Opwaartsche Wegen. Jaargang 5
(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |||||||
Boekbespreking.De Rauwe Grond. Antoon Coolen. Uitg. De Waelburgh, Blaricum. z.j.Dit is geen sterk werk. Een verhaal van boeren leven uit Brabant, simpel vertellend van Tine het naieve kind uit de Peel dat, om de traditioneele term te bezigen, ‘verleid’ wordt door mijnheer Ewich de klerk van het postkantoor. Dat is de hééle fabel. En om dit vele malen gebruikte gegeven groepeert de schrijver z'n sujetten en z'n feiten. Simpel vertellend in het dialect van de streek. Als nu dit verhaal eens in gewóón Nederlandsch ware geschreven zou dan de waardeering ervoor geringer zijn? Deze vraag dringt zich onwillekeurig naar voren als men zich de waarde van het boek realiseert. Immers, zoovelen lezen zulke boeken juist om het dialect. En doordat dit de toon medebrengt is het een niet gering bestanddeel van het verhaal. Zoo'n dialect heeft veel van een mantel waarin de schrijver zich hult, en die hem beschermen kan tegen sommige dingen. We gelooven, en daarom zooeven de vraag, dat het dialect van de Peel veel zwaks en onvolkomens met de mantel der liefde bedekt. Had Antoon Coolen in gewóón Nederlandsch geschreven dan zouden de bezwaren, b.v. tegen eenige figuren meer zijn opgevallen. Die scherp toeziet bemerkt dat sommige situaties àl te veel naieveteit veronderstellen bij Tine van ‘oome Peterus’, bij Alie, de vrouw van meester Teunissen en bij Willem de latere echtgenoot van Tine. Een kleine zwakheid van den schrijver vormen tezamen zijn, gelukkig weinige, pathetische ontboezemingen. Zoo b.v. die over de liefde ‘tusschen ons aardekinderen’ op pag. 168. Maar er is veel te waardeeren in dit boek. De wijze waarop schr. vertelt van de emoties van Tine gedurende haar wandeltochten met meneer Ewich geeft blijken van niet gering talent. En de humor is vaak kostelijk als die fat Ewich, in z'n gesprekken over het universum en het Zijn en de Liefde etc. wordt tentoongesteld. Scherp schrijnend is de dood van oome Peterus den bakker. Maar in de teekening van dat sterven (p. 115-116) helaas een te véél van woorden. Zooals bij eenige andere momenten van spanning. Dat is jammer. Want het dialect redt voor den argeloozen lezer veel, voor den critischen dit stellig niet. De verschillende bijfiguren zijn over 't algemeen op de juiste distantie geschetst. En ze nemen hun passende plaats in. ‘De Rauwe Grond’ wekt verwachting naar meer en beter. P.H.M. | |||||||
Zonnekinderen, Adèle Withof, Amsterdam P.N. v. Kampen z.j.Men zou dit boekje het best kunnen kenschetsen met den naam ‘humanistische predikaties’. Dat is 'n wat zonderlinge samenvoeging, maar wanneer men de twaalf schetsen heeft gelezen is er moeielijk duidelijker aanwijzing te geven. Adele Withof peinst. Ze peinst over de kansen die 'n mensch geboden worden, over het kunstenaarschap, over de vraag of men ‘tot geluk geschapen’ is, over ‘de vrije dood’ en over nog andere dingen. Zeker talent in de wijze van voorstellen is haar daarbij stellig niet te ontzeggen. Maar omdat deze hoofdstukjes zoo geheel ‘levens- en wereldbeschouwing’ zijn kan de beoordeelaar niet den nadruk leggen op het aesthetische doch moet hij in de eerste plaats hier letten op het ethische. Voor den Christen bieden de 111 bladzijden dan maar weinig opbouwends. Het is waar, ook bij kan waardeering hebben voor het trachten, voor het zoeken naar evenwicht en harmonie. Maar | |||||||
