Opwaartsche Wegen. Jaargang 5
(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||
Boekbespreking.Albrecht Dürer en de Reformatie, door Dr. R. Miedema. N.V. Uitgevers Mij. ‘De Tijdstroom’, Huis ter Heide. MCMXXVI.Het is slechts bij uitzondering, als in ons tijdschrift even buiten het terrein van de literatuur getreden wordt. Tot heden is ons tijdschrift naar onze mening er niet door gediend, al we ons tijdschrift in zijn betrekkelik nog kleine omvang zouden gaan open stellen voor een meer algemeen doel. Het terrein der literaire kunst is ook breed genoeg op zichzelf om ook bij uitbreiding deze beperking te wettigen. Het onderwerp van deze studie en de voortreffelike uitvoering, zowel wetenschappelik in de tekst als typografies in de platen, mag onze uitzondering voor dit werk verklaren. In dit werk wordt Dürer als kind van de reformatie en als schepper van veel, wat de Reformatie beter kan doen verstaan, beschreven. Dat het leven van een kunstenaar en zijn kunst één zijn, en dat men uit het leven van de kunstenaar zijn werk, en uit zijn werk de kunstenaar leert verstaan, dat leert ons deze biogafiese toelichting bij een aantal van de mooiste werken van Dürer. v. H. | |||||
Koning Oidipoes. Drama van Sofokles, in Nederlandsche verzen overgebracht door P.C. Boutens. Mij. voor goede en goedkoope Lectuur. Tooneelbibliotheek 1926.Maar weinigen kunnen klassiek werk vertalen als Boutens, met zo zuiver aanvoelen van elke kleurschakering der woorden, zo nauwkeurig, en zo goed van klank. Het enige wat misschien als bezwaar tegen Boutens' vertalingen zou zijn in te brengen, is dat hij in zijn pogen om voor typies-Griekse woordkombinaties equivalenten te fabriceren in onze taal soms te ver gaat. In zeker opzicht zijn deze vondsten een deel van het bewonderenswaardige van zijn werk, aan de andere kant bemoeilikt dat soms het verstaan en geeft het iets gemaniereerds aan sommige zinnen. Overigens valt deze vertaling niet anders dan te loven. v. H. | |||||
De betooverde tuin, door Ida Heyermans. N.V. Uitgeversmaatschappij ‘De Tijdstroom’ Huis ter Heide.Een bundel opstellen ‘Over opvoeders en kinderen’ van de bekende pedagoge en schrijfster. v. H. | |||||
Door tijd en ruimte, door Dr. J.L. Snethlage.
| |||||
[pagina 122]
| |||||
De Kluchten, van Gerbrand Adriaensz. Bredero, met een inleiding, aantekeningen. en een woordenlijst uitgegeven door Dr. A.A. van Rijnbach. H.J. Paris, Amsterdam, MCMXXVI.Wanneer een klucht als Bredero's Klucht van den Molenaer in onze tijd voor 't eerst verscheen of werd gespeeld, geloof ik, dat de kritiek eenstemmig deze beschrijving van dierlike lust als een te vergaand realisme zou veroordelen. Tegenover Bredero oordelen we zachter. Terecht, als we zien hoe de 17e eeuwse opvattingen van kiesheid zijn, hoe ver ook andere kluchtschrijvers, en zelfs mannen als Hooft, vooral Cats en Huyghens durfden gaan. Toch ook maar gedeeltelik terecht, daar de kritiek op deze ‘losheid’ ook in de 17e eeuw reeds klonk. De kluchten van Bredero zijn door de belangstelling voor Moortje en De Spaense Brabander, vooral voor de laatste, niet zo bekend. De in veel opzichten zo alleraardigste Klucht van de koe misschien nog het best. Toch is de volle Bredero der blijspelen reeds in deze kluchten aanwezig. Het fel waargenomen leven, de rake dialogen, de grote afwisseling der taferelen, zijn liefde voor het lagere Amsterdamse volk, ook zijn platte aardigheden, zijn belangstelling