Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 449] [p. 449] Eerste rijmnacht door J.H. de Groot. De zon was bloedrood ondergegaan. Matbleek groeide het licht der maan Boven de vroege nacht. En in de stille schemering Werd iets geboren dat langs den hemel ging Als een wiekende vogel zacht. Gods raad bloeide uit tot een schoon gedicht. Een sluier viel voor het manelicht, Een nevel daalde op aarde. En waar die blankheid op aarde gleed, Daar bleef een witgeweven kleed Waar sterren in staarden. Dit was des winters eersten ademtocht. God had dien heengericht, hij mocht Den zomer overhuiven. En de adem gleed door den stillen nacht, Als een ruchtloos zwevende vleugelvracht. Van sneeuwwitte duiven. Ten uchtend bood God z'n wonder aan. Maar blind zijn de menschen voortgegaan, Met harten geladen, Geladen van hunk'ring naar schijn van goud. Zij gingen gebogen met oogen koud, Over kristallen paden. God vlood, en waar zonlicht op aarde viel, Vond Hij een simpele dichterziel, Wiens hart en wiens oogen aanbaden. Vorige Volgende