[pagina 284]
| |||||||
als men b.v. het hoofdstukje ‘De vrije dood’ leest waarin de vraag wordt besproken of de mensch het recht heeft zich het leven te benemen, dan beseft men wel heel sterk dat hier van geen waardeering sprake kàn zijn. Er is in dit stukje wel een afkeuring van den zelfmoord maar, met waar, men kan begrijpeen dat er zelfmoord gepleegd wordt; immers, het leven is ons buiten onzen wil opgelegd.... Het is niet onze gewoonte, in recensies de Christelijke gedachten te pas en te onpas ter sprake te brengen, maar het mag toch stellig hier niet verzwegen worden, dat wij Christenen een nog wel steviger grondslag kennen dan die waarop de schrijfster van ‘Zonnekinderen’ haar levensbeschouwing doet rusten. Met name is bij ons de erkenning dat het leven een gave Gods is en daardoor voor elk van ons een zeer speciale opdracht medebrengt zóó sterk, dat niet de minste plaatsruimte voor instemmen met de overpeinzingen van Mej. Withof overblijft. En dan verliezen de ernstige en goedbedoelde overpeinzingen toch, zoo niet alle, dan zeker wel de grootste aantrekkelijkheid. P.H.M. | |||||||
Oud als de wereld, door J.W. Brodie Innes, vert. uit het Engelsch door J.C. Calkoen, Uitg. De Vrij Religieuse tempel, Amsterdam 1927.‘Een roman van de Hebriden’ heet dit slordig vertaalde prul. Het is gedrukt op gemeen papier met de letter van de ‘Gemengde Berichten’ en geeft in meer dan driehonderd dichtbedrukte bladzijden een zóó ingewikkelde geschiedenis van zéér vele geheimzinnigheden dat ik het niet waag een inhoudsopgave op te stellen. Het is een mengelmoesje van allerlei barbaarsche onzin, waard om niet gelezen te worden. P.H.M. | |||||||
Mengeldichten. Lea Wijnberg, Uitg. P. v.d. Kamp (Fa. B. v.d. Land), Amsterdam 1927.‘Hierbij bied ik U mijn eerste pennevruchten ter lezing aan. Het zijn maar eenvoudige versjes die ik zonder ze met eenige literaire pretentie te willen tooien, maakte....’ ‘Het oudste gedichtje dateert van mijn dertiende jaar (nu ben ik zestien).’ Dit zijn eenige zinnen uit het ‘Voorwoord’ van 'n bundeltje meisjesverzen. Het uitgeven van versjes, geschreven tusschen het dertiende en zestiende levensjaar is steeds een gewaagde onderneming geweest. Er zijn altijd critici, als haaien op de kust, om er den draak mee te steken. En dan worden er wat hatelijkheden gedebuteerd en men gnuift over die ‘dingetjes’ want, niet waar 't is toch niet veel zaaks. Als ik Lea Wijnberg gesproken had vóór ze die versjes uitgaf zou ik gezegd hebben: Lea, kind, doe 't niet, doe 't niet! Er staan hier en daar werkelijk wel aardige regeltjes, wel oorspronkelijke wijzen van zien, maar daarvoor behoef je dat allemaal toch niet te laten drukken hè? 'k Ben bang, dat 'r weer zoo'n ‘wijze’ oudere is geweest die Lea aangezet heeft tot het uitgeven. Die oudere heeft dan wat op z'n geweten. Waaraan wáágt hij het kind! Lea Wijnberg zal nu in de pers wel lezen, dat 't niet veel bizonders is wat ze uitgaf en dat zal 'er mogelijk bitter teleurstellen. Nu ligt het bundeltje daar eenmaal en de lezer van het ‘Voorwoord’ (dat is Duitsch, Lea!) heeft het recht om te zeggen: Wat verbeeld dat kind zich wel, dat ze vreugde en ontroering kan geven, door haar verzen! Daarvoor is toch wel meer noodig dan de levenservaring van 'n zestienjarige. Wij zeggen dat niet maar hopen, dat Lea Wijnberg met een mogelijke volgende bundel zal wachten, tot ze poëzie geeft. Er zijn werkelijk al veel te veel slechte verzen. P.H.M.
