| |
| |
| |
De streber
door O. Ruysch.
II.
VI.
De eerste dagen bleef Willem zorgvuldig den directeur uit den weg - doodsbenauwd, dat 'n ontmoeting tot 'n nieuw gesprek zou voeren en wie wist, waar 't dan weer over gaan zou, misschien wel over z'n veranderd gedrag ten opzichte van z'n moeder.... 't Was natuurlijk mogelijk, dat men op 't bureau nog niets gemerkt had,.... hoewel, ze lazen er toch alle ingekomen of uitgaande brieven.... Toen dan ook gisteren de baas zoo raar uit z'n slof schoot, vreesde-n-ie eigenlijk, dat de man hem 'n standje wou beginnen te maken over z'n weinige schrijven, al in geen zes weken had hij iets van zich laten hooren.
Sinds Willem geregeld contact met z'n oom had verkregen, was ie z'n moeder min of meer gaan verwaarloozen. Zoo heel intiem was de verhouding nu wel nooit geweest - haar epistels zaten immer vol klachten over 'er eenzaamheid of 'er luttele pensioen en getuigden daarbij van 'n ziekelijke vroomheid, welke Willem eer afstootte dan aantrok. Toch antwoordde hij geregeld - al wist hij op 'er gezucht heel moeilijk te reageeren, zoodat haast iedere keer 'n verwijt kwam over z'n onhartelijkheid. Gelukkig stuurde juffrouw Bastiaans behalve brieven ook pakjes en dit waardeerde Willem meer, hij had slechts te kikken en de eerstvolgende maal stuurde ze het; 'er vrijgevigheid scheen onbeperkt. 't Bracht echter dit gevolg: dat Willem van 'er armoe heel weinig geloofde, iemand die dure voetbalshirts, beste voetbalschoenen en 'n volledige kampuitrusting zenden kon, leed toch niet aan geldgebrek. Als van zelf kwam hij er toe de andere klachten over ziekelijkheid en 't eenzame leven óók niet au serieux te nemen - hij herinnerde zich trouwens heel goed, dat ze vroeger, toen hij nog thuis was, eveneens veel jammerde en tóch geen gebrek leed,.... ze kende immers 'n stelletje mevrouwen, die erg rijk zeer medelijdend waren en die 'er geregeld steunden....
Toen was oom Gerrit in z'n leven gekomen en deze kon z'n moeder niet al te best zetten. De man dacht er geen oogenblik aan Willem van haar af te trekken, maar wel achtte hij het noodzakelijk, dat de jongen later niet naar den Haag terug- | |
| |
ging. Hij wilde met alle plezier z'n neef voorthelpen, vooral nu hij merkte dat deze zelf graag vooruit wou, maar dan moest ie er zeker van kunnen wezen, dat zijn opbouwend werk niet door 'n ander weer werd afgebroken. Dit alles beteekende volstrekt niet 'n soort eischen, dat Willem met z'n moeder brak, doch wel, dat de jongen zich straks geheel aan zijn leiding zou overgeven.
In dezen trant sprak Bastiaans, tijdens z'n tweede bezoek, met Willem over de kwestie en deze toonde zich in alle opzichten gewillig. De keus viel trouwens niet zwaar - z'n moeder kon hem weinig aanbieden, terwijl oom Gerrit niet alleen 'n positie maar ook steun beloofde. 't Sprak vanzelf, dat in 't vervolg Willem's aandacht voor 't grootste deel op Rotterdam gericht werd en dat hij meende in z'n eigen belang te handelen door zoo min mogelijk op den Haag te letten. Ten overvloede beging z'n moeder nog de onvoorzichtigheid om - toen ze hoorde dat 'er zwager zich weer met Willem en diens toekomst bemoeide - telkens allerlei kwaads van hem te schrijven, 't geen niet anders bewerkte, dan dat de jongen zich nóg meer van 'er afkeerde.
Toch voelde Willem wel, dat op z'n houding ernstige aanmerkingen te maken waren en volkomen vrede er mee, had hij niet. Zoolang hij in 't gesticht zat, was hij door z'n moeder overladen met goede gaven - dat hij 'er nu zoo verwaarloosde en op 'er brieven nauwelijks antwoordde, maakte hem wel 'es onrustig. Maar ja,.... ze zeurde ook zoo,.... ze wilde met alle geweld, dat ie na z'n examen in den Haag 'n betrekking zocht en bij 'er kwam wonen,.... ze schold iedere keer op oom Gerrit, ze verweet hem in elke nieuwe brief, dat hij vreemden voortrok boven eigen - je werd er echt tureluursch van.... En zoo suste hij z'n stille gewetensstem - vooruit wilde hij en niemand mocht eischen, dat hij z'n toekomst opofferde aan het gezucht van 'n onverstandige moeder.
