Opwaartsche Wegen. Jaargang 5
(1927-1928)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Prosper van Langendonck
| |
[pagina 13]
| |
heeft hij, zooals Em. de Bom ‘met afschuw’ vernam, honger geledenGa naar voetnoot1) en, vooral ook door deze drukkende verhoudingen, was hij in zijn laatste levensjaren teruggetrokken en somber. Juist toen een groep jongeren zich opmaakte, om hem op zijn levensavond te huldigen met een Vlaamsch banket, een ‘vriendenmaal’, stierf hij (7 Nov. 1919) en van slechts weinigen vergezeld, omdat de meesten van zijn overlijden niet wisten, werd hij van uit het St. Jans Gasthuis te Brussel begraven. Een eenzame dus, door ‘de treurnis om een onherroepelijk mislukt leven, en al wat daarbij een ziek gestel en een te kwetsbare gevoeligheid martelen komt, de dagelijksche moeilijkheden van een benepen bestaan, grievende miskenning, nog wreeder onbegrip van die hem na stonden en genegen waren.... (en) dat alles te pijnlijker, doordat hij voortdurend in strijd lag met zichzelf.’Ga naar voetnoot2) En toch een leidende figuur, van wien in zijn beste jaren een groote en veelbeteekende kracht is uitgegaan! Prosper van Langendonck was n.l. een van de voormannen der z.g. ‘Vlaamsche beweging’, die aanvankelijk wel niet een welomschreven program had, maar toch streefde naar nieuw leven, naar een verhooging van het Vlaamsch bewustzijn en cultureele peil. Voor een deel ontstaan onder invloed van den opbloei van een Belgisch kunstleven te Brussel en van de Nieuwe Gids beweging hier te lande, was toch het wederoptreden van Gezelle (na zijn periode van zwijgen), die op een voor alles beleven van den Vlaamschen geest aandrong, de voornaamste drijfveerGa naar voetnoot3). 't Waren een aantal jonge menschen, die, nogal roerig, voor de rechten der Vlaamsche taal opkwamen en dweepten met Rodenbach, Pol de Mont, Helène Swarth (die toen nog in Vlaanderen woonde) en in tijdschriftjes van dagvlindersduur als ‘Jong Vlaanderen’, heftig hun ideëen en wenschen bepleittenGa naar voetnoot4). Hun strijd streden ze vooral in ‘De Distel’ een rederijkerskamer te Brussel, die elken Zaterdagavond een aantal dichters samenbracht ‘bij pot en pint’. In dien kring van ‘ouwerwetsche kerels’ werden Kloos, Gorter, van Eeden, Couperus e.d. steeds fel becritiseerd en dan namen de jongeren het steeds voor dezen op en zongen den lof van de Nieuwe Gids gedachten. 't Was in deze ‘Distel’-omgeving, dat Prosper van Langendonck contact vond met de jongeren. Sinds 1883 was hij als dichter bekend, bovendien las hij in de ‘Distel’-vergaderingen, evenals de anderen, zijn verzen voor. En de jongeren hadden groote bewondering voor die verzen.... ‘die voor ons hooger stonden, | |
[pagina 14]
| |