Ontvangen van de firma J.N. Voorhoeve, den Haag: De 2e Zending van de Evangelisatie-Bibliotheek bestaande uit:
| |||||||
[pagina 285]
| |||||||
Vijftien verhalen. Luigi Pirandello. Uit het Italiaansch vertaald door Mr. H.P. Berden is van Berlekom. Uitg. Mij. v. Goede en Goedk. Lectuur, Amsterdam.Luigi Pirandello is in de allereerste plaats een meesterlijk dramaturg. De spanning wijkt in deze suggestieve korte verhalen geen moment. Ze wordt onderhouden in de hevigheid van de korte knetterende dialoog zoowel als in het snel afwisselende en vaak heel onverwachte der handelingen. Met al de vurigheid van een zuidelijk temperament worden hier menschen en dingen geteekend door een ras-psycholoog. Maar ondanks de buitengewone bekwaamheden waarvan Pirandello blijken geeft, ondanks het zéér vlotte en rake ook, geeft zijn talent en de kunst van het vertellen ons géén warm medeleven, geen diep indringend intens gevoel van medelijden en medestrijden. Deze verhalen zijn als knallend vuurwerk dat wel grillig-fantastische luchtglansen toovert op de gezichten van die er in ademlooze spanning naar kijken, maar niet in staat is tot verwarmen. Het is schittering, fameuze, verbluffende schittering vaak, maar kil, koud. ‘De dood die langs hem gegaan was en hem even aangeraakt had, had Lenzi dit masker op het aangezicht gedrukt. En het lot was hem opgelegd met dit gelaat, met dezen oogopslag angstig af te wachten, tot de dood opnieuw langs hem zou gaan, en met wat krachtiger aanraking hem geheel en al en voor altijd bewegingloos maken zou.’ Het is Pirandello gelukt, de spanning-van-leven te doen gevoelen in tientallen situaties, en alle nuancen tusschen het comische en het tragische en tòch, tòch komt op àl te weinig plaatsen de trilling van ontroering in zijn eigen stem. Wij bewonderen de genialiteit van de kunst die zóó weet te dramatiseeren en zóó kan schetsen, maar het blijft bijna steeds bij virtuositeit. P.H.M. | |||||||
Als de mensch gaat luisteren.... Nel Prins-Burgers. Uitg. De vrij religieuze tempel, Amsterdam 1927.Dat boekje geeft overpeinzingen over de toevalligheden in 't leven van iemand die heet te luisteren. Nel Prins-Burgers heeft aanleg voor het occulte en wil in deze korte hoofdstukjes, al vertellende, haar lezers overtuigen van een leven naast, neen àchter dit leven. Een vriend van haar b.v. beloofde dat hij haar na z'n dood zou bezoeken. Hij stierf eenige jaren later en, terwijl de schrijfster in een ziekenhuis een operatie onderging werd ze door den geest van den juist overledene bezocht die 'r met een bovenaardsche glimlach aanzag.... In haar jeugd suggereerde ze zichzelf (of werd 't haar geïnspireerd?) dat er op 't plaatsje bij het oude huis waarin ze woonde, stellig een kruik met munten verborgen moest zijn. Ze ging geloovig aan 't graven en vond toen ook inderdaad die kruik. Een verpleegster krijgt op haar kamertje in 't ziekenhuis, bezoek van den geest van 'n overleden collega die vóór haar op dat kamertje had gewoond. Et cetera. ‘Als de mensch gaat luisteren’ hoort ie toch rare dingen. Letterkundige of andere waarde heeft dit werkje overigens niet. 't Is curieus en voor die 't gelooven misschien ook wel aardig. P.H.M. | |||||||
De Roos van Saron, door J.P. van der Hucht, Utrecht. Buurman en De Kler, Leiden.Een werk in 't genre van de Bijbelsche romans als ‘De Prins uit het huis van David’, ‘Ben-Hur’ e.d. Dit is alleen aanmerkelijk veel slechter. Ik zou dan ook het boek weinig aandacht hebben geschonken, als niet een ‘voorwoord’ mijn opmerkzaamheid had getrokken. Een soort van ‘Open brief’, op een der eerste pagina's afgedrukt. Een aanbevelend woord van Dr. H. Kaajan, Geref. pred. te Utrecht. | |||||||
[pagina 286]
| |||||||
