voor de pastorie, maar in een ander gedeelte van 't dorp. Z'n dochter is even houterig, ondanks 'n grote dosis verliefdheid en voortvarendheid. Zie hier 'n staaltje van 'n gesprek tusschen haar en 'n theologies student.
‘Marie bloosde, neeg deftig en een beetje koud vormelijk maakte ze haar tegencompliment: ‘Wederkeerig heel aangenaam, mijnheer. Heel gaarne zal ik van tijd tot tijd uwe moeder eens bezoeken.’
Waarlik, meneer Stemerding, u, die de opgroeiende jeugd zo goed meent te kennen, geloof u me maar, zo spreekt nòch een domineesdochter, nòch een theoloog. En evenmin spreekt een student z'n meisje met ‘u’ aan. En de doorsnee-theoloog, hij mag dan al eens met z'n beide ‘been’ ('t tegenwoordige meervoud van been is doodgewoon benen, meneer St.!) uit 't raam hangen, hij heeft toch nog wel zoveel fatsoen, en z'n gevoel is nog niet zoveel vergroofd, dat hij vanuit z'n raam meisjes nafluit. En 'n theologies student praat nooit zo gemaakt over richtingskwesties, als u 't ze laat doen.
En daarom is uw boek er een zonder ‘waarheid.’ Er staat minstens één leugen op iedere bladzij.
‘Helaas, wat liegt het (sic!) in vele gezinnen,’ klaagt u in uw opvoedkundige schetsjes. U had er gerust bij kunnen voegen: Helaas, wat liegt het in menig boek.
Nu is dit alles nog niet 't ergste. U zoudt, als opvoeder, d.w.z. liefhebber der waarheid, uw kwaad kunnen inzien, beterschap beloven en u verder kunnen bepalen tot uw pedagogies werk. En zorgen, dat uw dorpsvertelling nooit in handen komt van uw leerlingen; 't zou hun opkiemende letterkundige smaak kunnen bederven.
Maar er is in dit boek nog een groter gebrek. Dat is een gebrek aan liefde.
Twee studenten gaan naar college.
‘Ze waren trouwens bij deze laatste woorden al voor de academiedeuren.
Links zagen ze al den geuzenkop van den Prof., die zijn college aanving.
Snel wipten ze binnen.
Met een tikje gewetenspijn zetten de laatkomers zich neer om inplaats van naar elkanders jongelingsgeheimen en jongelingsdwaasheden te luisteren naar de klare en wijze woorden van den grooten Prof., die in twee werelden leeft; de wereld der heilige godgeleerdheid en de wereld der hoogere politiek.’
Nu gebeurt dat collegelopen niet zo, als u zich dat voorstelt. Daar is een stoep voor 't Utrechtsche Univertsiteitsgebouw. En dan is er 'n vestibule, en een gang, en een kleedkamer of kapstok. En als je al die dingen gepasseerd bent, dan pas kom je in de collegezaal.
De prof. is er dan nog niet. Die komt pas later, als de studenten er al zijn. Binnenkomen, terwijl de prof. al voor z'n katheder staat, dat doe je eenvoudig niet. Of je moet 'n echte laatkomer zijn, maar dan wandel je ook niet kalm, onder 'n hartroerend gesprek, naar je college, maar haast je je wat.
De prof. die college geeft, is Hugo Visscher, nietwaar? Dat is tenminste, volgens de uitdrukking van Kuyper, de man met de geuzenkop. Dat is ook de man, ‘die in twee werelden leeft, de wereld der heilige godgeleerdheid en de wereld der hoogere politiek.’
Nu moet u weten, meneer Stemerding, dat ook ik, evenmin als u, een bewonderaar van prof. Visscher ben. Maar ziet u, zo'n opmerking als de laatste is toch - zullen we zeggen, niet fijn gevoeld?
Maar omdat hij staat in een ‘vertelling’, wordt hij liefdeloos. Want ziet u, 't grootste geheim van een verteller is, dat hij liefde kent voor z'n personen. Dat hij niet veroordeelt, maar begrijpt. Ook begrijpt bij die personen, die hem overigens niet sympathiek zijn.
U doet dat niet. Bij prof. Hugo Visscher niet, bij mej. Keursteen niet (bien étonnés de se trouver ensemble!). Uw boek is een boek van richtingen. Van richtingenhaat. Van ethiese onverdraagzaamheid.
Ik zie u al protestéren. Ik heb dan toch ook 'n figuur getekend, las IJsbrand, zegt u, Gereformeerde-Bonder, maar met 'n levend geloof. Zeker, zeker, maar is uw liefde dan zo schaars, dat ze maar tot enkele personen doordringt? En moest ze niet zo groot zijn (omdat ze pretendeert Christelike liefde te zijn), dat ze alle personen omvat? Ook b.v. mej. Keursteen?