dan al wat de Vlaamsche poëzie in dien tijd voortbracht’, vertelt Aug. Vermeylen. Maar wat van Langendonck vooral invloed bij hen gaf, was, dat hij.... er ‘niet tegen op (zag), met ons mee te doen, al waren wij in dien tijd eigenlijk maar kwajongens.... kleine bengels en al was hij ambtenaar van het katholiek ministerie’.Ga naar voetnoot1) Dat ‘meedoen’ was intusschen een verstandig en bezadigd leiden van een den dichter zeer sympathiek élan. Hij nam het in de ‘Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle’ meermalen op voor wat zij voorstonden, maar op een wijze, die het rijper oordeel van een hoogeren geest’ deed zien, zooals Vermeylen getuigt,Ga naar voetnoot2) en toen in 1892 ‘Van Nu en Straks’ verscheen, het eigen tijdschrift der jongeren, trad hij aanstonds in de Redactie. En nu is het juist in zijn redigeeren van ‘Van Nu en Straks’, dat hij voor de Vlaamsche beweging zoo groote beteekenis heeft gehad. Want, toen sommige enthousiaste jongeren, meegesleept door velerlei invloed, meer en meer radicaal werden en de beweging in verkeerde, althans voor haar zelf ongunstige, richting gingen leiden, stelde hij tegenover hun drijven het gevoelen, dat het Katholicisme ‘breed genoeg (was) om ieder persoonlijk streven te omvatten en immer (zou blijven) staan op het toppunt van alle leven.’Ga naar voetnoot3) Hij was het, die het al te wilde individualisme der jonger inperkte, met steeds weer te wijzen op de onscheidbaarheid van aesthetische en ethische waarde voor alles, wat kunst heeten mocht,Ga naar voetnoot4) hij toonde aan ‘dat onze poëzie, omhoog groeiend met heel ons herwordend volk en met benuttiging van al wat het buitenland ons geven kon, in hoofdzaak zich weer aansluiten moest bij de Vlaamsche traditie van Rodenbach en Gezelle.’Ga naar voetnoot5) En naar zijn woord werd geluisterd, zoodat getuigd worden kan, dat ‘hij.... in de eerste plaats de nieuwe beweging haar ontwikkeling (heeft) verzekerd’Ga naar voetnoot6) en dat aan zijn invloed, de jongeren het dankten, ‘dat zij, de zoekers naar het nieuwe, niet op dwaalsporen en in straatjes-zonder-eind verloren liepen, maar, waardeerend wat de groote voorgangers tot stand brachten, aanknoopten aan de Vlaamsche traditie’Ga naar voetnoot7) Weldra sloten zich de beste krachten bij ‘Van Nu en Straks’ aan: Streuvels, Alfred Hegenscheidt, Victor de Meyere, Karel van de Woesteyne e.d.: de Vlaamsche beweging verwierf zich een naam in het Noorden, haar vertegenwoordigers waren welkom in de Noord-Nederlandsche tijdschriften en wat zij praesteerden werd een factor in de ontwikkeling der Nederlandsche letteren. Dat alles was vooral te danken | |
[pagina 15]
| |
aan de besliste leiding van Prosper van Langendonck, die toen ‘Van Nu en Straks’ verdween, in den aangegeven koers bleef sturen in het tijdschrift ‘Vlaanderen’ (dat later weer is voortgezet door ‘Vlaamsche Arbeid’). Gezien de ontwikkeling, die de Vlaamsche letterkunde in de latere jaren genomen heeft en de beteekenis, die ze, vooral ook uit literair oogpunt verkreeg, is de boven geciteerde uitspraak van Prof. Vermeylen, dat van Langendonck ‘alle schrijvers van dezen tijd vooraangegaan is’, zeker gerechtvaardigd. De bevestiging van het oordeel der latere generatie vindt men in van Langendoncks schrifturen. Zoo is in dit opzicht van belang, de inmenging van den dichter in het geding tusschen Pol de Mont en den gezaghebbenden criticus Max Rooses († 1914). De Mont had in de eerste tachtiger jaren eenig dichtwerk uitgegeven, dat