Dit ‘voorwoord’ maakt het noodzakelijk op het boek in te gaan. 't Is maar een kort briefje, dat ik wel even wil overnemen. L.S. Utrecht, 19 Oct. 1926. Zoo weten we dan, dat de heer J.P. v.d. Hucht te Utrecht vriendelijk is. 't Is wel bij-zaak, maar toch wel goed opgemerkt, want uit heel het verhaal blijkt dit. Niets komt sterker naar voren dan de vriendelijkheid. Nu behoeft vriendelijkheid geen slechte eigenschap van een roman te zijn, maar als het eigenlijk de eenige eigenschap is, dan moet men er niet meer den nadruk op leggen, zooiets begint spoedig vervelend te worden. Ik ga nu maar met op de bezwaren in, die Dr. Kaajan noemt, omdat ik ze ten volle deel en naar ik wel heel zeker meen te weten, zijn die bezwaren in onze kringen algemeen. Er moeten dus nog al wat goede eigenschappen aanwezig zijn om zulk een roman te doen uitgeven en vooral om dien te kunnen aanbevelen. Volgens Dr. Kaajan zijn die eigenschappen de volgende: boeiend, vlot geschreven, en goed gestileerd. Wat ik daarvan moet denken, weet ik niet, en zal 't dan ook maar niet onder woorden trachten te brengen. ‘Boeiend’ wil zeggen: de aandacht spannen. Nu zou dit met een onderwerp als dit wel uiterst moeilijk zijn, omdat ieder onzer van stap tot stap elke persoon, elke verwikkeling en ontknooping van kind-af weet en kent. 't Is dan ook heelemaal niet boeiend; 't is zelfs stootend door de vervlakking van de mooiste, teerste en toch spannende deelen van den Bijbel, die juist boeiend zijn door hun sobere en kalm-hooge schildering. Als ik nu een enkele greep doe, uit die wonderbaarlijk ontroerende geschiedenis van Jezus in het huis van Lazarus, Martha en Maria, dan weet de vriendelijke heer v.d. Hucht gelegenheid te vinden Judas zijn liefde te laten verklaren aan Martha. Dat is geniaal vriendelijk. Maar daarom ook zoo banaal en minderwaardig. De gesprekken zijn verder stootend en 't doet grappig aan, als de verschillende personen spreken in de taal van de Evangelisten. De één als Mattheus, de ander als Marcus. Op andere plaatsen weer als Lucas en Johannes. Dat is wel gemakkelijk voor den schrijver, en ten slotte toch ook weer een goede eigenschap. Alles beter, dan dat ook nog de fantasie van den heer van der Hucht, van Utrecht in de binnenkamer van Lazarus komt. ‘Vlot geschreven’. Tweede eigenschap door Dr. Kaajan geconstateerd. Ik zal enkel een paar zinnen overschrijven van pagina 2. In 't dorpje Bethanië is 't stil en zonder afwisseling. Nu gaat de schrijver dit vlot beschrijven: ‘.... waarom zou men het elkaar dan ook niet zoo gezellig en aangenaam mogelijk maken? Anders was er toch niets. Zoo nu en dan een bruiloft of een begrafenis, en voorts driemaal per jaar naar Jerusalem, naar de groote feesten’. | |||||||
[pagina 287]
| |||||||
Dat wordt nu vlot geschreven genoemd. 't Kan zijn dat het wel vlot gaat, wanneer Dr. Kaajan er een gebruiksaanwijzing bij geeft.
‘Goed gestileerd’. Derde en laatste deugd. Uit de enkele zinnen zijn al wat bewijzen bij een te brengen, dat over deze deugd nogal verschil van meening zou kunnen bestaan, maar ik wil toch nog enkele, werkelijk grappige voorbeelden bij brengen. Misschien blijft dan nog wel ‘verschil van smaak’ bestaan. Ik kies enkel de eerste pagina. De eerste drie zinnen.
En als men zoo langzamerhand de groene weide met bloemen en den blauwen hemel heeft gezien, dan komt er nog wat nieuws. Hier en daar zag men reeds jonge meisjes.... in hun gang echter nu en dan opgehouden door een jonge borst. Dat is alles van pagina 1. Ik behoef nu toch heusch niet verder te gaan, al heb ik de eerste tien pagina's zwart gestreept. Nu zijn er dus geen eigenschappen meer, die de uitgave of aanbeveling wettigen. Rest nog een enkele opmerking, 't Boek kan n.l. dienst doen in Christelijke volksbibliotheken. Welja waarom niet. Dat is nu eenmaal zoo'n verzamelplaats van minderwaardig werk. Is 't niet om moedeloos te worden. Zoo openlijk maar te schrijven als man van gezag: Hoewel ik niet kan sympathiseeren met boeken.... enz., kan 't goeden dienst doen in Christelijke Volksbibliotheken. Laat ìk nu eens vriendelijk zijn. Doe 't niet, zorg dat onze Volksbibliotheken alleen van goede boeken worden voorzien. Acht een boek zelden goed voor zulk een verzameling. Of 't nu goed is voor Evangelisatie-arbeid? Ik laat dat heusch liever ter beoordeeling aan Dr. Kaajan, omdat het meer speciaal zijn terrein kan zijn, wat ik dan ook liever niet betreed. Voor anderen is 't boek niet aanbevolen en behoef ik 't dus ook niet te ontraden. v. D. | |||||||