voor minderwaardige, vooral ruw-erotiese tiepen. Zijn zin voor het komiese van de twist, van het bedrog, van het vieze geeft dat alles overvloedig en met een talent als niet overtroffen is. Dat dit alles door Bredero zou geschreven zijn als ‘een spiegel’, ‘om te lezen’, zoals men toen zo graag ter verontschuldiging, ter ontlasting van 't geweten, zei, zoals ook zijn uitgever van der Plasse ons wil wijs maken, is natuurlik niet waar. Bredero was geen zedemeester, hij heeft zelf genoten van wat hij schreef, is er in opgegaan; anders zou het nooit zo goed geworden zijn. En zolang het gezond realisme blijft, waarderen we dan ook wat Breero gegeven heeft, al moeten we dadelik de beperking er bijvoegen, dat het niet lektuur is voor iedereen. Waar de auteur achter soms door zijn stof wordt beheerst en al te veel plezier krijgt in zijn eigen scheppingen wordt het esteties en moreel gevaarlik: wansmakelik en beestachtig. In deze uitgave, die een studieuitgave is, waarvan de grote betekenis ligt in de nauwkeurige tekstuitgave, de wetenschappelike aantekeningen, de bronnenstudie, enz. is deze kwestie een kwestie van het tweede plan. Dit is voor een kleine kring van weterschappelike beoefenaars van de 17e eeuwse kunst bestemd en als zodanig een uitstekend geslaagde uitgave, de eerste, wetenschappelike uitgave ook die volledig is. v. H. | |||||
Leven en Lieven. Verzen door Zonnebloem. Uitg. De Vrij Religieuse Tempel.Aan dit bundeltje verzen is nu letterlijk alles vaag. De titel, den naam van de schrijver, alles, van het ongenoemde jaar van uitgave tot de waterige religiositeit der liedjes toe. Het is niet onoverkomelijk, dat deze versjes vrijzinnige preekjes zijn, doch, dat het preekjes zijn. Preekjes, en anders niet, van dit kaliber: (9) En in mij komt een kreet gestegen
o mensch, ontwaak uit duisternis;
gij zijt een Godd'lijk heerlijk wezen
wiens leven enkel vreugde is.
Men kan niet van mij veronderstellen, dat ik de rijmelarijtjes van Zonnebloem au serieux zal nemen. Deed ik dat, dan zou ik gedwongen zijn o.a. ook te wijzen op heerlijkheden van dit slag: De vlinders mogen u omstoeien
diep in uw hart ter ruste gaan....
'k Houd me overtuigd, dat zelfs het licht gestichte gemoed van vrij-religieusen door deze, te kwader ure uitgegeven, berijmde toespraakjes niet kan bewogen worden. P.H.M. | |||||
[pagina 123]
| |||||
Godsdienst en Karaktervorming, Dr. F.W. Foerster. Uitg. J. Ploegsma. Zeist 1926.Na het uitstekende ‘Christus en het Menschelijke Leven’ heeft de Züricher paedagoog Foerster, over wiens werk hier te lande reeds een dissertatie is geschreven en herdrukt, thans dit werk: ‘Godsdienst en Karaktervorming’ gepubliceerd, dat beschouwd worden kan als een uitbreiding en voortzetting van zijn vorige boek. Ook thans is het ‘Woord Vooraf’ van Prof. Dr. J.H. Gunning Wzn. onder wiens leiding Mr. J.L. Gunning dit lijvige deel van 380 groote pagina's vertaalde. Daar de inhoud van het mooie boek buiten ons bestek valt kan ik er maar weinig van zeggen. Maar, aan den vertaler allen lof! Het is een buitengemeen moeielijke arbeid de lange samengestelde en ingewikkelde zinnen van Foerster in goed Nederlandsch over te brengen. Men behoeft het boek maar vluchtig door te zien om de taak van den vertaler te kunnen schatten. Doch, het is een dankbaar werk geweest. De talrijke onderwijzers, leeraars, paedagogen en - niet 't minst - de vele jongemenschen die van ‘Christus en het Menschelijke