| |
| |
| |
Boekbespreking.
Derde Kerst-boek, Nijkerk, G.F. Callenbach 1926. Samengesteld onder Redactie van P.J. Risseeuw. |
Vijfde Winterboek van de Wereldbibliotheek 1926-1927. Uitgave van de Mij. voor Goede en Goedkoope lectuur te Amsterdam. |
Kerstboek Winter 1926-'27. Premie-uitgaaf v.d. Wereld-kroniek. Rotterdam, Nijgh en van Ditmar's Uitgevers Maatschappij. |
Drie boeken die ongeveer 't zelfde willen. Drie boeken waar de uitgevers veel moeite voor hebben gedaan. Boeken die dan ook voor zeer velen goede vrienden in de lange avonden willen zijn. Ik kan niet op den inhoud ingaan, maar wil volstaan - en dit is voldoende, den inhoud naast elkaar te plaatsen. Waar ieder boek wel een eigen publiek heeft is 't niet onaardig zulke inhouden eens te vergelijken. Ik vind overigens Winterboek wel zoo goed gekozen dan Kerstboek, omdat de inhoud niet uitsluitend over Kerstmis of de beteekenis van Kerstmis handelt en de inhoud toch niet bedoeld is voor die twee dagen zonder meer.
Inhouden:
Derde Kerstboek, Callenbach.
Dr. K. Dijk, Heengaan in Vrede |
A. Wapenaar, De jaren gaan. |
A. Wapenaar, Geestelijk lied. |
Hendr. Kuyper-van Oordt, De Lofzang der Schamelen. |
J.L.F. de Liefde, Een van deze kleinen. |
Joh. P. Ruys, Sieraad voor asch. |
S. Ulfers, Sneeuw. |
P. Keuning, 't Geluk voor de andere. |
Cath. v. Rennes, Die mijns harten vrede zijt.... (muziek). |
Herman Hana, Het Winterlandschap in de Schilderkunst. |
Gera Kraan-v.d. Burg, Knotwilgen. |
J. van de Maas, Boefje. |
G. Sevensma-Themmen, De Kerstgave. |
Q.A. de Ridder, Andries Witte's Zelfgericht. |
H. Weiland, Waarom Duinloo zijn Dominee niet kreeg. |
Wilma, Tom. |
H.J. Heynes, Paardenbloemen. |
Vijfde Winterboek, Wereld Bibliotheek.
Top Naeff, Avontuur |
Frans Verschoren, Prins |
Agatha Seger, Verzen |
Marie Koenen, De voorbijgang |
Ernest Claes, Onze smid |
Johan Wagenaar, Twee Intermezzi uit ‘Jupiter Amans’ (muziek) |
Cornelis Veth, Noblesse Oblige |
Alie Smeding, Het geheim van den nacht |
W.J. Steenhoff, Vincent van Gogh |
R.J. de Stoppelaar, Als Thialf regeert |
L. Simons. Bij onze platen naar oude meesters |
C.M. van Hille-Gaerthé, Afscheid |
Jurriaan Zoetmulder, De Bondgenoot |
| |
| |
Kerst-boek Wereldkroniek.
Alie Smeding, Als de zon weer schijnt |
Emmy v. Lokhorst, De Zingende Zaag |
C.M. v. Hille-Gaerthé, Reculons |
Antoon Coolen, Dit voorbijgaan |
Cyriel Buysse, Irène en de treurmarsch |
Antoon Thiry, De kinderbiddelaar |
Herman de Man, In de gekeerde kanis |
Ivans, De terugkomst van Lord Kingwood |
Martien Beversluis, Herfstnacht |
Laurens v.d. Waals, Maneschijn |
Johannes Reddingius, Wanneer het stil is |
Guy Fletcher, Het vreemde wonder |
| |
Moeder Stieneke door Wilma. U.M. Holland, Amsterdam.