door Max Rooses als ‘beuzelarij in rijm’ was veroordeeld: deze wilde in de poëzie ‘edele gevoelens’ en ‘verheven gedachten’ vinden en ‘bezienswaardige onderwerpen in dichterlijke taal behandeld’ zien. De Mont, in dien tijd nog in zijn volle fleur, stelde zich aanstonds schrap tegenover den theoreticus en voerde hem tegen, dat poëzie niet leven kon van verheven gedachten en edele gevoelens alleen, dat een leniger vorm ten goede komen moet aan een rijker uitbeelding, waar toch de taak der kunst voor alles in het geven van schoonheid ligt. Niet alleen dus het onderwerp, de gedachte, ook, of anders, juist ook, de vorm is een factor die bij waardebepaling in rekening komt. In dezen pennestrijd nu, door de jongeren met belangstelling gevolgd, stelde zich Prosper van Langendonck aan de zijde van Pol de Mont, met het betoog, dat niet de gedachte en de gevoelens hoofdzaak zijn in de poëzie, maar dat omgekeerd de poëtische uitbeelding de gevoelens en gedachten hun kunstwaarde geeft, dat het er dus vóór alles op aankomt, dat poëzie kunst doet ontstaan. En met deze uiteenzetting was de quaestie beslist!Ga naar voetnoot1) Deed in dit artikel uit ‘De Nederlandsche Dicht en Kunsthalle’ Prosper van Langendonck zich kennen als een snedig criticus, ongemeen veel scherper was hij in een ‘Open Brief’, dien hij eenige jaren later (1892) aan het adres van denzelfden Max Rooses richtte. Deze had in een opstel. ‘Nog eens over de jongste richting in de Nederlandsche poëzie’ de nieuwere verskunst (en in 't bijzonder die van Helène Swarth, wier werk aanleiding was tot het schrijven van dat stuk) afgemaakt, met te spreken van ‘knutselen en futselen’, ‘gelikte en gestrikte woordjes’, ‘geborduurde en gehaakte rijmpjes’ en dergelijke qualificaties meer. Een paar jaar later echter, toen algemeen de stemming ten aanzien van Helène Swarth's poèzie veranderde en steeds meer waardeering bleek, schreef dezelfde Dr. Rooses een artikel in ‘De Gids’ in heel wat milder toon, zelfs met zekere loffelijke epitheta versierd. Toen richtte zich van Langendonck met fierheid tegen | |
[pagina 16]
| |
den criticus in zijn ‘Open Brief'Ga naar voetnoot1)’, dezen zijn tweëerlei oordeel voorhoudend en in een slottirade aldus vernietigend: ‘Gij, stafhouder der Zuid Nederlandsche kritiek hebt Uw totale onbevoegdheid in het vak bewezen, door het miskennen van de waarde, door het bestrijden van de letterkundige faam eener dichteres, die gij thans, na al de anderen, de grootste noemt van Nederland. Men kan niet beter zelfmoord plegen!’ En - derde proeve van Van Langendoncks critiek - toen Dr. de Vreese, hoogleeraar te Gent, zijn verslag over den driejaarlijkschen prijskamp voor tooneelletterkunde had gepubliceerd, nam hij dezen in zijn ‘dilettantisme’ à faire in een ‘Van Nu en Straks’ artikel (1898) getiteld ‘Dr. Willem de Vreese’, dat voor de beide andere in kracht van woorden niet onderdeed.Ga naar voetnoot2) - Geen wonder, dat de jongeren gaarne naar Van Langendonck luisterden en dat ze even gaarne hem volgden in zijn leiding, waar hij zoo juist te zeggen wist wat in hen woelde en bruiste.
