| |
| |
| |
Een mei van vroomheid van Maurits Sabbe
door T. Schuyt.
I.
Er is in dit kleine boekje van de ‘volhardend rustige, beminnelijke filosoof’, die Maurits Sabbe is, iets dat U en mij, ons allen - toch eigenlik geweldig ontroert.
Ons allen ontroert het, jongen en ouden!
Bij ons jongeren is het de bevende ontroering om de toekomst, de vreze voor de levensontluistering en de levensverdorring, die komen zal met de jaren - en naar het schijnt wel onvermijdelik - de verschimming van alle ideaal, dat nu nog ons oog licht maakt van blijde vreugde.
En bij ons, die de dag reeds zagen dalen, is het stille weemoed om het licht, dat uitdonkerde en om het goud dat werd verdoft; de troosteloze zekerheid, dat uit ziel en zinnen het bruisende leven langzaam wegstroomt, de nabije donkere toekomst van de dood - de uitblussing van de levenslamp.
En het ontroert ook ons, die op de levenshoogte staan, want dit fijnzinnige boekje herinnert ons bij vernieuwing aan de pijnlike strijd in onze ziel, te voeren dag aan dag, om het behoud van levende ideale geestelikheid, en tegen dorre levensverzakeliking.
Het is deze felle tegenstelling tussen de van leven trillende idealistiese geestelikheid van de jonge dag en de dodige berekenende geesteloosheid van de oude dag, die in ‘Een Mei van Vroomheid’ wordt uitgebeeld. Jonge Free is het type van de levende geestelikheid der jeugd. Vrouwe Lowyckx en Oude Free inkarnaties van de geesteloosheid van de ouderdom. En de kern van het gebeuren is hierin gegelegen, dat Free het huwelik, het hoogtepunt van de natuurlik-menselike levensbloei verzaakt ten behoeve van het hoge ideaal van de edele liefde, die het offer brengt; terwijl het huwelik tussen Oude Free en Malvina tot stand komt uit egoisties bedoelen in verband met materieel bezit.
Zo is ook dit boekje van Sabbe geen adekwate uitbeelding van levenswerkelikheid, geen Brugs realisme in engere zin, doch verzinneliking van levenstendenzen, die Sabbe's gaarne-de-mensen-bespiedende geest na lang wikken en wegen gevonden
| |
| |
heeft als ten grondslag liggende aan menig levensgebeuren. De levenshouding van Sabbe, en in verband daarmee zijn oeuvre, draagt 'n algemeen-filosofies karakter. Het werk van Sabbe is aestheties gestileerde levensbezinning, en is, omdat het graaft tot in de grondslagen van het menselike leven, niet alleen heden ten dage nog springlevend, doch zal, zijn schepper overlevend, tot in verre toekomst blijven spreken tot de geest, die zich in kalme berusting, en ver van tijdelik strijdgewoel, bezint op het leven zelf.
‘Een Mei van Vroomheid’ voert ons in de sfeer van het verstorven stedeke Brugge. Ook dit hangt ten nauwste samen met het wezen van Sabbe's schrijverspersoonlikheid. Iemand als Sabbe moest Brugge wel lief krijgen, omdat daar het mensenleven voortroeit met kalme slag en de geest van bezinning en verdieping niet gestoord wordt door het rumoer van het alledag-leven. Hier ook openbaart zich het leven zelf in eenvoudige, simpele vormen en laat het zich tot in z'n heimelikste schuilhoeken gemakkeliker bespieden dan daar, waar het in zijn gekompliseerde volheid lichtelik zijn beschouwer verwart. En dan is Sabbe in Brugge ook tuis. Hier is hij opgegroeid en kan hij rustig in het leven zelf doordringen. ‘Heel mijn jeugd’, schrijft Sabbe ergens, ‘is de bron waaruit ik put’.
| |
II.
In dat aloude stedeke Brugge zijn twee mensen, Oude Free, oom en pleegvader van jonge Free, en Vrouwe Lowyckx, de moeder van Bethjie, oud geworden.
