Opwaartsche Wegen. Jaargang 5(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] Najaar door Willem de Mérode. Hoe zijt Gij tot mij gekomen Zoo gelukkig en zoo laat, Nu de zon de kale boomen Weerloos met zijn gloed doorslaat, En de landen overstroomen En hun leegte vullen gaat? Alle schaduw moest verdwijnen Voor Ik vol naar binnen zeeg, En mijn onweerstaanbaar schijnen Heeter werd en hooger steeg, En van uit den kristallijnen Hemel tot ùw diepte neeg. Al verhullen, al versteken, Moeite en vrees blijkt nutteloos Nu 'K uw sidd'ren en verbleeken Stil doe zijn en overbloos, In 't gesloten oog Mij teeken Als een felle roode roos. Langzaam boren, langzaam dringen, Langzaam stuwen tot het merg Mijn verrukkingen en dwingen Tot de liefde die Ik verg. En ùw hart zal mòeten zingen Als 'K tot bloei de wereld terg. Vorige Volgende