Bij mijn bespreking van ‘Menschenhanden’ (Opw. Wegen III) heb ik reeds gewezen op het persoonlike karakter van Wilma's boeken. ‘Wanneer men Wilma's boeken begrijpen wil, moet men eerst Wilma zelf leren kennen.’
In ‘Het Korenland,’ maandblad van het Nederlands Jongelings Verbond, heb ik, naar aanleiding van ‘Moeder Stieneke’ dit gegeven nader uitgewerkt. Ik mag hier misschien wel even twee fragmenten daaruit aanhalen.
‘Schrijver en Wilma zijn zeer grote tegenstellingen. Om het met één zin te zeggen: van As dringt met z'n schrijven van buiten naar binnen door, Wilma werkt van binnen uit.
Vergelijk b.v. maar eens 't begin van de “Lichte Last” met 't begin van “Moeder Stieneke.” Dat prachtige, bijna Rembrandtieke begin van de “Lichte Last”! Het ontwaken der beide oudjes op hun veertigjarige trouwdag. Zo als de dag langzaam aanbreekt, zo gaat langzaam, maar teder dit boek voor ons open.
Maar wàt al beschrijving! Wat een intense aandacht, in de eerste zin reeds, voor - een nachtpitje. Maar juist deze zorgzame beschrijving schept de sfeer, waarin de beide oudjes kunnen wakker worden, kunnen leven.
Hoe geheel anders doet Wilma 't. 'n Dominee, die een brief niet vinden kan, twee huilende kinderen, 'n half-onwillige dienstbode - totdat “moeder” komt, die allen helpt. Bijna kinderlikonbeholpen, dit toneeltje - als het niet gedragen werd door de betoverende kracht van dat éne begrip “moeder.” Dat geeft aan het geheel de nodige spanning.
Inderdaad, Wilma is soms zwak in haar beschrijvingen. Zij is nog zwakker in 't weergeven van een gesprek, in de dialoog. Maar in haar werk zijn dat allemaal maar bijkomstigheden. Want een boek van Wilma is niet zozeer een strijd tussen mensen of meningen, maar een conflict van zielekrachten.
Of, om nog even op de dialoog terug te komen, hebt ge wel eens opgemerkt, hoe vaak in Wilma's boeken de aanhalingstekens op de verkeerde plaats staan, of geheel ontbreken? Dat is niet de schuld van de drukker, maar 't is iets, wat bij deze schrijfster behoort. Haar gesprekken zijn heel vaak meer “binnengedachten” dan gesproken woorden.’
Ik laat nu maar in énen door het twede citaat volgen:
‘Het is wel merkwaardig, hoe vaak er in Wilma's boeken een dominee voorkomt. Meestal is hij de hoofdpersoon, soms verschijnt hij slechts even, maar altijd is het dezelfde figuur: de ideële zieleherder, die de mensen door de moeilikheden van hun strijd heenhelpt.
Hij is wèl 'n ideale figuur. Hij is, zoals Wilma 't zelf ergens zegt, de man, die met uitgebreide armen door 't leven gaat, en alle nood en smart komt tot hem, hij is de verpersoonlikte liefde. Want het kenmerk der ware liefde is, dat ze trekkende liefde is, dat tot haar komen de “verloornen en gewonden.” Ging de rijke jongeling niet bedroefd weg, waar een Maria Magdalena troost ontving? Wilma's dominee is een afschaduwing van Christus.
Maar hij is geen werkelike figuur. Niet, dat er geen dominees zijn, met zulke idealen bezield; de meeste juist wel. Maar zelfs al leven deze idealen nog zo sterk in hen, toch zijn ze mens, d.w.z. hebben ze de gebreken, die juist de tegenkant van deze idealen zijn. Het is heel wat anders, of men een ideaal tracht na te leven, dan of men dat ideaal belichaamt.
Want dàt is de dominee bij Wilma, een verpersoonlikt ideaal, geen mens. Is het wonder?
| |
| |
Hebben we zo pas niet gezien, dat Wilma geen mensen tekent, maar ziel krachten?