Leven’ hebben genoten zullen erkentelijk zijn voor de moeite die Mr. Gunning zich voor hen heeft willen getroosten. Om eenig denkbeeld te geven van den inhoud van ‘Godsdienst en Karaktervorming’ noem ik tenslotte eenige van de zeer talrijke vragen en problemen die Foerster hier behandelt. Het eerste deel is erop uit ‘de onmisbaarheid der religie voor de karaktervorming’ aan te toonen. Hoofdstukken uit dit deel bespreken b.v. de ‘psychologie der karakterloosheid’, ‘dwalingen der vrijheidspaedagogiek’, de ‘ongenoegzaamheid van het beroep op den natuurlijken zedelijken aanleg’, ‘de illusie der zelfverlossing’, ‘gebondenheid aan de natuur en vrijheid van wil’, ‘de psychologie van de Christelijke genadeleer’, ‘Paulus en Nietsche’, ‘psychanalyse en Chr. religie’ enz. enz. Deel twee beschouwt daarop ‘Het Waarheidsprobleem’ Hfdst. I. spreekt b.v. van de religie en de mod. wetenschap. Tenslotte geeft dan het derde deel ‘Gezichtspunten en voorbeelden inzake de hervorming der Religieuse paedagogiek’. We noteeren van de hoofstukken: ‘Schopenhauer en Plato als opvoeders’, ‘Bijbel en levensrealiteit’, ‘Een nieuwe taak voor de humanistische opvoeding’. Moge ook dit nieuwe werk van Foerster, evenals de vier andere, in 't Nederlandsch vertaalde, door vele Christelijke paedagogen en ontwikkelde jongeren gelezen, of beter, bestudeerd worden. P.H.M. | |||||
Voorbijgangers, door H.S.S. Kuyper. Uitgave: J.H. Kok, Kampen. 1927.Mej. H.S.S. Kuyper heeft een nieuwen bundel ‘Verhalen en verzen’ samengesteld, zoo ongeveer in het genre van haar vroegere ‘verzamelingen’: ‘Van Liefde's Licht’ en ‘Van Liefde's Leed’. Ik wil van die vorige boekjes niets kwaads zeggen, maar we zijn er, sedert de laatste producten niet bepaald op vooruit gegaan. Wat de vertelseltjes betreft, ze zijn èn zoetsappig Christelijk, èn saai. Het is een eigenaardige hebbelijkheid van de schrijfster, dat ze haar novellen gebruikt om allerlei nuttigheden aan het geachte publiek te veilen. Om maar wat te noemen, daar is die novelle Dageraad. Daarin kan de goedwillige lezer o.m. vinden, dat er zoo'n warme gloed zit in een woord als oranje; dat ‘Busken Huet zoo'n vlijmscherp woord is’, ‘net zoo koud en critisch, als zijn stijl’. En: ‘zooveel ontroerende woorden hadden o-klanken. Oorlog, hongersnood, revolutie, koorts roover, oproer, moord’. Ja, 't is waar, dat heb ik ook al eens gedacht als ik trek had en d'r stond brood en boter en honig op tafel, met koffie en room. Zoo ontroerend hè? Ook de toevalligheden zijn de wereld nog niet uit in dit boekje. Van die echte sentimenteele toevalligheidjes komen er voor in die drie schetsen ‘Een kamferatoom’, ‘Twee Heldinnen’ en ‘Dageraad’. Het is mogelijk, dat zulke schoteltjes, opgediend met een christelijk sausje, aan sommige lezers (en vooral waarschijnlijk aan bedaagde lezeressen), behagen kunnen; wij kunnen er maar geen smaak in krijgen.Ga naar voetnoot1) | |||||
[pagina 124]
| |||||
In ‘De Kamferatoom’ is er tenminste nog iets wat zweemt naar 'n literair pogen, maar de beide andere verhalen hebben in hooge mate vooral dit euvel, dat ze buitengewoon zijn uitgerekt en uitgesponnen. Hoogstens de helft van het getal bladzijden aan elk besteed had voldoende geweest. De ‘Verzen’, afgedrukt nà de novellen zijn al niet beter. 'k Geloof, dat 't het beste is een versje af te schrijven. Men oordeele zelf: Laat de lente stràlen
Stralen in mijn huis
's Winters, ach, dan is 't er
Eigenlijk niet pluis.