En tòch - niet de criticus Van Langendonck, maar de dichter Van Langendonck is de meest beteekenende, ook de meest vruchtbare geweest. Bij alle waardeering, die men voor zijn werk onder de jongeren vindt, staat toch de appreciatie van zijn poëzie bovenaan. Talrijk zijn de verzen van Van Langendonck niet; uitgenomen enkele niet gepubliceerde of in tijdschriften afgedrukte verzen zijn ze alle in twee bundels samengevat.Ga naar voetnoot3) Maar - en dit geeft ze al dadelijk hun waarde - geen van die verzen, dat niet het kenmerk der noodzakelijkheid draagt’Ga naar voetnoot4), geen ook, zelfs van de alleroudste, dat doet denken ‘aan de proeven van een beginneling, aan het nuchter gestamel van een pas uit de school ontsnapten of verlosten verzenmaker.’Ga naar voetnoot5) 't Is alles rond en af, ‘elk gedicht een bundel waard’Ga naar voetnoot6); ‘telkens (wordt men) getroffen door de verscheidenheid van den inhoud en de levensvolheid van iedere (afzonderlijke) uiting, door den klank van menschelijkheid, die er overal in trilt.’Ga naar voetnoot7) Zoo prijzen de critici als om strijd deze poëzie. En ook motiveeren ze hun waardeering. Vermeylen zegt: ‘Den adel van dat werk erkent men dadelijk aan de ernstige zuiverheid van den vorm. Van Langendonck is het, die naast Helène Swarth ....aan het Vlaamsche vers dien innerlijken rijkdom en die vastheid van uitbeelding gegeven heeft, die in Holland door hetzelfde geslacht (Perk en Kloos) veroverd | |
[pagina 17]
| |
werden.... De dichter was voor Van Langendonck de mensch, die het geheele leven in zich opnemen kon en in harmonische eenheid herscheppen.’Ga naar voetnoot1) En Em. de Bom steunt zijn waardeerend oordeel op de oprechtheid bij Van Langendonck: ‘nergens een valsch gebaar, alles is doorvoeld en doorleefd: de dichter zegt zijn hart uit, omdat hij niet zwijgen kan wat hem vervult; en heel zijn fijn gevoel en zijn rijke geest stroomen meê in dat eerste onbewust, daarna meestergeworden gevoel.... door alles heen gaf hij zichzelven in waarheid.’Ga naar voetnoot2) Inderdaad is dat de indruk, dien men bij het lezen van deze verzen krijgt: steeds weer spreekt de dichter uit, wat in hem leeft, zijn hopen en zijn vertwijfelen, zijn vreugde en zijn droefheid, zijn aanvaarden in de rechtzinnigheid van zijn katholiek geloof, en zijn onrust door opstandigheid en niet-kunnen berusten: de worstelende mensch, die valt en weer opstaat, die ‘lijdt.... en twijfelt, van binnen verscheurd, hakend toch naar zekerheid, die.... hoe grooter zijn verlangen is, des te smartelijker zijn onmacht beseft.’Ga naar voetnoot3) Drie stemmingen, als ik ze zoo noemen mag, vindt men steeds in deze gedichten terug: Somberheid, moedeloosheid, vaak nauw samenhangend met trots en niet-willen buigen; dan opwakende hoop, die in de donkerheid licht ziet gloren; eindelijk: vreugde over gewonnen zekerheid en weldadige rust. Maar deze drie zijn niet als in een geleidelijke opklimming in het verzengeheel aanwezig, doch verspreid en soms afzonderlijk, dan weer vervlochten. Zoo spreekt het sombertrotsche b.v. uit ‘Hoogmoed’ of ‘Gij zegt me, vriend....’, de glorende hoop uit ‘Zomeravond’ ‘Uit Westerloo’, de vreugde van het vinden uit ‘Op de Hoogte’, ‘Naar Linkebeek’ e.d. en de mengeling dezer gevoelens uit ‘Naglans’, ‘Stijgend langsheen Sinte Goedelenkerk’ e.a. Overal bespeurt men den innerlijken strijd tusschen opstand en neerslachtigheid en nooit heeft de dichter daarin volkomen kunnen overwinnen, met het gevolg, dat hij ten slotte zich geheel terugtrok. In de laatste tien jaar van zijn leven heeft hij vrijwel niets meer gedicht.
Zoo is de prozaschrijver en dichter Prosper Van Langendonck geweest en zoo kan men hem leeren kennen uit het boek, dat zijn verzameld werk bevat, de uitgave, boven dit artikel genoemd. De Bijgevoegde aanteekeningen (van Prof. Vermeylen) geven bovendien alle noodige toelichtingen, die voor den literair belangstellende van waarde zijn. Daarom is deze uitgave, zooals ik aan het begin van mijn artikel zeide, een daad van piëteit, maar niet minder van literaire beteekenis. |
|