Maar de dominee betékent voor Wilma nog meer. Hij is de ideale uitbeelding van haar eigen persoonlikheid. Steeds weer komt men bij haar de volgende gedachte tegen: om anderente helpen, de weg te wijzen, moet men zelf eerst even diep geleden, even smartelik berouwd hebben.
En we zagen reeds, hoe Wilma haar donkere tijd gekend heeft, met veel moeite zich tenslotte wist op te worstelen tot het Licht.
Nu komen tot haar alle geslagenen door de wereld, alle gebrokenen van hart, en zij helpt ze, de weg te vinden ter bevrijding.
Het is de geschiedenis van deze “verloornen en gewonden,” die ze in haar romans beschrijft.’
Ik heb met opzet hier zoveel geciteerd. Want deze aanhalingen kunnen het ons duidelik maken, hoe Wilma, die ieder jaar minstens één boek de wereld instuurt, toch telkens weer nieuw en fris blijkt. 't Is waar, telkens komen we in aanraking met dezelfde persoonlikheid, telkens ontmoeten we dezelfde gedachten en vinden we dezelfde oplossing. Maar juist omdat deze oplossing de oplossing is voor het leven, de bevrijding is uit alle moeilikheden, daarom is Wilma in staat om haar licht te laten schijnen over telkens een ander, een verschillend conflict. Dat geeft aan Wilma's boeken de nodige verscheidenheid.
‘Moeder Stieneke’ is een boek over het moederschap. In het eerste deel (‘Moeder’) vinden we de ontluiking van het moederschapsgevoel bij Stieneke, in 't twede (‘Moeder Stieneke’) de strijd, als de bevrediging langs der liefde weg niet komt, in 't derde (‘Het groote moederschap’) de keer, de opgang naar de hoogte, in 't slothoofdstuk (‘Madonna’) de kroon op 't werk, de overgave, het iets-zijn in niets.
Drie hoofdstukken uit dit boek zijn onze lezers reeds bekend, ze werden, voordat 't boek verscheen, in Opw. Wegen afgedrukt. Helaas werkte de volgorde hier 't begrijpen tegen. 't Eerste hoofdstuk is achter uit 't eerste deel, daarna werd 't slothoofdstuk afgedrukt, dan tenslotte nog eens een prachtig gedeelte uit 't derde deel. Alleen dit laatste behoeft geen commentaar. Voor de beide andere moet men eigenlik 't verband kennen. Hoe duidelik wordt dan b.v. Lente! En hoe veel begrijpeliker wordt ook Madonna, als men 't benadert als de top van een moeizame stijging!
Alleen moet ik erkennen, dat, ook na de lezing van 't gehele boek, het ‘wonder’ uit dit laatste hoofdstuk nu nog steeds onnoodig en dus overbodig lijkt.
J.H.
| |
De Gantelboer door A.K. Straatsma. U.M. Holland. Amsterdam.
Onder andere naam verscheen deze roman enige jaren geleden bij een andere uitgever. In tegenstelling van de mooie blauw-met-gouden band van nu verscheen het toen in een weinig smaakvol omslag, en door allerlei oorzaken ontving het werk niet de bekendheid, waar het recht op had.
Wat erg jammer is. Want al munt dit verhaal niet uit door uitvoerige, fijnrafelende ontleding, of een precieuse stijl, dit is een eerlike, zuivere, Christelijke roman. De karakters doen volkomen waar aan. Misschien zit in de tekening van de dominee en zijn vrouw wat veel romantiek, maar toch hoe goed zijn de moeilikheden getekend van de jonge dominee. En zijn wat te zeer alwetende en - begrijpende vrouw is toch niet vervelend. De taal, die alle opdringerigheid mist, is heel zuiver en vooral het gesprek is dikwels goed. Maar de voornaamste deugd van het verhaal is, dat het boeit. Er is spanning in het verhaal, die tot het sterfbed van Lena groeit en pas zijn oplossing vindt, als Dominee Hartman het Onze Vader be indigt.