* * *
'n Paar maanden later deed Willem examen in Utrecht en slaagde. Ofschoon hij natuurlijk zeer blij was met het behaalde resultaat - 'n klein angeltje stak hem toch: z'n cijfers waren niet bar hoog, hij kwam net aan 't noodzakelijk aantal punten, terwijl Henk Lamers, z'n oude vijand van af den tijd van meneer van Straelen, allemaal achten op z'n lijst kon toonen. En als de ander nu even hard had gewerkt als hij,.... maar 't leek er niet op, Henk had er vrijwel met de muts naar gegooid....
Enfin, wat Lamers miste, bezat hij weer: 'n oom, die voor 'n betrekking zorgen zou. Direct na het bekend worden van den uitslag schreef Willem naar Rotterdam en kreeg per keerende post bericht terug, dat hij den eerstvolgenden Zaterdag op bezoek rekenen kon, misschien mocht hij, als belooning voor z'n harde werken, ditmaal z'n familie wel van 't spoor afhalen.
Inderdaad werd dit toegestaan. En zoo bevond Willem zich op het aangegeven
| |
| |
uur aan het station, het keurige burgerpak aan, dat expres voor het examen was aangeschaft.
Oom Gerrit bracht z'n vrouw mee en beiden schenen uitermate ingenomen met het heerachtige voorkomen van hun neef. Vooral tante Anna uitte herhaaldelijk 'er blijdschap - eigenlijk had ze erg opgezien tegen de Veenzandsche tocht en gevreesd met 'n jongen in grijs gevangenis-buisje over straat te moeten loopen, stel je voor, dat 'n kennis je zag! - doch dit nette ventje, al deed ie nog wat onwennig in z'n nieuwe kleedij, stal 'er hart.
‘'s Jonge, jonge Wim’, zei ze vriendelijk, ‘wat hebben ze je keurig opgeknapt. Geen mensch zou toch zeggen, dat jij in 'n opvoedingsgesticht zat!’
‘Ja’, viel oom Gerrit in, ‘hij kan niet genoeg waardeeren, wat ze in Veenzand voor hem gedaan hebben.... Als ik bedenk, hoe hij vroeger was en hoe hij hier gemaakt is tot 'n jongen, die zich voor niemand hoeft te schamen, dan zeg ik: alle respect voor de menschen, die zóó iets konden te weeg brengen. Heb je dominee Hoven voor z'n zorgen al bedankt, Willem?’
‘Nee oom, ik ben nog niet weg!’
‘Je had dit direct moeten doen, lijkt me. Ware dankbaarheid benut iedere gelegenheid om het hart te doen spreken.... Enfin, ik ben blij, dat ik tenminste, direct toen ik van je succes hoorde, 'n brief hier naar toe geschreven heb, waarin ik den directeur namens je overleden vader hartelijk dank zei voor het terug brengen van den zoon in maatschappelijke banen.’
Och, begon oom Gerrit nu maar over de betrekking.... Al wat hij vertelde, klonk wel erg mooi en Willem geloofde heel graag, dat de man meende wat hij zei - doch het voornaamste vergat ie toch.... Wanneer je zoowat 'n jaar in spanning had gezeten, wilde je eindelijk wel 'es weten, wat er nu precies met je gebeuren ging en kon je maar één ding wenschen: dat oom over de brug kwam met z'n positie.
'n Tijdje liepen ze zwijgend verder, de laatste huizen van het dorp waren gepasseerd, in de verte rees reeds het torentje van 't hoofdgebouw boven de boomen op. Toen zei de heer Bastiaans:
‘De directeur rekent er zeker op, dat ik met hem over je toekomst spreken wou?’
‘Ik denk het wel, oom - U heeft hem toch geschreven dat U kwam?’
‘Natuurlijk. - We moeten nu eindelijk 'es spijkers met koppen slaan.’
Asjeblieft,.... dacht Willem,.... en liefst direct.... Maar oom zweeg weer over het groote onderwerp, begon 'n praatje tegen z'n vrouw over 't gesticht, dat zoo lief daar lag, echt landelijk, als verscholen in het groen.... Zou-d-ie nu heel niet in de smiezen hebben, dat hij op heete kolen liep of hield ie zich maar zoo?....
Gelukkig, toen ze over het voorplein wandelden, zag Willem, dat de directeur op z'n bureau zat - misschien kon oom hem direct te pakken krijgen.... 'Es even probeeren....
