds, 't best op streek was en altijd nog is, als er wat te regelen, te bedillen, te dirigeeren viel of valt. Haar portret? Hier is het, in één meesterlijke penseelstreek. Letje, getrouwd en bij Oma op visite gewaagt schuchter van ‘het eerbiedwekkend feit’ (haar aanstaand moederschap) en van haar zorg over een goeden afloop: De heele Fransche armée is zoo in de wereld gekomen, zei Oma koel. Daar hoeft geen woord meer bij. 't Portret is àf, zoo maar in eens! Kostelijker figuur dan Oma is er in heel het rijke boek niet. Die verdient een eereplaats in het panopticum der literatuur en Top Naeff, de kunstenares, die dat beeld heeft geboetseerd, de hoogste bekroning.
Uit alles wat voorafging mogen den geduldigen lezer de eigenschappen, de literaire qualiteiten, van dezen superieuren roman duidelijk geworden zijn. We hebben ze dan nu maar voor 't opsommen: De stijl, nergens één moment opgeschroefd, maar eenvoudig, als was er amper op gelet; van den eersten zin, dien we citeerden tot den allerlaatsten op bldz. 230 meesterlijk, volkomen dragend de gezindheid van de Schrijfster. Voor stijlstudie is dit boek een oefenschool, zooals de beste verzamelaar nauwelijks samenstellen kan. Want alles leeft, twinkelt, zelfs de interpunctie is welsprekend; de taal, de woorden-vondst bij het nagenoeg geheel ontbreken van schildergelegenheid: onuitputtelijk, altijd weer nieuw en frisch; de psychologische ont- leding van Letje, Mama, Papa, Oma, van Adriaan ‘die op ernstige levensvragen altijd dubbel-blank aanzette’, van de ‘in de school der verloving vergrijsde’ naaister Sophie, tot van de dienstbode, de verpleegster, de baker toe: voortreffelijk, elk effect op het juiste oogenblik belichtend, rag-fijn en toch nimmer rafelig, zuiver op het doel gericht en toch nooit opzettelijk. En, meest in 't oog springende eigenschap: de humor! Waar onze nieuwste letterkunde arm is aan humor, is dit ééne boek daaraan schier overdadig rijk. En dan is het altijd de èchte humor, die immers prikkelt tot lachen en schrijnend is tegelijk, nooit gewilde-geestigheid of houding, maar natuurlijk, duidelijke reflex van den aanleg der Schrijfster, dien we van overlang als humoristisch kennen. Op elke bladzij sprankelt die humor, soms in een verhaal-fragment of omstandigheid-analyse, maar vaak ook in een haast niet opgemerkte mededeeling, ergens midden in een zin. Wat ligt er, om maar enkele voorbeelden van dit laatste te noemen, een humor in het simpele feit, dat Letje, als jubileum bijdrage voor Oma's verjaardag een ‘marche militaire’ op de piano instudeert, in een uitdrukking (over Adriaan) als ‘den vreemden man harer keuze’, als het, boven in zijn verband geciteerden, ‘met veel nullen in verband stond’. En wat is het kostelijk, als een foto gemaakt worden | |
[pagina 472]
| |
zal van de vier geslachten: Oma, Mama, Letje, de zuigeling, en de fotograaf, heelemaal in zijn rol, op het critieke oogenblik tot den schreeuwenden boreling zegt: ‘Jongeheer, nu moet je goed kijken. Ik tel een, twee, drie.... en weg vliegt het vogeltje!’, door Oma, heelemaal in háár rol, geaccompagneerd met: ‘moet Adriaan voor zijn je-weet-wel hebben?’ En dan zwijgen we nog van humoristische tafreelteekeningen als: Letje in Oma's tuin met Bertus, Letje in Oma's koepel ‘conducteurtje’ spelend, het einde van Letjes vriendschap met Sientje uit ‘De garenklos’ enz. enz. Over de humor in ‘Letje’ zou een afzonderlijk, breed artikel te schrijven zijn. Zulke eigenschappen, het behoeft eigenlijk geen betoog, moeten den indruk, dien het boek maakt en maken wil bijzonder ten goede komen. Ik zei het reeds: heel deze roman (is het wel een roman?) is één voortdurende, niets- en niemand ontziende, geestige parodie op het oude opvoedingssysteem, zelfs, ik geloof niet dat het te kras gezegd is, een honende persiflage. Maar dan in de ontleding van wat de vrucht was van zoodanige paedagogiek