Als het verhaal begint is de zonde geschied. Mooie Janna ontvangt het laatste bezoek van de rijke Gantelboer. Het geschenk dat hij achterlaat, voert tot de heftige sc ne in Janna's huisje en de dubbele ramp: Janna verdrinkt en haar vader sterft door de opwinding.
Als de dominee niet scherp genoeg op 't kerkhof de zonde van de rijke boer hekelt, verliest hij de sympatie van zijn gemeente. Van al de verbitterden op de Gantelboer, is het Janna's moeder, de oude Lena, alleen, die hem de waarheid in 't gezicht durft zeggen. De houding van
| |
| |
zijn vrouw en het verwijt van Lena, jagen de Gantelboer naar zijn vader, die geen troost kent dan geld. De boodschap van Lena, dat ze voor haar dood het woord van vergeving wil spreken, de manier waarop Dominee die overbrengt, de vraag van de vrouw van de boer om Keesje mee te brengen, breken het door wroeging gepijnigde hart en voeren de machtige boer in het arbeidershuisje.
De strijd van Lena, en die van de boer zijn beide goed getekend en het sterfbed van Lena is werkelik van ontroerende kracht.
Zonder tekortkomingen is het werk niet: een figuur als de smid b.v., herinnerend aan personen uit Oostloorn, doet hier in deze reëel getekende wereld wat popperig aan.
En - maar dit is slechts gedeeltelik als een verwijt bedoeld - men moet hier niet een boerenroman verwachten, ondanks de tietel. Er is maar heel weinig milieu tekening. De personen leven, maar de hele sfeer waarin ze leven, is slechts zwak aangegeven.
Maar door een vlot te aanvaarden karakteraanduiding, een nooit in de weg staande stijl, boeiende gang van het verhaal, is het een alleszins lezenswaarde roman.
Door het rijke geloof, dat uit het boek spreekt, is het bovendien een boek, waar men geestelik rijker door wordt.
v. H.
| |
De Wandelaar door M. Nijhoff. Tweede uitgave. C.A.J. van Dishoeck, Bussum, MCMXXVI.
Na het succes van ‘Vormen’ heeft van Dishoeck een twede uitgave van ‘De Wandelaar’ ter perse gelegd. De dichter heeft in deze druk tal van veranderingen aangebracht. Hij geeft daar rekenschap van in het volgende woorwoord:
‘Iedere leeftijd heeft zijn eigen ernst, en toen ik, na een tijdsverloop van precies tien jaar, de proeven van mijn eerste verzen weder ging corrigeeren, gevoelde ik mij belemmerd door een dubbele moeilijkheid. Eenerzijds, besefte ik, was mijn hart minstens zooveel jaren jonger geworden; anderzijds, blijf ik hopen, werd mijn hand ten naaste bij zooveel ouder.
Het een zoowel als het ander heeft mij lang doen aarzelen alvorens tot een tweede uitgave van “De Wandelaar” over te gaan. Zijn oude hart, als ik mij zoo mag uitdrukken, weigerde door een hand, vaardiger misschien maar die hij nauwelijks herkende “gekalefaterd” te worden en klemde zich als het ware weerbarstig vast aan zijn eigen, onbeholpen maar vertrouwden schrijftrant; terwijl aan den anderen kant mijn tegenwoordige jeugd, zooveel beter bijgestaan naar zij meent, maar door iets als verteedering en eerbied tot toegeeflijkheid bewogen, haar gestrengen en beproefden helper, en dat nog wel juist hier, waar zij hem vrijer dan elders zijn onverbiddelijk bedrijf had moeten laten verrichten, met al haar macht tegenwerkte tijden zijn bezielde pogingen. Zoo liet ik den opzet van den bundel als geheel en van elk gedicht afzonderlijk onveranderd, maar riep voor de uitwerking hier en daar nog in mijn geheugen slapende maar werkzaam gebleven varianten wakker.