‘O’, zei hij, als terloops, maar z'n stem beefde wat, ‘ik zie dat de directeur er is..
| |
| |
'k Geloof, dat U verstandig doet hem maar meteen te spreken te vragen, oom, 't is best mogelijk, dat U anders 'n heele tijd op hem wachten moet....’
‘Nou, om zoo direct met de deur in huis te vallen’,.... meende de heer Bastiaans, ‘en dan, tante zal wel even willen uitblazen. 't Is 'n heel end van Rotterdam hier naar toe!’
‘Ja maar’, zei Willem ijverig,.... ‘de directeur heeft 't nog al druk en als ie eenmaal van z'n bureau weg is, moet je maar afwachten wanneer ie terug komt.. En als-t-ie per ongeluk vergadering heeft, ben je heelemaal zuur.... Laatst was er 'n vader van een van de jongens, die hem beslist spreken wou en die heeft tot 's avonds laat gewacht en nóg voor niks....’
Dit laatste schot zát eindelijk,.... Willem zuchtte haast luid-op van verlichting....
‘Zoo,....’ antwoordde oom, ‘nee, dan zal ik er maar direct achterheen zitten. Ik wilde graag met de middagtrein weer weg, omdat we nog 'n kennis in Utrecht zouden opzoeken....’
En hij gaf aan den portier z'n kaartje, met verzoek of de directeur hem even ontvangen wilde.
* * *
Wat duurde het onderhoud lang.... Reeds 'n half uur zaten ze nu op het bureau - tante was ook mee - wat zouen ze in vredesnaam allemaal te bepraten hebben? 't leek wel of er nooit 'n end 'an kwam.... Zenuwachtig stond Willem op van de stoel - hij was maar vast in het bezoek-zaaltje gekropen - en ging voor 't raam staan,.... 't voorplein lag leeg en uitgestorven voor hem, je zag er geen kip loopen,.... hoe oom het entree van 't gesticht zoo mooi kon vinden was hem 'n raadsel.... Hoorde-n-ie daar niet 't belletje van den directeur gaan?.... goeje genade, misschien moest ie zelf ook nog voor 't front komen,.... gespannen luisterde hij.... Ja, de portier kwam hierheen,.... och lieve tijd, nou zou je 't hebben....
‘Bastiaans - bij den directeur komen’, zei de man op officieelen toon. En dan, meer menschelijk van klank, er achter: ‘Zeg, die meneer, is dat familie van je?’
‘Ja, m'n oom, meester.’
‘Zóó’,.... en Willem voelde zich gevleid, blijkbaar vond de portier oom Gerrit 'n nette vent, hij smakte tenminste respectvol....
* * *
Op het bureau zaten oom Gerrit en tante Anna in de diepe fauteuils en trokken zeer vergenoegde gezichten. Ook de directeur keek vriendelijk- plotseling voelde Willem, dat alles in orde was, ook al wist hij dan nog niet hoe.
‘Willem’ begon de directeur, ‘ik heb daarnet 'n zeer belangrijk gesprek gehad met je tante en je oom - over wat er met jou gebeuren moet.... Ik zal je maar
| |
| |
niet langer in spanning laten dan noodig is - ik begrijp wel, dat je erg benieuwd bent - welnu dan, je oom deelde me zooeven mede, dat hij voor jou 'n betrekking heeft op z'n kantoor in Rotterdam - 'n betrekking, waaraan, als je tenminste je best wilt doen, héél goede vooruitzichten verbonden zijn,.. terwijl je tante mij aanbood jou geheel als kind in huis te nemen. Vin je 't niet prachtig?’
‘Jawel, dank U wel, directeur, oom, tante’, brabbelde Willem.
‘Dus je maakt geen bezwaren tegen deze oplossing? Of wou je liever naar je moeder in den Haag?’
‘Nee directeur.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik me bij oom veiliger gevoel’,.... Willem wist zelf niet hoe hij in-eens aan deze mooie woorden kwam, maar ze sloegen in, dat merkte hij wel....
‘Zoo - nu ik heb er niets op tegen dat je naar Rotterdam gaat, integendeel, ik ben je oom dankbaar, dat hij me dit aanbiedt.’
‘Als er van dankbaar zijn gesproken moet worden, dominee’, zei de heer Bastiaans opstaand, ‘dan past dat óns, ik bedoel m'n neef en mij. Dank zij Uw voortreffelijke leiding, Uw onwaardeerbare zorg en de niet genoeg te prijzen bekwaamheden van Uw personeel is hier van - ik durf zeggen: 'n jongen, die dreigde op te groeien voor galg en rad, 'n knaap gemaakt, die het leven thans in kan gaan als 'n geheel vernieuwd mensch. Ik heb het U al geschreven, maar waar Willem bijstaat, wil ik het nog eens mondeling herhalen: mede dank ik U uit naam van z'n overleden vader, 'n braaf man, die niet verdiende, dat z'n zoon schande over z'n eerlijk hoofd bracht....’