Er is weinig aanlokkeliks in de tekening van deze beide oude mensen, wier levende menselikheid reeds lang is gestorven. Het behoeft ons heus niet te verwonderen, als Vrouwe Lowyckx de vraag van Bethjie, die uit de drang des harten was opgeweld, niet kan begrijpen, want zij kende het dromen en dwepen van het jonge gemoed niet meer. Van 'n fijn-genuanseerd stemmingsleven onder invloed van de natuur - er is bij hen geen enkel ogenblik sprake van; evenmin als van 'n organies ingeleefd-zijn in de levenswerkelikheid. Het schijnt wel, of ze nimmer hebben opgemerkt, wat Free zo duidelik zag: de heilige in Bethjie. Heel hun denkleven is vermechaniseerd en geschematiseerd, hun geest heeft de spanning op de levende werkelikheid verloren. Voor hen stond het bij de minste schijn vast: twee jonge mensen, dus - 'n liefdesgeschiedenis. En hoe dom handelt ook Oude Free, als hij bij jonge Free met z'n fijn belangeloos gevoel toespelingen gaat maken op hetgeen hij bij 'n huwelik met Bethjie zou kunnen winnen. Daarmee verspeelde hij alle invloed, die hij nog op zijn neef zou kunnen hebben.
Daar hun menselikheid verstorven is, wordt er bij hen ook geen liefde meer gevonden. Onderhandelingen over het verzetten van 'n haag springen telkens af, omdat zij elkaar verdachten steeds goede zaak te willen doen en dat gunden ze elkaar niet. Van andere mensen spreken ze graag kwaad, want het oordeel over
| |
| |
‘den oedsten van Rutsaerts’ zou wel minder gunstig zijn geweest, als ze niet dachten aan de vermoedelike vrijage van hun kinderen. Dat gebrek aan liefde blijkt wel heel duidelik, als ze bij hun ‘slimme’ ontdekking heel geen bekommering hebben over de neiging der twee jonge mensen.
Wat ons biezonder tegen hen inneemt, is dit, dat er geen eerlike harmonie is tussen hun innerlikheid en hun openbaring. Alhoewel ze heel goed van elkaar weten dat ze er goed bij zitten, spreken ze steeds, alsof ze slechts met moeite kunnen rondkomen. Ze uiten zichzelf niet, maar spreken wat de klein-burgerlike konventie zo met zich mee brengt. Het is de zielloze houding van mensen, die de wezenlikheid van hun bezit niet aandurven. En als het pas geeft, dan wordt het gewone klaagthema over ‘den dieren tijd’ vermengd met dat der ‘oendankboore eigenzinnige kienders’. Zonder enige skrupules spreken ze even daarna juist anders om als op het vorige moment. Pas hebben ze gepocht over hun rijkdom, als Sandertjie te horen krijgt, dat ze weer droog brood zullen moeten eten. Graag ook stellen ze zichzelf in 'n heel gunstig daglicht. Met 'n ongewone tederheid zit oude Free over zijn vaderlike zorgen te spreken, terwijl hij niets anders dan zijn bekrompen eigenbelang op het oog heeft. Klinkklare huichelarij en geveinsdheid wordt het zelfs als vrouwe Lowyckx hoog staat op te geven van de ‘sacrificie’, die ze gedaan zou hebben met Bethjie naar het klooster te laten gaan.
Hun leven is dus geen organiese zielsbloei meer in harmonie met de hen omringende werkelikheid, maar is egoisties verzakelikt. Wat hen beheerst en drijft bij al hun woorden en daden, is hun bekrompen materieel eigenbelang. Dadelik zijn ze bij hun grote ontdekking aan het overwegen van hetgeen er bij te winnen zou zijn, als hun kinderen trouwden, en verslonden in het wikken en wegen van het voor en tegen. Hun eìgen belangen zijn ze aan het berekenen. Daarom alleen is het huwelik van de beide kinderen wenselik. Koele berekenende zakelikheid nu eist 'n geroutineerde en achterbakse politiek. Ze denken hetzelfde, maar geen van beiden spreekt zijn gedachten uit, ja, hoe duideliker hun overwegingen werden hoe minder hun gezicht daar iets van verraadde. Elk van hen wilde het slimst spelen.
Hoe zeer nu hun materieel belang de wenselikheid van het huwelik beheerst, doet Sabbe uitkomen als hij laat zien, hoe die wens 'n heerlike droom, 'n levensideaal wordt, wanneer de oudjes tot de verrassende ontdekking komen, dat het bezit van elk hunner groter blijkt te zijn dan ze van elkaar hadden vermoed. Vermakelik is het om te zien, hoe het dezelfde ‘slimme’ zakelikheid is, waarmee zij alles menen te beheersen, die hen beheerst, en zich geheel anders doet openbaren dan gewoonlik. Van dag tot dag werden de wederzijdse vriendelikheid en voorkomendheid der buurlieden die anders zo koel tegenover elkaar stonden, groter, zodat het waarachtig wel leek, of zijzelve ‘lief en zoetelief’ waren. Zo komt vrouwe Lowyckx ertoe, natuurlik niet spontaan, maar na lange overpeinzingen nog wel, om Free aan te bieden zijn wissel zolang voor hem te betalen. Daar was natuurlik geen enkele reden
| |
| |
voor, maar ze wou nu eenmaal vriendelik zijn tegenover Free. Free even ‘geslepen’, maar ook even dom, ziet er 'n taktiek in; zij wilde haar rijkdom tonen, meende hij. En het gevolg is, dat ze gaan doen, wat ze nog nooit gedaan hebben: pochen op hun rijkdom!