Gelukkig voor ons echter, voor u en mij, zijn enkele gedichten, toen ze met de beste bedoelingen ter hand genomen werden, stukgesprongen en komen te vervallen. Andere traden tegen den noodzaak van kleine wijzigingen niet in verzet, maar de meeste - en ik verklaar dit niet zonder machtelooze spijt - waren noch te breken, noch te buigen, en eischten slechts met rust te worden gelaten. Hetgeen ik deed.’
Willen wij dit zwierig voorwoord naar waarde schatten, dan moeten we het eerst ontdoen van de (geheel onnodige) woordspeling jong-oud. Wat we dan overhouden, is een onderscheiding tussen hart en hand; op 't gedicht overgebracht, tussen vorm en inhoud. Maar vorm en inhoud, hart en hand zijn niet te scheiden: ziedaar Nijhoff's moeilikheid bij de hernieuwde uitgave van ‘De Wandelaar.’
Toch probeert hij 't - voorzover 't gaat. Soms wint de hand 't, als in het Christensonnet, waar de regel ‘Een man wierp zilver ten verdoemden akker,’ vervangen werd door ‘Een
| |
| |
man zaaide slecht zilver in den akker.’ Gladheid van maat werd hier geofferd aan zuiverheid van beeld en oorspronkelike zegging.
Maar dan weer is het hart het sterkst, en we krijgen varianten, die vooral op een veranderde levenshouding wijzen: de scherpe contouren der hartstochtelikheid zijn hier verzacht, het element der ijle ontaardsheid is hier sterker geworden. Zo b.v. in Polonaise:
En als mijn hand je gele naaktheid streelt,
Wring 'k een vertrokken glimlach als de knaap,
Die met zijn moeders doode lichaam speelt
En als mijn hand achteloos langs je speelt,
Zie 'k moeders doodsbed weer, en mij, een knaap,
Die neerknielt naast haar, roept en haar wang streelt.
Maar het meest is dit wel 't geval (het spreekt haast vanzelf!) in de afdeling die in de eerste druk ‘De Vervloekte’ heette, maar nu tot ‘Ineengebroken’ is herdoopt. Verschillende verzen werden hier weggelaten, gedeelten van een vers met brokstukken van een ander tot een nieuw gedicht versmolten.
Was dus de invloed van ‘het jonge hart’ sterk genoeg om gehele gedichten te doen verdwijnen, aan de andere kant was de hand soms machtig genoeg om gedichten voor ingrijpende wijzigingen te behoeden. Welke dit waren, kunnen we helaas niet zonder meer nagaan.
Hoe interessant de bestudering van deze varianten ook moge zijn, het overwegend bezwaar ertegen is, dat hier gewerkt wordt met twee principes, die geen van beide consequent tot uiting komen.
Had Nijhoff zich zoveel mogelik tot zijn ‘hand’ beperkt, we zouden er vrede mee gehad hebben. Nu is deze bundel vis noch vlees geworden, geen weerspiegeling van wat Nijhoff was, toen hij haar samenstelde en ook niet, de uiting van de Nijhoff die haar herzag.
Toch kan ik me Nijhoff's moeilikheid begrijpen, ze meevoelen zelfs. Het moet vooral voor hem wel haast ondoenlik geweest zijn, om zijn ‘hart’ er buiten te laten, want zijn verzen zijn voor hem niet enkel uiting, maar ook werktuig. Er staat in Nijhoff's voorwoord nog een andere uitdrukking, die veel verontschuldigt: ‘in mijn geheugen slapende maar werkzaam gebleven varianten.’
Maar voor de kennis van de persoon van Nijhoff brengt deze twede uitgave ons heel gemakkelik op een dwaalspoor. Daarvoor moeten we teruggrijpen op de ‘Wandelaar’ van 1916 en ‘Vormen’ van 1924.
In ‘Een moderne Christofoor’ (Opw. Wegen III) heb ik beide besproken.
J.H.
| |
In U heb ik gevonden door Mien Labberton. W. de Haan. Utrecht, 1926.
De gedichten van Mien Labberton zijn door en door traditioneel in opzet, versvorm en beeldgebruik.