‘Al goed, al goed meneer’, gebaarde de directeur afwerend, ‘we deden niets dan onze plicht.’
Maar oom Gerrit drukte hem herhaalde malen de hand en tante Anna snikte - Willem vond het toch wel roerend.
| |
VII.
Twee weken later waren Willem's stukken in orde en kon hij vertrekken. Het afscheid was zeer hartelijk: hij bezocht alle meneeren en alle beambten en drukte ze de hand, hij ging elke afdeeling binnen om er de jongens vaarwel te kunnen zeggen - fanfaristen, leden der jongelingsvereeniging en voetballers zaten overal verspreid en hij wilde geen één overslaan. Nu hij wegging - en hoe had hij niet naar dit oogenblik verlangd! - voelde hij toch, dat z'n hart meer aan Veenzand gehecht was, dan ie ooit had gedacht en hij meende het oprecht, toen hij beloofde met Kerstmis over te zullen komen. Ook nam hij zich ernstig voor, steeds in correspondentie te blijven - 't interesseerde hem sterk, hoe het met de verschillende vereenigingen gaan zou, als hij eenmaal in Rotterdam zat,.... 't leek hem heel waarschijnlijk, dat bijvoorbeeld de fanfare voorloopig op geen uitvoeringen buiten
| |
| |
't gesticht meer behoefde te rekenen, er was immers niemand, die hem kon vervangen. En met de troostende zekerheid, dat men hem er nog zou missen, verliet Willem Veenzand....
* * *
Hij werd in Rotterdam binnengehaald als 'n prins. Oom Gerrit stond met z'n twee kinderen aan den trein en tante had gezorgd voor 'n feestelijken maaltijd,.. Willem raakte diep onder den indruk, vooral toen bij de pudding oom 'n zeer hartelijke speech tot hem richtte en hem opwekte er voor te zorgen, dat de nieuwe bladzijde van z'n levensboek met niets dan goeds zou worden beschreven.... Toch trof één ding hem als vreemd - men bad hier niet voor 't eten, toen hij z'n handen vouwde en de oogen sloot, was er bij de jonge neef en nicht zelfs merkbare verbazing. Overigens verliep de avond buitengewoon genoeglijk, gezamentlijk ging men nog winkelen en Willem, groote stadsdrukte sinds lang ontwend, duizelde het op straat. Tegenover de anderen hield hij zich groot, maar hij was dankbaar toen oom hem. om half twaalf z'n kamertje wees - hij voelde zich doodmoe en verlangde naar bed
Welk 'n genot uit te kunnen slapen! Oudergewoonte werd hij den volgenden morgen even voor zevenen wakker, doch er luidde geen hatelijke bel, welke hem tot opstaan maande.... Zich fijn-languitstrekkend keek hij z'n nieuwe verblijf 'es rond - zelfs hier vond ie het haast deftig, aan alles kon je zien, dat oom er goed bij zat. En nu lag voor hem 'n zelfde toekomst open - als ie doorzette kreeg hij mettertijd óók 'n goede positie,.... wat had ie toch geboft....
Tegen negen uur hoorde hij beneden lawaai, toen stond hij op. Tot z'n verwondering bemerkte hij nog te vroeg te wezen, hij trof alleen tante, die hem vertelde, dat ze 's Zondagsmorgens 't er van namen - oom moest in de week altijd om acht uur de deur uit, geen wonder dat hij dézen morgen benutte om 'es echt lang te blijven liggen.... De mededeeling gaf Willem 'n nieuwe verbazing - men ging hier dus nooit naar de kerk, toen hij tante er naar vroeg, keek ze zeer verwonderd en zei ietwat minachtend, dat ze aan dié dingen niet deden, maar als hij wilde, 'n paar straten verder kon hij terecht, zij zou hem niet tegenhouden....
‘Nee, 'k kan best 'es 'n keer overslaan, 'k ben nu zooveel jaar iedere Zondag geweest’, glimlachte Willem - doch wonderlijk bleef ie het vinden, dat iemand als zijn oom in dit opzicht zoo gansch anders deed dan hij zich had voorgesteld.
