Opwaartsche Wegen. Jaargang 5
(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| ||||||
Hermann LönsGa naar voetnoot1)
Nu 't Lente wordt, en het voorjaar wonderen werkt, nu komen weer oude verlangens naar voren. Nu de natuur, de menschen, de dieren des velds en de vogelen des hemels weten dat de nieuwe Lente komt, nu komt ook dat levende verlangen en het onverklaarbaar jeugdige over alles, dat den mensch blijde levensvolharding en dankbare levenslust schenkt. De mensch gaat uit en overziet zijn weelde, en de lust tot weten ontwaakt.
Ik grijp in 't voorjaar gewoonlijk naar dezelfde werken. Heimans en Thijsse, William Löng, Mol, de Stoppelaar en, o ja, mijn nieuwe vriend Herman Löns.... Nog altijd moet ik over dezen vriend schrijven. Had ik ooit een beteren tijd kunnen afwachten? Kom ik niet op den juisten tijd, nu 't verlangen in de natuur zelf is opgestaan en 't jonge leven om aandacht roept?
Hermann Löns leeft niet meer, in de sombere oorlog in 1914, toen de wereld beschadigd is, vond men hem op het slagveld bij Loivre, tusschen het Marne-Aisne kanaal en Villers-Franqueux. Uit een inleiding die de heer A.L. Broer schreef bij het tweede deel in deze pracht-serie, neem ik iets over, om U het leven van dezen dichter te doen weten. ‘In 1866 in Kulm, een stadje in West-Pruisen geboren, bezocht Löns het gymnasium en de Munstersche universiteit. Speciaal op Zoölogie legde hij zich toe en reeds in zijn gymnasium jaren, meer nog in zijn studententijd, heeft hij waardevolle wetenschappelijke arbeid geleverd. Maar dorre studeerkamerarbeid en droge systematiek beviel hem toch niet duurzaam, uit stof en engheid van studiecel en collegebanken riep de lokkende stem van de vrije natuur hem weg om uit eigen aanschouwing en beleving iets van haar groote geheimen te leeren verstaan. | ||||||
[pagina 120]
| ||||||
Daar hem de middelen ontbraken om al zijn tijd te kunnen wijden aan jagen en zwerven in de verre velden, nam hij gaarne de hem aangeboden gelegenheid aan om als medewerker aan het Hannoversch Dagblad zich een positie te verschaffen, die hem een geldelijk onbezorgd bestaan bood en hem tevens genoeg vrije tijd liet voor zijn zwerftochten. Voor en na verschijnen nu in grooten getale artikelen, natuurschetsen, novellen, gedichten, die weldra gebundeld, al ras geestdriftige lexers vonden....
Het kan bevreemding wekken, dat iemand die zoo boeiend en zoo geestig vaak uit het wonderboek der natuur vertellen kan, die in de dorpsherberg de boeren en in de stad zijn vrienden zoozeer aan zich te binden wist door zijn verhalen vol humor en scherts, in wezen, vooral later, zulk een somber en aan het leven vertwijfeld man kon zijn. De ondergrond van zijn natuur moet wel zoo zijn geweest, uiterlijke omstandigheden hebben daartoe niet weinig bijgedragen....’ Midden in zijn zwerftochten over de heide bereikte hem het bericht van het uitbreken van den wereldoorlog.... In 1914 is hij gevallen.
't Zijn dierenboeken. Alles wat vliegt of loopt, fladdert of huppelt, zingt of roept is met een zeer nauwkeurige maar nog meer met een aandachtige liefde bewonderd en weergegeven. Maar boven dit alles is er bij Löns toch nog iets anders, iets geheel eigens dat zijn boeken en verhalen doet groot zijn. Omdat hij een dichter is. Daar is in deze boeken meer dan een gezellige groepeering van eigenschappen en kenmerken en gewoonten van de dieren in hun vrijstaat. Iets anders dan een jagers-roes, meer een grenzelooze bewondering, haast vereering van al het geschapene. Over enkele dieren raakt hij niet uitgeschreven; de Kor-haan van de heide, ‘baldert’ door heel de boeken-reeks, en Mummelmans familie is in voortdurende belangstelling met een haast menschelijke deelneming. Daar komt uit de verhalen een zon en een leven, een lente en een geluk, een zang en een lach die ons arme stad-menschen heim-wee veroorzaken. Terwijl toch ode weer het sombere en moedelooze door veel verhalen trilt, en de weemoed en eenzaamheid zelfs tegen de verlaten hei uitkomt. Maar dan plots breekt weer de zon door en zaait een gouden glans over de aarde. Dan hoor ik het jodelen van den leeuwerik, en zie ik de kluchtige sprongen van haas en konijn, ik weet nu de verliefdheden van den reebok en de zorgen van kraaien en spreeuwenfamilie. Blijf niet thuis nu de Lente komt. Grijp naar de boeken van Löns en de natuur komt tot U en verkwikt 't hart. v. D. |
|