Spoedig echter bleek, dat er van hun geliefkoosd huweliksplannetje niets kon komen. In hun egoistiese onbeschaafdheid gaan de beide oudjes nu met geweld in tegen de blijkbare begeerten van hun kinderen. Vrouwe Lowijckx overstelpt Bethjie met verwijten en ziet in haar voornemen opzet en minnegrilletjes. Oude Free bewerkt zijn neef. In de beide huizen wordt het minder prettig en de verwachtingsvolle opgeruimdheid der beide oudjes werd 'n gemeenschappelike droefgeestigheid.
Doch het ideaal was te schoon voor hen geweest, dan dat ze het zouden kunnen laten glippen. In stee van de liefde, en zonder enige innerlike noodzakelikheid, is het het uitwendige materiële belang, dat deze beide mensen tot 'n huwelik met elkaar drijft, mensen die niets voor elkaar voelen en steeds wantrouwend tegenover elkaar stonden. Op de terugweg na de verkoping, waar hun bekrompenheid, hun gebrek aan fatsoen en zelfbeheersing en hun hebzucht klaar blijken, als ze verhit zijn door de wijn, zijn het de ‘huzetjies’, die hen tot de principiële levensdaad brengen. Daar gaf Oude Free Malvina de konventionele kus, die komen moest!
Hebzuchtige verzakeliking doodt ten slotte de levende geestelikheid in de mens en maakt hem tot 'n voorwerp van spot en verachting.
| |
III.
De uitbeelding van Vrouwe Lowyckx en Oude Free tintelt van humor en ironie. De diep-innige tragiek, die er gelegen is in het zielsgebeuren van Free, stemt ons wonderlik en bewonderend weemoedig.
De natuur is in Sabbe's werk de bron waaruit het leven opwelt in de ideale typen van zijn oeuvre. Hun harmonies-eens-zijn met het natuurleven is het geheim van hun gave menselikheid. Ook als we met jonge Free, die onmiskenbaar Sabbe's sympathie heeft en de hoofdpersoon is, kennis maken, staat hij in zijn achterhofje de wedergeboorte van de Mei te genieten. Geur en licht en lauwheid toveren 'n blijde Meiziel om het Gruthuzereitje, die de jonge musikus, stemmingsmens als hij is, in 'n zachte verrukking brengen. Doch hij staat er in 'n andere toestand dan gewoonlik. Nooit nog heeft hij er zich gevoeld als op dit ogenblik, want het lentegetover omving hem en wekte ongekende aandoeningen in zijn pril gemoed. De natuur in de wondere Meimaand bracht zijn levensgevoel tot de hoogste spanning. Z'n liefdeziel ontwaakte en voor het oog van zijn jonge-mannen verbeelding verrees het beeld van zijn buurmeisje Bethjie Lowyckx.
Die Bethjie is 'n meisje wier ganse wezen zich uitstrekt naar en opgaat in het heilige. Van gewoon-menselike liefde bespeuren we bij haar niets. Zij was 20 jaar,
| |
| |
doch met Free nog even vertrouwelijk als toen zij kind was. Zo argeloos-naïef was ze in dat opzicht, dat de boze toespelingen van haar moeder voor haar 'n raadsel bleven. Neen! zij was bestemd om Gode te worden toegewijd. Haar blik smeulde in haar kinderjaren reeds van godsdienstigheid en met haar jaren werd dat mystiese vonkje nog treffender. Heel haar wezen tekende de heilige. En het was 'n vroomheid, die bij haar wezen paste, want nochtans vertoonde haar aangezicht de glans der jeugd. Heel haar gedachteleven beweegt zich om de Moeder Gods en de maand van Maria is voor haar de heilige maand bij uitstek. Toen ze enkele jaren terug 'n beevaart naar Oostacker maakte, was ze voor het heiligenbeeld in extase geraakt. Als ze de kerkdienst heeft bijgewoond, zijn haar oren nog vol van de naklank van gezang en orgel en haar ogen moe van het visioen van de Lieve-Vrouwe. Ze gevoelt zich zo goed als ze de ommegang van het Heilige Bloed heeft gemaakt.