* * *
Met oom Gerrit ging hij den volgenden morgen naar 't bureau - zich zeer klein en zeer angstig voelend, als ie het werk nu 'es niet aan kon!.... En toen hij de trappen beklom van het groote kantoorgebouw, passeerde den in goud en groen uitgedosten portier, die beleefd groette, zag al de keurig gekleede heeren, welke zoo kalm-verzekerd door de vele gangen liepen, druk pratend en lachend - hij dorst
| |
| |
geen mond opendoen - toen verlangde hij plots hevig terug naar de vertrouwde Veenzandsche omgeving, o, als ie nu 'es 'n bekend gezicht zag....
Oom bracht hem zelf bij den meneer, die z'n chef zou worden, wél 'n erg deftige, maar gelukkig iemand met 'n menschelijk gelaat.
‘Berkhof, dit is m'n neef, de bewuste. Ik mag hem nu verder wel aan je zorg aanbevelen?’
De ander keek Willem nieuwsgierig aan.
‘Zóó,.... is ie dát nou.... Jongmensch, je komt dus bij mij de voet in de stijgbeugel zetten,.... wel, ik hoop dat ik plezier van je mag beleven....’ Willem kreeg 'n hand, welke hij eerbiedig drukte.
De heeren smoesden nog even - Willem meende iets te hooren van ‘'n flinke jongen, valt me mee....’
Dan zei oom - z'n stem klonk heel hartelijk:
‘Nou jongen, ik ga naar m'n eigen afdeeling. Denk aan wat ik je gezegd heb - nu moet je toonen, wat je waard bent!’
En de heer Bastiaans verdween.
* * *
‘Thans moeten wij 'es wat nader kennis maken, jongmensch!’ zei de chef, ‘je oom heeft je natuurlijk al verteld, dat je hier wérken moet, nietwaar?’
‘Ja meneer.’
‘Ik hoop, dat je 't doen zult.... Je mag wel heel erg dankbaar zijn, dat je hier aangenomen bent - voor iemand die wil, is hier 'n toekomst.... Ik zal zoo dadelijk je je plaats en je werk geven - eerst nog enkele mededeelingen.... 't Is me natuurlijk bekend, waar je vandaan komt,.... nee, je hoeft niet te kleuren,.... alleen ík weet dat en natuurlijk de directie. Misschien zul je binnenkort wel 'es bij een van de directeuren geroepen worden, misschien ook niet,.... in elk geval - van de gewone ambtenaren heeft niemand ook slechts het flauwste vermoeden dat je in 'n gesticht gezeten hebt. Zelf zal je wel zoo verstandig wezen er over te zwijgen....’
‘Natuurlijk meneer.’
‘Nou,.... verder geloof ik niet, dat ik je nog veel te vertellen heb.... De kantooruren weet je van je oom, dus daarover behoef ik niets te zeggen.... In 't algemeen nog deze raad: praat zoo min mogelijk in bureau-tijd, doch werk geregeld door. In 't begin zal alles erg vreemd voor je zijn - maar dat went wel, als je je best doet. Je begint natuurlijk met zeer eenvoudig werk, acht je daar niet te hoog voor, doe alles wat je te verrichten krijgt met toewijding - slechts hij, die het kleine onder de knie heeft, kan met het groote beginnen.... En nu zal ik je je werk geven, ga maar met me mee.’
* * *
| |
| |
Willem kreeg 'n plaats vlak bij het glazen kamertje van den chef, en begon direct met grooten ijver aan den hem opgedragen arbeid. Opkijken deed ie nauwelijks - hij dorst het ook niet goed, naast en tegenover hem zaten van die keuriggekleede heeren, waaraan de chef hem wel had voorgesteld - en ook deze in Veenzand onbekende ceremonie was min of meer 'n marteling geweest - doch die hij thans nog niet durfde beschouwen als zijn gelijken, integendeel, hij voelde voor hen 'n bange verlegenheid. Gelukkig namen ze niet veel notitie van hem, ook zij werkten geregeld door - alleen, zoo nu en dan merkte Willem heel goed, dat áls ze zijn richting opkeken er iets spottends in hun blik zat en sommige gefluisterde opmerkingen leken hem te wezen grapjes over zijn persoon.... 't Vermeerderde z'n onrust en onbehaaglijkheid, hardnekkig hield hij zich geconcentreerd op eigen lessenaar, zeer wel voelend, dat hij zoo geen reden gaf tot contact.
Zoolang de chef aanwezig bleef, viel het Willem gemakkelijk genoeg zich in z'n isolement te handhaven, doch tegen elven verdween de man en onmiddellijk legden de anderen hun penhouders neer.
‘Hè, hè’, zei Willem's overbuurman, zich uitrekkend en daarna op z'n horloge kijkend, ‘wat heb ik hard gewerkt van ochtend.... Gelukkig, al elf uur, de kop is er bijna af, heeren....’