Met de trekvogels naar Afrika. Bengt Berg. Geautoriseerde bewerking van Rinke Polman, 's Gravenhage MCMXXVII. H.P. Leopold's UitgeversmaatschappijGa naar voetnoot1).Met dit boekje ga je rustig een uur zitten. En dan lees je hier en daar de beschrijving van het groot aantal mooie foto's. Een nieuwe wereld. De warme landen. Wanneer de korte zomer weer voor lange en donkere maanden zich terugtrekt, dan gaan de scharen vogels zich verheffen, van het kleine stukje aarde tusschen akkers en huizen, waar moede menschen hunne wegen zijn gegaan en boven zee en landen - zon en einder tegemoet - langs padenlooze banen, hoog boven de eeuwig-eenvormige bosschen van sparren en dennen, naar de kust eener zee, waarvan ge het strand aan de overzij nooit zaagt! Daar komt een hardnekkig verlangen hen te volgen en niet langer kan ons menschen-hart de verleiding weerstaan.... Bengt Berg de Zweedsche natuurliefhebber is mee getrokken, met foto- en filmtoestel. In het zonnige Afrika en langs de wondere Nijl, heeft hij ze gekiekt. En nu kunnen we ons verlangen sterk bevredigen. Een schat van buitengewone opnamen, door den Uitgever heel goed op kunst-druk overgebracht. Beter en nuttiger is het dit boek te lezen en te zien dan een uur-lange natuurfilm. De beschrijving is levendig en humoristisch. v. D. | |||||||
[pagina 288]
| |||||||
Wannes Raps door Ernest Claes met tien penteekeningen van Felix Timmermans. P.N. van Kampen & Zoon, Amsterdam, z.j.Een boekje, dat met veel zorg is uitgevoerd. Een mooie, open zwarte letter op ruim wit. 't Uiterlijk is in nauwkeurige overeenstemming met den inhoud. De penteekeningen van Timmermans zijn voor 't meerendeel uitnemend geslaagd. Nu ik de verzorging van 't uiterlijke zoo buitengewoon heb genoemd en passend bij den inhoud, is mijn meening over die inhoud wel duidelijk. Een echt Vlaamsch verhaal. Boeiend en vol fijnen humor. Wannes Raps is een beroemd landlooper, in de buurt van Sichem. Waar precies zijn wieg, of minder dan een wieg gestaan had, wist niemand, dus ook Wannes niet. ‘Als besteeling was hij in zijn eerste kinderjaren bij een arm geiteboerke van de Veelsche hei aangekomen. Vandaar was hij later in de streek van links naar rechts verzeild, nu een maand bij den eene, dan drie weken bij den andere....’ 't Is wel een arme loebes met een eenzaam en verlaten leven. Een leven zonder kerkgang en vrome doening. Een stakker ‘die meer drupkes gedronken, dan paternosters gelezen heeft’. En zoo als 't leven, zoo de dood. Over de witte Kerst-wereld, onder maan en sterren hemel is hij, alleen, gestorven. In Gods vrije wereld gestorven, terwijl de nacht vast op zijn hoogtepunt stond. Hij gedacht aan zijn zonden. Hij wilde zijn zonden gaan biechten. ‘De menschen, die 's morgens naar de eerste mis gingen bij de Kruisheeren, hebben Wannes Raps gevonden, dood gevroren, op twee meter afstand van de Kerk. Hij was tegen het muurke ineengezakt. Tot zoover is het boekje goed. Wat nu verder komt is misschien Roomsch genoeg om mogelijk te heeten, maar is voor ons, evenals het daarbij behoorende plaatje, te profaan. v. D. | |||||||
Zoekers, door Hugo Kingmans. D.A. Daamen's Uitg. Mij., 's Gravenhage z.j.Van dezen roman las ik de eerste elf pagina's. 't Was natuurlijk beleefder geweest twaalf pagina's te lezen. Maar ik heb elf gelezen en nu weet ik voldoende om te concludeeren, dat dit boek een ‘draak’ is. Ik heb op de eerste elf pagina's zeker twee en twintig streepjes gekrast. Ik zal dan van die twee en twintig nader aangeduide gedeelten enkele kiezen, om instemming te vragen met mijn oordeel. Wanneer een kleine dorpsgemeente is saamgekomen en het plotseling sterven van den dominé verneemt, dan gebeurt er in dat kerkje iets bizonders: pag. 6. ‘Er waren vrouwen, wie de tranen over de wangen liepen; Als dat geen proza is! Maar ik zal nu een bewijs leveren van beschrijvingskunst, een schilderij: pag. 9. ‘Dan dwaalden zijn oogen naar het raam, waar in een oud-Hollandsch stoeltje de negentien-jarige Ida was gezeten, in zwaren rouw. Deze stond haar niet, donker als zij was. Daarbij kwam, dat het anders blozend gelaat bleek zag, wat hem met zorg vervulde.’ De heer Hugo Kingmans is bepaald te poëtisch om een roman te dichten. v. D. |
|