Ook hààr ideële leven werd geprikkeld door de Meizonnigheid in het oude stadshoekje, doch anders dan bij Free wekten al dat groen, die bloemen, die geuren en die zon in Bethjie's geest godsdienstige beelden en herinneringen op. Sterker dan ooit ontvouwde zich in haar hart het verlangen om nog anders dan met gebeden haar godsdienstig gevoel te bevredigen. Haar levenstendens drijft, nu haar persoonlikheid ten volle is ontloken, evenals bij Free, onder de mystieke invloed van de natuur, naar de daad. Het vroom-asketiese verlangen wilde werken, dienen, versterven, om God te winnen.
Het was de vrome in Free die zo wonderzoet door Bethjie werd bekoord. Immers, toen Van Haecke, 'n jonge Libertijnse geest, geschertst had, dat Bethjie 'n geestig kwezeltje was, had die blote jongensscherts hem als 'n schennis in de oren geklonken, want Bethjie was voor hem ‘lik 'n hillige.’ Neen, het was bij hem geen blootmenselike liefde. Dat bleek wel heel duidelik bij de ommegang van het Heilig Bloed. Ondanks het feit, dat hij Bethjie onder de honderden knielenden heeft herkend, smolt alle wereldse neiging in zijn hart weg in 'n zachte godsdienstextase. De vrome in hem werd overmeesterd door het teder-vrome gevoel, dat daar in de lucht hing. Geen enkele van de vele afleidingen en bekoringen, die de ommegang ontmoette, vermochten jonge Free te verstrooien. Zelfs herinnerde hij zich, dat men in de beloken tijd het H. Bloed in 'n burgerhuis bij de St. Jansbrug had moeten schuilen, waarom hij daar diep boog en het is dan ook wel verdiend, als hij voor de H. Bloedkapel 'n laatste zegening ontvangt. Neen, Bethjie verstrooide hem nu geen sekonde in zijn gebeden, want de vrome, oppermachtig in hem opgestaan, zag haar louter als de heilige. Bethjie was voor hem de belichaming geworden van zijn eigen godsdienstig gevoel. Hij volgde zijn geloof en zijn vrome liefde.
Doch in die vrome liefde begon nu zijn menselikheid mee te spreken. Hij wilde voor zich hebben, wat toch zo zonneklaar Gode toegewijd bleek. Zo kwam het, dat op den duur de verrukking in het zonnige Gruthuzehoekje hem met 'n onbestemde
| |
| |
vrees vervulde en dat het hem scheen, dat er in zijn genieting iets uit den boze was. Er ontstond in deze Meimaand 'n konflikt tussen z'n vroomheid en z'n menselikheid, welks verloop ons in dit wonderfijnzinnige boekje wordt uitgebeeld.
Voor wie enigszins het vermogen heeft achter uiterlik gebeuren de geest te grijpen, behoeft de uiteindelike beslissing van dat konflikt niet twijfelachtig te zijn. Heel Free's houding bewijst, dat de vrome in hem sterker is dan de mens in hem. Deze jonge man heeft 'n uiterst fijne natuur. Zijn schuchterheid bij Mokstjie, zijn vrees om door de mensen achter de gordijntjes te worden bekonkeld en zijn bloheid bij Vrouwe Lowyckx, als hij Bethjie de bloemen brengt, overtuigen ons daarvan en het is niet aannemelik, dat Free met z'n fijne ziel het heiligengemoed van Bethjie zou kunnen kwetsen en het edelste in zichzelf verlochenen.
Merkwaardig is al dadelik, dat hij niet eens dorst omzien, toen Bethjie aan haar venster was verschenen. Dat was de edel-vrome mens in hem. Of zou hij het toch maar wagen? De jonge mens in hem streed tegen de vrome. En hij won - Free vermande zich en keek om! En nu is dit het eigenaardige en beslissende, dat de vrome in hem toch maar tevreden was, dat Bethjie toen reeds van het venster verdwenen was!
Des avonds, bij het uitgaan van 't lof zien we Free Bethjie vergezellen met 'n kwellende lust tot spreken en 'n nog kwellender niet-durven. Onverwacht en ongezocht echter krijgt de blode jongeman gelegenheid om zijn liefde te uiten, waarvan hij dan ook gretig gebruik maakt. Verleidende stemmetjes uit den Boze klonken weer rondom hem. De mens in hem 'n kans ziende, verhief zich en vertroebelde zijn blik op de werkelikheid van Bethjie's heiligenpsyche. Hoezeer Free ook in zijn gedachten herhaalde, dat de bloemen voor het Lieve-Vrouwenbeeld waren, toch sloop er 'n lichte verblijdende hoop in zijn hart.