‘'t Duurt anders nog lang, voor 't weer Zaterdag half een is, Houpst!’ zuchtte een der anderen.
‘Hou maar op, man, hou maar op,’ zei Houpst, ‘maak me niet katteriger, dan ik al ben. Je moet nooit 't genoegen van 't oogenblik vergallen, door te denken aan de vele onaangename dingen, die op 't genoeglijk oogenblik weer kunnen volgen.... Wat zegt U meneer,.... meneer,.... ja Uw naam ben 'k weer kwijt.’
Willem schrok, kleurde, liet z'n penhouder vallen, en brabbelde iets onverstaanbaars ten antwoord.
‘'n Wonderlijk dialect spreekt U - U komt zeker niet uit Rotterdam?’
‘Uit Veenzand, meneer.’
‘Veenzand, Veenzand.... Ik ontdek plotseling 'n gapend hiaat in m'n aardrijkskundige kennis - kan een van de heeren soms dit gat met z'n wijsheid vullen?’
‘'t Ligt in de buurt van Utrecht’, zei Willem bereidwillig.
‘I remember,.... bosch, hei, villa's, wandeldreven en dorpsche heeren,.... 'n lief plaatsje. Hebt U er altijd gewoond?’
‘Ja, meneer.’
‘'n Heele overgang dan voor U - uit de vredige rust van het dorpje naar dit daverende Babel.... Woont U op kamers?’
‘Nee, bij 'n familielid. Die is hier ook op kantoor.’
‘Zóó.... Wie is dat dan, als ik vragen mag?’
‘Oom Gerrit,.... ik bedoel’, haastte Willem zich te verbeteren, toen hij de verschillende lachjes ontdekte, ‘meneer Bastiaans.’
| |
| |
De ander floot even tusschen de tanden, terwijl hij Willem verbaasd op nam.
‘Be careful, my beloved brethren’, zei hij dan, de collega's ernstig toeknikkend, ‘dees uil konde 'n valk worden....’ En op geheel veranderde toon tot Willem: ‘Meneer Bastiaans, ik hoop, dat we goed met elkaar zullen opschieten,.... als U soms met moeilijkheden zit, U vráágt maar, we zijn hier gewend elkander te helpen.’
Toen - ofschoon de chef nog niet terug was - begonnen allen weer aan hun werk.
* * *
Ietwat verbaasd over het wonderlijk eind van 'n gesprek, dat opgezet was om hem er tusschen te nemen - zóóveel begreep Willem er nu wel van - ging ook hij voort met het invullen van z'n staten. Rare kerels,.... maar veel knapper dan hij, ook veel gewiekster. Hij voelde zelf, dat ie als 'n stuk onbeholpenheid tusschen ze in zat, hij besloot goed op te letten en zooveel mogelijk van hen over te nemen.... Tóch lollig, dat ze zoo gauw inbonden, toen ie vertelde familie te wezen van meneer Bastiaans - stom, dat ie in z'n verbouwereerdheid eerst oom Gerrit zei, écht boerachtig - ze waren natuurlijk benauwd geworden, dat ie aan 't klikken zou slaan.... Maar zóó gek zou Wimpie niet wezen, integendeel,.... goeje vrinden moest ie maken, ze toonen dat, al deed ie nóu nog wat onwennig, hij heusch niet zoo'n groentje was, als ze dachten.... Doch tegelijkertijd nam ie zich heilig voor evenmin z'n werk te verwaarloozen - meneer Berkhof de chef, bleef nummer één....
| |
VIII.
‘En,....’ vroeg oom Gerrit, 's avonds na 't eten, ‘hoe is je de eerste dag bevallen?’
‘'t Ging wel oom’, antwoordde Willem, ‘'t was natuurlijk alles 'n beetje vreemd, maar 'k zal wel wennen.’
‘Viel 't werk je mee, kon je 't aan?’
‘Je moet wel secuur wezen, maar moeilijk vond ik het niet. Trouwens, meneer Berkhof heeft me eerst alles heel duidelijk uitgelegd.’
‘Zoo,.... nou, als er iets komt, wat je te moeilijk lijkt, knoei dan niet op je eigen houtje voort, maar vraag het even.... Geen mensch, die dat kwalijk neemt, integendeel, juist nieuwelingen, die net doen of ze alles begrijpen en maar raak stumperen, bezorgen zich de meeste last. 'k Weet het uit eigen ondervinding.’