Een ander couplet uit 'n ander gedicht is dit: En Hij toch leed onschuldig
Ja, als Gods offerlam
Dat weg der wereld zonde
En ook mijn zonde nam.
Dit is het summum van onbenulligheid. Conclusie: Mej. Kuyper preekt in verhaal en vers, en doet dat doorgaans op een wijze die ongenietbaar is. P.H.M. | |||||
Zij en hare kinderen, E. von Oertzen,
| |||||
[pagina 125]
| |||||
Na het huwelijk gaat het echtpaar naar de beide landgoederen in Pommeren. Daar ontmoet de jonge gravin allerlei menschen, en wij eveneens. Het is mogelijk, dat Elise wijs kan worden uit de karakters, die ze thans leert kennen, maar de lezer staat, bij iedere bladzijde welhaast, verbaasd over de onbegrijpelijkheid en raadselachtigheid der diverse psychen. Daar is, om maar wat te noemen, de huishoudster, Vrouw Zibell, die ge op de eene pag. voor een monster houdt omdat ze de beide zoontjes van Bojentin zoo hardhandig behandelt, maar die een paar bladzijden verder de vriendelijkheid en zachtmoedigheid zelve is; eindelijk ontslagen wordt om verschillende redenen, doch alleen om aan het einde van het verhaal op het alleronverwachtst terug te komen als een reddende engel in den nood. De heer Bojentin blijkt, als hij eenmaal gehuwd is een poosje, niet in staat te zijn de jonge gravin de gouden bergen van liefde te geven die hij haar zoo opgewonden had beloofd. Integendeel! Maar, als we ons trachten duidelijk te maken hoe zijn houding tegenover zijn vrouw, en zijn geheele gedrag in huis, is, dan bemerken we, niet tot klaarheid te kunnen komen, omdat de gegevens in het boek ons in den steek laten. Bojentin is een beul voor zijn zoontjes èn een zwakkeling, hij is trouwhartig èn tegelijk de meest achterdochtige en wantrouwige natuur die er rondloopt. Hij heeft zijn echtgenoote lief en beschuldigt haar tevens van diefstal. En, uit de gevoelens van Elise voor haar gemaal verklaar ik, na nauwgezette studie op dat punt, heelemaal geen wijs te kunnen worden. Veracht zij haar man of heeft ze hem lief? Is ze ziende blind en hoorende doof? Ze springt telkens in de bres wanneer Bojentin Hubert of Erich met de rijzweep wil opvoeden, maar ze houdt hem niet tegen, als hij met z'n opzichter massa's geld verkwist en het landgoed slecht beheert. Eindelijk krijgt de waardige echtgenoot een ongeluk (ik ben niet in staat geweest erachter te komen wàt er eigenlijk gebeurd is) en nu blijkt, dat de bezittingen zoo slecht beheerd zijn, dat een bankroet onvermijdelijk schijnt. Doch, alles komt tenslotte toch nog terecht, en Elise begint met haar beide stiefzoons, bijgestaan door Vrouw Zibell, een nieuw leven. Het boek is als compositie zoo slecht, zoo door en door voos, dat de lezing één doorloopende ergernis is. Het hangt letterlijk als droog zand aan elkaar. Het getal ongemotiveerde handelingen en feiten is legio. En, zooals ik al zeide, uit de psyche der diverse dramatis personae is geen wijs te worden. Tenslotte: wat is het Christelijke van dit boek? Dat