Van dit laatste (traditionele, en wat nog meer zegt, ondoorvoelde beeldspraak) geef ik even twee voorbeelden:
Van sneeuw - ‘een stille hemelszegen
Heeft spelend zich om tak en twijg geplooid.
Of, nog erger:
‘Alleen het hart dat zelf vaneengereten
In puin zijn donk're tranen heeft verbeten,
Kan iets verstaan van and'rer wilde pijn.’
Daarnaast dan een van de weinige geslaagde strofen:
‘Een heuvel en een denneboom -
En diep in 't hart een oude droom
Die vreemd begint te leven.
Arm hart, sla niet zoo heet, zoo wild -
Is lentestorm nog niet verstild
Tot zomer's rust geheven? enz.
J.H.
| |
| |
| |
Bijbelsche Vertellingen voor onze kleintjes, door W.G. van de Hulst. H.J. Spruyt's Uitgevers Mij., Amsterdam (z.j.).
Als de aardige tijd van het praten leren voor onze kleintjes voorbij is, komt het verlangen naar verhaaltjes, komt de tijd van het stille luisteren, komt het aarzelend begin van de kennismaking met een andere wereld dan die vlak om hen heen. Dan wordt in een Christelik gezin ook het eerst over Jezus gesproken. Dat is echter een buitengewoon moeilik werk. In taal en denkwijze zo kind met die kleine kinderen zijn, zó dat ze ons begrijpen, als we de verhalen vertellen uit een zo vreemd land en zo verre tijd, dat is een kunst die maar weinigen verstaan. En meestal is het ‘de juffrouw van school’ die voor het eerst de heilige verwondering weet te wekken voor de geschiedenis, waar ons heil in ligt. Van de Hulst wil de kleinen ‘aan moeders schoot’ reeds iets van de mooie, oude verhalen uit de Bijbel vertellen. En dan maakt hij door zijn buitengewoon verteltalent dat, wat velen onmogelik leek, mogelik. Er is zoveel van het kind zelf in deze taal, dat zelfs de heel kleinen het verstaan, er is zoveel moois in deze vertelmanier, dat de groten met belangstelling luisteren. Er is zoveel eerbied in de toon, en er is zo'n juist aanvoelen van de hele sfeer, er is zoveel takt, dat deze verhalen, als ze met liefde en toewijding worden gelezen, het heilige nader brengen, zonder het te ontwijden.
Als men een ogenblik als een vanzelfheid genoten heeft van de prachtige wijze waarop de schrijver geslaagd is in zijn poging om een bijbel te geven voor de kleintjes van 4 tot 8 jaar, vraagt men zich af, wat toch het geheim van deze kunst is.
Daar zijn in de eerste plaats enkele techniese middelen: een buitengewoon voorzichtige woordkeus een rustig overwegen of de woorden aan zulke kleine kinderen wel bekend zijn. En wanneer het nodig is een nieuw, onbekend woord te gebruiken, dan te trachten door andere bekende woorden het nieuwe duidelik te maken, zonder het verhaal te storen. Dit laatste zal een voorbeeld misschien het best duidelik maken. Zo: ‘Lot is een neef van Abraham. Lot zegt altijd oom tegen Abraham.’ Of: ‘Nu was er een zoontje, een lieve, kleine jongen in de groote tent.’
Een ander middel is de herhaling. Wat belangrijk is, komt met de zelfde woorden verschillende malen terug, telkens in ander verband, altijd weer nieuw.
En verder natuurlik een grote aanschouwelikheid en direktheid. Want terwijl er een grote teerheid in van de Hulst's manier van vertellen is, wordt dit toch geen vaagheid, er is ook, wat toch elke kindervertelling hebben moet: de sensatie, het wekken van verwachtingen, angstige ogenblikken, blijde verrassingen, de romantiek van de kindervertelling.
Zie aanschouwelikheid en avontuurlike spanning samengaan in een episode als deze:
‘En nu in den donkeren nacht komt hij (David) stilletjes kijken. Zijn vriend Abisaï loopt zacht achter hem aan.