‘Ja, oom.... De collega's’ - Willem had even moeite met het deftige woord en kleurde licht - ‘de collega's boden me trouwens ook al hun hulp aan, als ik soms vast kwam te zitten.’
‘'k Zou me maar tot meneer Berkhof wenden, als ik jou was - tenzij natuurlijk, dat hij iemand speciaal aanwijst om je te helpen.... Tóch valt het me mee - hebben ze heel niet geprobeerd je er tusschen te nemen?’
| |
| |
‘In 't begin waren ze 't, geloof ik, wel van plan. Maar toen ik vertelde 'n neef van U te zijn, werden ze in-eens erg vriendelijk. Ze schenen voor U respect te hebben!’
De heer Bastiaans glimlachte ietwat gevleid.
‘Zoo,.... ja, ik denk met, dat je verwantschap met mij je kwaad zal doen,.... wanneer je tenminste flink aanpakt.... Maar,.... eh, wat ik zeggen wou,.... hoe kwam je er eigenlijk toe om te vertellen, dat ik,.... enfin, dat we familie waren of merkten ze 't aan de naam?’
‘Nee,.... ze vroegen waar ik vandaan kwam en of ik hier altijd gewoond had. Toen ik zei van Veenzand, maakten ze wat grapjes over dorpsche heeren en zoo, 'k merkte wel, dat ze me nemen wouen..... Maar 't hield ineens op, toen ze hoorden van U.’
‘Grappig.... Hoewel,.... erg verstandig van je vind ik het niet, dat je begon over Veenzand. Dát had ik nu maar liever verzwegen.’
‘Ik heb natuurlijk niét gezegd, dat ik uit 't gesticht kwam’, verdedigde Willem zich.
‘Nee, dat begrijp ik.... Maar toch,.... de een of de ander behoeft maar 'es 't verband te leggen en je bent verkouden.... Heusch, je doet 't beste met over je verleden te zwijgen, 't gaat niemand aan.... Eigenlijk had ik het liefst, dat je Veenzand maar zoo gauw mogelijk vergat - 'k hoorde je vanmiddag zeggen, dat je naar 'n meneer schrijven wou, doe dat niet.... 't Lijkt ondankbaar, doch de menschen daar zijn, hoop ik, verstandig genoeg om te begrijpen, dat ze nu afgedaan hebben. Je hebt getoond, dat je hun goede zorgen waardeerde, ten overvloede heb ik ook eenige malen duidelijk laten merken, dat ik hun moeite op prijs stelde,.... 't lijkt me voldoende.... Je bent nu in 'n nieuwe levenskring opgenomen, 'n goede toekomst ligt voor je open - beschouw je verleden als dood en begraven.’....
‘Zooals U wilt, oom’, zei Willem.... 't Speet hem wel 'n weinig, graag had ie na verloop van tijd nog 'es ginds de menschen 'n bezoek gebracht als menéér en 'es laten zien, hoe fijn ie thans te paard zat - maar alla, zoo heel erg vond ie 't nou ook weer niet..... Eigenlijk had oom 't grootste gelijk van de wereld,.... inderdaad kon hij Veenzand nu voorgoed missen....
* * *
‘De eerste week moet je maar 'es besteden om heelemaal op je gemak te komen’, vond Oom Gerrit. ‘Je gaat de stad 'es in - je moet toch Rotterdam leeren kennen - misschien wil George je wel weg-wijs maken.’
George was de neef,.... Willem zag heimelijk 'n beetje tegen hem op en voelde tegelijkertijd 'n soort angst voor 'em.... Niet, dat de jongen uit de hoogte deed of onvriendelijk,.... och nee, hij was heel hartelijk, evenals Annie, het veertienjarige nichtje,.... maar iets in z'n heele houding,.... in z'n kijken bijvoorbeeld,
| |
| |
wanneer Willem nog 'n beetje Veenzands deed, maakte onrustig. George zat in de hoogste klas van de H.B.S. en wou dokter worden,.... tóch wel fijn, als je met zoo iemand gewoon omging....
Zelf dorst Willem den ander niet goed te vragen, maar den volgenden avond bood George aan samen op stap te gaan.
‘'t Is goed weer en 'k ben klaar met m'n werk, 'k heb wel zin om 'es 'n flinke loop te maken. Ga je soms mee?’
‘Graag’, zei Willem.
In 't begin spraken ze weinig, George bracht z'n neef door de voornaamste straten en wees belangrijke gebouwen aan, onderwijl wat scheldend op de rot-stad, de rommelige drukte en 't ordinaire avond-gedoe.