Het tragiese in dit gebeuren is, dat de bloemen, die Free gaf uit menselike liefde, juist moeten dienen om Bethjie's Godsliefde aan te wakkeren. Toen zij met heel haar hart de rozen der Heilige Moeder offerde, repten het gebed en het verlangen van het meisje het wieken van haar heiligenverbeelding steeds hoger en hoger. Haar asketiese persoon dreef haar naar de principiële daad van beleving: ze wilde naar het klooster en zou het haar moeder uitdrukkelik verzoeken.
Zo groot is dan Bethjie's kloosterverlangen geworden dat ze het 's avonds in 'n uitbarsting van lang bedwongen gevoelens en gedachten aan Free vertelt. Het dwepende gevoel deed haar spreken met ontroerende kracht. Het was de stille kracht, die steeds in haar wondere heiligenogen gevonkt had. De jonge mens in Free werd door Bethjie's verklaring op het diepst geraakt. Het scheen hem, dat er iets met geweld uit zijn binnenste gerukt werd. Doch tegelijkertijd kwam de vrome in hem onder de indruk van haar heilige wilskracht, zodat zijn beetje moed plotseling verdween. Ach! wat kon het pas doorgebroken vlammetje zijner menselike liefde tegenover de lichterlaaie opflikkering van Bethjie's machtige Godsliefde?
| |
| |
Nu het beslissende moment was aangebroken, bond de mens in hem in laatste krachtsinspanning de strijd aan tegen de vrome. Voor Free begon 'n gemoedsfoltering, zooals hij er in z'n kalm jong leven nooit éne gevoeld had. Een donkere wanhoop beheerste de arme bloed, die zich gevoelde, alsof zijn hele levensgeluk verijdeld was. De mens in hem kwam met zelfverwijt: hij had al lang moeten spreken. De vrome deed hem zich schamen over zijn verlangen om dat hemels wezen, zelfzuchtig met zijn ellendig mensenleven te verbinden. Eindelik scheen het menselike gevoel het sterkst en Free vormde zo half het voornemen toch 'n liefdesverklaring bij Bethjie te wagen. Free zocht zichzelf: hij koesterde de hoop, dat moeder Lowyckx Bethjie's verzoek zou afslaan.
Zo had de mens in hem, zich in gevaar ziende, op het krachtigst verheven, doch de edele vrome in hem zou heerlik triumferen! Zijn wil om alles aan het meisje te bekennen kreeg 'n spoorslag als nooit voorheen, toen Bethjie buiten kwam. Maar toen Bethjie, wier verzoek door haar moeder was afgeslagen, in tranen uitbarstte en haar stem klonk als van iemand, die uit de diepte van de nood om bijstand roept, stond de edele mens in Free die niet zichzelf zocht, weer op: op het eigenste ogenblik brokkelde zijn voornemen uiteen. 'n Groot medelijden verdreef alle zelfzuchtige neiging. En Free verzaakte zijn menselike liefde. De vrome in hem bleek oppermachtig!
Toen eenmaal in die daad van zelfverlochening de edele vrome mens in Free zich principieel had gehandhaafd, vervulde die grote goede liefdedaad hem met 'n hoge kracht. De vrome in hem had de mens in hem beslissend geslagen. Daardoor kwam het, dat de redeneringen van z'n oom absoluut geen indruk op hem maakten. Integendeel: hij verdedigde zijn verzaking. Heel zijn edele mens-zijn kwam in opstand tegen z'n oom's egoïstiese en materiële bedoelingen en toen hij doorzag hoe de beide oudjes tegen Bethjie samenspanden kwam er 'n nobele drang in hem om Bethjie tegen dat geknoei te verdedigen. Toen stelde hij uit heilige reaktie tegenover hun egoïsme dat zichzelf zocht en de ander niet zag, zijn schone, grote liefdedaad, die eigen levensgeluk voorgoed afsneed, maar de ander gelukkig maakte: Free vertelde alles aan de pastoor en dat had ten gevolge, dat Bethjie's ideaal werd vervuld. Bethjie juichte, doch Free werd vervuld van 'n diepe weemoedigheid; want de tere, kuise droom van zijn jeugd werd voorgoed verijdeld!
Ach neen! Het werd voor jonge Free geen Mei van lièfde, doch een Mei van vróómheid!
Zou de zwaan, die op het reitje als 'n straalpunt van blankheid rondvlotte, niet het symbool zijn van Free en zijn tere jeugddroom? En zouden de twee ratten, die in rechte lijn naar de overkant zwommen, soms iets te maken hebben met Oude Free en Vrouwe Lowyckx?
|
|