tenslotte toch tragisch-ernstig. Want de eindconclusie, die men uit deze geduchte afrekening krijgt, is: wat was zoo'n kind van Mama, Papa, Oma, ondanks hun ontwijfelbaar beste bedoelingen en zonder dat het 't zelf begreep, er eigenlijk slecht aan toe; wat werd er in dien goeden ouden tijd aan kinderen van Letjes soort veel bedorven, dat in een heel leven van volwassene niet meer goed te maken viel. Dat is de slotsom, waartoe het boek U brengt, door de treffelijke samenwerking van stijl, taal, analyse, humor-teekening, die het maken tot een proeve van de allerbeste literaire kunst. Vanzelf zal onze lezer, die deze heele beschouwing van ‘Letje’ gevolgd heeft, geneigd zijn te meenen, dat Top Naeff nu op-en-top voorstandster is van een moderne, ‘vrije’ opvoeding, zonder een verouderd Oma's-gezag en dwingende Mama's-en-Papa's-bekrompenheid. Maar dan zou hij(zij) zich in deze Schrijfster ten zeerste vergissen. Want het hyper-moderne van Puck en Kitty krijgt er niet minder ‘van langs’, dan het ouderwetsche van Oma. Zelfs is de critiek daarop cynischer, dan op de ouderwetsche opvattingen van de laat XIX eeuwsche paedagogiek. Het slothoofdstuk, dat Letjes tweede huwelijksreis beschrijft, bewijst dat. In dat ‘Besluit’ vinden we Letje, tegenover haar slapenden echtvriend in den trein gezeten, verdiept in de beschouwing der voorbijgegane huwelijksjaren. Die overweging, door niets gestoord en dank zij den ruimen tijd alleszins fundamenteel, heeft natuurlijk ook haar beide kinderen, Adriaan en Letje, tot object. En zoo heeft de Schrijfster gelegenheid, haar meening over de moderne jeugd te zeggen, op dezelfde manier, als in de vorige hoofdstukken en ook met dezelfde effecten, maar scherper. Omdat het hier betreft 't inzicht van Top Naeff in de quaesties, die de emancipatie-roman met zooveel ijver aan de orde stelt, en de wijze van uitdrukking in | |
[pagina 473]
| |
dit boek zoo veelzeggend is, moge nogmaals het citeeren mij worden veroorloofd. Ter eere van de kinderen was het diner met bal na.... moeten vervallen. De jonge Adri, de dichter van ‘Het Nieuwe Bewustzijn,’ verkeerde uitsluitend met de Muzen, terwijl Lettie, de dochter, die studeerde, zij weifelde nog steeds waarin, weigerde haar vrienden en geestverwanten te wagen aan zoo burgerlijke apotheose van het ouderlijk geluk..... Duister waren de tijden. Geen pijl op te trekken met wien dit meisje zich nog eenmaal verloven zou? Vandaag scheen ze met het gansche studentencorps te verkeeren in dien voorbereidenden staat, morgen verklaarde zij zich tegen het huwelijk, gelijk haar broeder Adri, welke in zijn kring voor een genie doorging. Scheiden vonden deze kinderen even onbelangrijk als trouwen, en een normaal gezin eigenlijk het aankijken niet waard. Ook de vaderlijke eerzucht, scheen, wat den stamhouder betreft, nog ver van de wijs.... Van (zijn) ‘Aan mijn moeder’ opgedragen bundel ‘Mystiek’ bleef haar elke letter mystisch, maar Adriaan Junior troostte haar: dit was, zei hij, nu juist wat hij met deze gedichten had willen uitdrukken. (Adriaan zelf, de jubileerende vader, krijgt hier ook nog even een goede beurt!) De eenige hoop der moeder - ‘de moederlijke pretenties (had ze) allang afgelegd’ - op een deelen der kinderen in de vreugde van den dag was, dat ze zouden bewilligen in Vaders wensch: op de thuisreis der ouders met deze te Brussel intiem! te dineeren. Maar veel kans was er niet op. Want Lettie moest bij de promotie van een vriendin zijn en Adri had net een lezing in zijn Letterkundigen kring.... ‘Het tegenwoordige leven stelde eischen....’ Commentaar is hier volkomen overbodig. De toon, te voren die van spot, is hier, waar het gaat over de moderne jeugd, die van cynischen hoon. En passant krijgen ook andere moderne inzichten een ‘smeer’: de moderne roman b.v. en de moderne vrouw; de laatste als volgt: Letje.... opgestookt (!) door een vriendin, hechtte aan den kunstzin bij een man. Het zat in de lucht. Tal van vrouwen voelden zich onbegrepen in dezen tijd omdat haar echtgenooten niet van Mahler hielden en Richard Strauss vereerden om den ‘Schönen Blauen Donau’.... Dat Top Naeff de ‘moderne’ ideeën niet huldigt, kan uit het aangehaalde voldoende duidelijk zijn. Maar dan komt de vraag op: Wat wil zij dan met dit boek? Als het nieuwe evenmin goed is als het oude, wat deugt dan wèl? 't Antwoord lijkt mij niet moeilijk. 't Boek spreekt in dat opzicht duidelijk genoeg. 't Gaat minder om 't oude tegenover 't nieuwe - dat staat trouwens al in het voorwoord te lezen - maar tegen de excessen aan beide kanten. De Schrijfster kant zich tegen het systeem van Mama, Papa en niet-te vergeten Oma evenzeer | |
[pagina 474]
| |
als tegen de zotheid van Adriaan Junior en Lettie. Ergens in het slothoofdstuk zegt ze 't precies, wat ze bedoelt.... ‘De ouders (zijn) de slachtoffers van den tegenwoordigen tijd, gelijk de kinderen de slachtoffers van den verleden tijd waren geweest....’ Dàt is het, wat ze met dit boek wil doen zien: het oude maakte slachtoffers - heel de roman is daarvan de demonstratie! - en er moest verandering komen, in dien zin, dat de kinderen meer zelfstandig zich konden ontwikkelen. De emancipatie-gedachte dus. Maar het nieuwe, de zelfstandigheid zooals die geworden is, maakt óók slachtoffers, meer beklagenswaardig nog dan de eersten en hopeloozer geruïneerd. Wat worden moest is op vérworden uitgeloopen. En dus is de strekking van dezen roman: een pleidooi voor vernieuwing van wat verouderd is, maar tegelijk verzet tegen de ‘vernieuwing’ der emancipatie-tendenzen, zooals die zich openbaart in de Adriaans en Letties van dezen tijd. Wordt dan door dezen roman het emancipatie-probleem opgelost? Neen en ja. Neen, want, hoe voortreffelijk dat dan ook moge gebeuren, hij analyseert alleen de uitersten ter eene en ter andere zijde en vernietigt die grondig; maar dat is ten slotte negatief werk. Ja, want hij wijst aan, dat het emancipatiestreven alleen heilzaam zal kunnen zijn, als het niet een reactie-beweging wordt. Maar met dat neen en ja blijft de balans schommelen, zonder tot evenwichtsstand te komen, want wat dan de juiste vernieuwing is, de oplossing!, wordt niet aangegeven. En dat nu is het bezwaar, dat ik ten slotte tegen ‘Letje’ moet inbrengen. Het bestrijdt geestig, raak, vaak ook alleszins gerechtvaardigd, wat naar het inzicht der Schrijfster verkeerd is, maar wat dan goed zou zijn ligt hoogstens in conclusie er in opgesloten, maar wordt niet gezegd, veel minder uitgewerkt. En dus brengt deze roman ons wèl een eind verder, vooral ook in zijn afwijzen van wat in den doorsnee-modernen roman gepropageerd wordt, maar in het positieve toch weer niet ver genoeg. De critische waarde is grooter dan de bouwende en dat lijkt mij een niet te veronachtzamen te kort. Naast dit bezwaar staat een tweede, dat ook niet onvermeld blijven mag: de spot, die kenmerkend is voor den toon, heeft ook meer dan eens de Godsdienstige uitingen en opvattingen tot mikpunt, wel niet direct, maar toch zijdelings en duidelijk genoeg te verstaan. En, vooral omdat de humor hier en daar wrang is, treft dat onaangenaam. Bij de overigens groote waardeering, die we voor dit werk hebben, is het in 't bijzonder eisch, dat we op deze vlekken niet vergoelijkend de hand leggen.
Ik schreef een boven-de-gewone maat uitgebreid artikel over dezen roman. Men zie daarin echter niet een gebrek aan zelfbeperking, want ik deed het opzettelijk, omdat uit dezen roman voor literatuurbeoefenaars en literatuurliefhebbers als de lezers van ons tijdschrift, belangrijke verrijking van kennis en inzicht te verkrijgen is in wat de essentie is der moderne letterkunde, zoowel wat vorm en techniek als wat inhoud betreft. En het was mijn doel aan te wijzen, wat dan dat verrijkende is. |
|