O, ze komen vlakbij de soldaten.
Maar hoe vreemd! Er is niemand, niemand wakker. De wachters slapen óók.
Kijk, daar ginds is de tent van den koning. Maar die staat midden tusschen de slapende soldaten in.
‘Kom maar!’ fluistert David. ‘Kom maar, dan gaan wij naar den koning. Durf je wel?’
Abisaï fluistert: ‘Jawel!’
‘Voorzichtig hoor! Want als de soldaten wakker worden....!’
En Abisaï fluistert wéér: ‘Jawel!’
En dan gaan ze sámen verder. O, 't is zoo gevaarlijk, zoo vrééselijk gevaarlijk. Het is zoo donker en zoo stil. Ze stappen zóómaar over de slapende soldaten heen. Voorzichtig, héél voorzichtig.... Want als er een wakker wordt....!’
Ze komen bij de tent. Ze kruipen er in.
Daar ligt Saul, de booze koning. Hij houdt zijn vuisten stijf dichtgeknepen.... Naast hem staat de waterkruik. En vlak bij zijn hoofd staat de scherpe spies in den grond.’
Dat is echte vertelkunst. Het meest heb ik de schrijver nog bewonderd over de wijze waarop hij het scheppingsverhaal verteld heeft. Dat is iets heel biezonders in de kinderliteratuur. Dat is trouwens dit hele boek.
v. H.
| |
| |
| |
Wasdom. Bladen uit een Dagboek door L. Loor-Goedhart, Amsterdam W. Kirchner.
Ik behoef van dit boek gelukkig maar weinig te zeggen. Zeer waarschijnlijk is het een nieuwe druk. Er is niets van vermeld maar voor eenige jaren is 't reeds besproken (zie O.W. jaarg. 1924-25 pag. 316). Als 't geschreven was door een emeritus predikant, dan zou ik anders tegenover de gedachten staan, nu ze zijn van een kind van 16 jaar en iets ouder, nu is 't eigenlijk een coquetteeren met geestelijk tobben. In de vorige bespreking is met zekeren nadruk gezegd: ‘Dit boek te veroordeelen met de grief dat het onnatuurlijk en ongezond is, als een meisje zich zóó verdiept in haar geestelijk leven, is beslist af te keuren.’ Ik zal dit dus niet doen en eindig mijn beoordeeling.
v. D.
| |
Soenda. Een reis door Sumatra door Martin Borrmann. Vrij vertaald uit het Duitsch door J.G. Sinia; met 19 aquarellenen potloodteekeningen van S. Sebba. W. de Haan Utrecht.
Een vrij volledige beschrijving van ons mooie Sumatra en nog wel door een buitenlander. Een reisbeschrijving zoo heel gewoon - haast in briefvorm of wat nog juister is een ‘vertraagde film’, die de landschappen en de panorama's, de bergen en dalen, apen en tijgers, melaatschen en koppensnellers projecteert in kleuren.
De bewondering voor Nederland en het optreden van de Nederlanders is groot, vooral wanneer vergeleken wordt bij Engeland en zijn koloniën. Of dit juist is mag ik niet zeggen.... Toch een best boek, al is het ontstaan heel eigenaardig. Het voorwoord vermeldt dit: ‘De vrijwillige dood van een Oost-Duitschen dichter, die mij bevriend was, en een toch al reeds geschokt zenuwgestel, deden mij het besluit nemen voor eenigen tijd buitenlands te gaan.... En dan lag zij voor mij, de groote altijd troostrijke aarde, die moederlijk in haar armen neemt, hem, die smeekend zich tot haar wend(t).’ Kijk dat is nu wel verrassend, als een vriend dood is en je zenuwen zijn geschokt, dan neemt de altijd troostrijke moeder-aarde je in haar armen en daar ga je door Sumatra.... en dan schrijf je een boek, een lange brief. Toch een best boek over ons mooie Sumatra. Buitengewoon goed verzorgd en fijne teekeningen.
v. D.
| |
Advent verzen van Jos. van Wely O.P. Uitgevers Mij. De Gulden Ster Amsterdam.