‘Och, voor jou is 't misschien wel aardig - je komt uit 'n dorp, waar alles zoo wat met de kippen op stok gaat en waar je tien menschen op straat al 'n heele drukte vindt,.... maar als je eenmaal aan de herrie hier gewend bent, kijk je er niet meer naar.... Je kwam in Veenzand er 's avonds zeker nooit meer uit, hé?’
‘Nee’, zei Willem, ‘geen denken aan, om negen uur lag je onder de wol.’
‘'s Zomers ook?’
‘'t Heele jaar door.’
‘Goeje genade,.... dan kan je met de zomertijd sproeten in je béd op doen.... Je zult nou je weelde niet op kunnen!’
‘'t Is 'n heele verandering tenminste en 'k ben blij, da 'k er uit ben....’
‘Zeker 'n stijve boel daar hé? De ouwe heer zei, dat het er nogal vroom was,.... moest ie niks van hebben.... Gelóóf jij?’
‘Hoe bedoel je? vroeg Willem wat aarzelend.
‘Nou,.... ik zie je voor en na 't eten nog wel 'es je handen vouwen, hoewel’,.... en George glimlachte eenigszins spottend,.... ‘hoewel 't al heel wat korter duurt dan toen je de eerste keer bij ons at.... Waarom doe je dat?’
‘Och,.... 'k ben 't altijd zoo gewend geweest, hè?’
‘Nou ja,.... dat je 't daarginds deed.... Maar je wil mij toch niet wijsmaken, dat je al die bijbelverhalen gelooft? Als je toch je verstand gebruikt....’
‘Natuurlijk....’ zei Willem.
‘Gunst kerel,.... ja, jouw opleiding is anders dan de mijne geweest en ze zullen in Veenzand de resultaten van de wetenschap wel voor jullie verzwegen hebben,.... maar heusch, ik kan me werkelijk niet voorstellen, dat er nog één verstandig mensch rondloopt, die geloovig is.... Zoo langzamerhand weten we toch wel, dat alles z'n natuurlijke verklaring heeft en God 'n uitvindsel is van vroeger eeuwen.....’
‘Och,.... om je de waarheid te zeggen’, zei Willem,.... ‘ik heb altijd 't wel heel wonderlijk gevonden, wat de dominee me leerde.... Maar ja,.... je zat eenmaal in 't schuitje hè?.... En dan lei je tenslotte j'er bij neer....’
‘O,.... ik begrijp het wel’, verzekerde George,.... ‘enfin, je bent nu in 'n
| |
| |
vrijere omgeving, waar gelooven op gezag niet noodig is.... En 'k wed, dat je spoedig al die vrome ballast overboord gooit.... Stel je voor,.... bidden, net of alles niet gebeurt, zooals het gebeuren móet....’
‘Och,.... 't eten smaakt even lekker, denk ik’, glimlachte Willem, ‘of je bidt of niet....’
‘Al die nonsens.... moet je Wiemers hooren, een van onze leeraren,.... als die loskomt!.... Trouwens bij ons in de klas is er geen één, die wat gelooft.... Tegenwoordig hebben we de hypothese van 'n God niet meer noodig.... Je weet toch wat 'n hypothese is?’
‘Ja zeker.... De kortste verbinding tusschen twee punten is de rechte lijn’, zei Willem, zich z'n meetkunde herinnerend.
‘Dat is 'n axioma’, verbeterde George, ietwat minachtend, ‘in 't algemeen is 't 'n grondstelling, waarvan je uitgaat voor 'n betoog of 'n theorie....’
‘Ja, ja, natuurlijk, ik drukte me 'n beetje ongelukkig uit, maar ik begréép 't wel’, haastte Willem zich te verontschuldigen.
‘Enfin, thuis heb ik wel wat boekjes van de ouwe heer, 'k zal ze je morgen 'es geven. Verduiveld interessant. Als je die doorgewerkt hebt, dan ben je tenminste wat op de hoogte van de tijd.’
‘Goed’, zei Willem. ‘Je begrijpt, in Veenzand kreeg je alleen maar flauwe kost te lezen.... En ik wil me dol graag ontwikkelen.’
George voelde zich plots erg aangetrokken tot den nieuwen huisgenoot.... Toen 'n paar weken geleden de oude heer vertelde, dat Willem in de kost zou komen, had hij zich maar matig ingenomen betoond,.... wat 'n sentimenteele dwaasheid,.. stel je voor, 'n gewezen boefje moest je beschouwen als je gelijke.... Maar 't viel erg mee,.... de vent wist ten minste, waar ie staan moest, je kon je gerust met hem op straat vertoonen. En in-eens royaal bood hij Willem aan met hem 'n pot bier te gaan drinken....
(Wordt vervolgd).
|
|