Bij het Kerstfeest waait de wind het geluid van de Kerstklokken over het land ‘zoover de wereld openleit....’
Tot alles is vervuld van klank
En tot in ieder harte beeft
Het groot geluk, in grooten dank,
Dat God zoo lief de wereld heeft....
Zo moet ook wel op de aanbidding der wijzen een persoonlik, weer direkt overbrengen in 't heden volgen:
Zoo, in de armoe onzer ziel,
Zijt gij geboren onverwacht,
En 't licht, dat rond Uw hoofdjen viel
Staat als een ster in onzen nacht.
Goede Vrijdag - dat wij uit onze vorige jaargang reeds kennen - en dat van het lijden van Christus slechts in een paar beelden, zij het dan ook sterke beelden, spreekt - eindigt met een aanbidding.
In Paschen durft de dichter het grote geluk der Opstanding niet te aanvaarden. Aarzelend en twijfelend staat hij tegenover die heerlike openbaring van nieuw leven. Het is te veel en te groot en inplaats van de juichtoon klinkt het stille gebed.
Bij Hemelvaart voeren de Engelen, die ‘als witte wolken’ zijn gedaald, Jezus niet in de stralende heerlikheid, maar zachter en stiller
Van het onnoemelijke Licht.
Waar Engelen gebogen zijn
Hun vleugels vouwend voor 't gezicht.
In Pinksteren is angstige dreiging, hier en daar een fel geluid, maar de dichter plaatst zich uit de wanhoop in de stilte:
Wij bidden bevend dit alleen,
Wat duizelend ons hart bezint:
Maak Gij de duizenden tot één,
Ut omnes, omnes unum sint.
Zijn Sluiting is een dankgebed.
Er is iets weldadigs in deze stille, mystieke sfeer der aanbidding, ook iets eentonigs. In 't algemeen is de kunst van Smit nog wat beperkt, ook in uiterlike middelen. Een zekere eenvormigheid valt niet te ontkennen, maar ze is eerlik en zuiver, van een zoete melodie en rijk aan mooi gegrepen beelden. We verwachten dan ook in de toekomst nog veel van hem.
De gedichten zijn door de Maatschappij Holland keurig uitgegeven, gedrukt door C. Nijpels op de eigen persen van Leiter-Nijpels te Maastricht met de Grotiusletter en initialen van S.H. de Roos. Veertig exemplaren werden gedrukt op geschept papier.