er zoo af en toe de naam God in voorkomt, gebruikt op oogenblikken dat die of gene in de war zit? Op gouden wieken is óók uit het Duitsch vertaald en óók slecht: Het verhaal ‘speelt’ in den tijd van Luther, en wil waar maken, dat voor Protestantsche Christenen uit dien tijd de weg ging door strijd en lijden. Er is een rijk roomsch koopman, Nicolaas Roka, die zijn zuster en haar beide dochters het leven zuur maakt, omdat ze ketters zijn. Hij wordt aangehitst door 'n bisschop die hem geheel in zijn macht heeft. Mevrouw Roka de zuster, is in de allereerste plaats lijdzaam. Neef Hans, bij Oom Nicolaas op kantoor is verliefd op Irma de dochter van Nicolaas' zuster. Allerlei verwikkelingen zijn natuurlijk het gevolg, maar als de zaak schijnt mis te loopen komt alles toch weer op z'n pootjes terecht. Nicolaas Roka sterft als protestantsch geloovige. Dezelfde bezwaren als tegen ‘Zij en hare kinderen’ gelden ook hier. Er is niet de minste motiveering in 't gebeuren en de taal mist elke aansluiting aan het leven. De zinnen die de lieden tegen elkander gebruiken zijn vaak zoo ongenietbaar houterig en zoo leeg, dat men niet begrijpt hoe het mogelijk is dat een schrijver zooiets maar in koelen bloede kan opschrijven. Een levend offer is tenslotte weder uit het Duitsch vertaald en weder slecht. Louise is de bloemzoete Duitsche gouvernante in een Engelsche familie. Zij is het levend offer. Men sta mij toe dat ik dit verhaal niet oververtel. Maar, zoo iemand stijlbloempjes plukken wil, die kan in dit allerchristelijkste verhaal terecht. Hij vindt dan op blz. 7 b.v. dit: ‘Onderzoekend hingen haar oogen aan haar gelaatstrekken’. P.H.M. | |||||
[pagina 126]
| |||||
Rede en Openbaring, } Philip Mauro. Uitgave J.N. Voorhoeve, den Haag.
| |||||
In de Lente, C.M. van Hille Gaerthé. De Tijdstroom, Huis ter Heide 1926.‘In de Lente’ bevat van deze bekende schrijfster een tien, twaalftal schetsen waarvan weinig te zeggen valt. Er is in vele een zeldzaam scherpe observeering van het kinderleven met z'n lief en leed, maar er zijn ook bladzijden waarover men zit te geeuwen. Naieve en neuswijze kindertjes worden in deze korte stukjes voorgesteld en, als ik zeggen moet welke kleuters ik 't aardigste vind, dan wijs ik op die, uit het allereerste novelletje. De menschen, de dieren, de planten, de situaties, 't is allemaal goed gezien en vrij zuiver op 't papier gebracht, maar, men voelt het als een teleurstelling wanneer ge op de laatste pagina aangekomen zijt: het is niet méér. P.H.M. | |||||
Publicaties der Afdeeling Nederlandsch van het instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit.
|
Marnix-drukken. Herm. Anders Krüger. Gottfried Kämpfer, herausgegeben von J.H. Schouten. |
Marnix-drukken. Vom goldnen Ueberfluss, herausgegeben von J. Karsten, J.H. Schouten und J. Zuidweg. Dritter Teil. |
Oude verhalen, Mythen en sagen, door Jac. v.d. Klei en Joh. Veenbaas. |
Bij J.B. Wolters' U.M. Groningen, Den Haag 1927. |