Een kleine verzameling R.K. liederen. Ruimer kan ik 't aangeven als: een liederen-verzameling van Christelijke feestdagen met enkele Katholieke gedachten.
Sterk doen deze verzen mij denken aan die van Hilarion Thans. Een treffende gelijkheid vooral in het gansch pretentielooze. Meestal zeer natuurlijk zonder sterk persoonlijk te zijn. Minder zinnelijk, meer gezonder dan die van Thans, is er toch een gelijke vroomheid en devote vereering van Maria en haren Zoon. De eerste bundel: ‘Vader, onze Vader!’ was, wat de titel ook duidelijk aangaf, een gebed van een kind, dat de liefde weet en voelt en dat toch meermalen ‘ver van Vaders hart’ bleef uitwonen, met eenzaam hart. Maar ook door de bede: ‘Ontzie mijn zwakheid nog’ de zekerheid dat de wijkende einders lichten gaan. In deze bundel is veel meer rust, meer zekerheid, meer vastheid, minder tarten, vooral in de gedachten. Daar is zelfs een zekere overmoed gekomen, die toch aan de innerlijke waarden niet te kort doet. Als ik van de verschillende Kerstliederen er een kies om iets van te zeggen, dan neem ik: ‘De zorge van den Zwarten Koning,’ dat zeer sterk overeenkomt met: ‘Van eenen zwarten Koning’ van Hilarion Thans. En toch is dit anders minder scherp van teekening, minder naïef, haast zou ik zeggen minder primitief. Dat vers van Thans is als een oud schilderij, terwijl dit vers
| |
| |
van veel lateren tijd is. Toch is de gedachte heel mooi en bijna aandoenlijk, wanneer de zwarte Koning ver van 't kindeke blijft.
‘Och - zei hij - ‘och, dat ik niet naderen kan
Dat Kindeken zoo van nabije,
Dat heeft er wel angst van zoo zwarten man,
En zal er van vreeze gaan schreien.’
Maar vooral ook het laatste vers:
Want Jezus en is er nooit bang geweest
Voor die hem oprechtelijk minnen:
Hij ziet naar geen blankheid van buiten het meest,
Hij ziet naar de blankheid van binnen.
Als Kerstvertelling heeft zulk een vers bepaalde waarde, vooral omdat het de dichter uit het persoonlijke heeft getrokken. Ook de andere verzen hebben dat vertrouwelijke, dat door de bekende sfeer ontstaat.
Ik heb even 't onpersoonlijke van deze verzen genoemd en bij 't doorlezen treft men dan ook telkens regels, woorden en gedachten die bekend voorkomen, hoewel toch weer met eigen geluid. Zonder aanduiding wil ik hier een paar regels overschrijven van Elegie.
Wat wekt Uw klaaglijk stervensschreien,
O Joodsche lam ten heil geslacht,
Alom in 't donker van den nacht
Een schrikbren weergalm langs de weien,
Wijl Jahve's hand de huizen slaat,
Die nu Zijn hoogen wil te laat
Misschien nog duidelijker in 't volgende:
Och, wat al moeders moeten klagen
In duldloos wee! Ze vonden dood
De liefste kindren, door haar schoot
In d' eerste moedervreugd gedragen,
Het eerst met zoeten mond gekust
Of zorgensblij in slaap gesust
Daarentegen is veel eenvoudiger, daarom misschien ook zuiverder het kleine en stille vers: Leer ons toch rusten.
Daarom is 't dat ik dezen bundel ook voor ons kan aanbevelen, omdat het middelpunt, waarom alle verlangen en leven en smart woelt, God is. De ster in den donkeren nacht, en de zoete stilte, die de sterkte van 't leven is. Omdat juist in dezen bundel de eeuwigheids-waarheden in de uiterste naïeveteit, met kinderlijke vroomheid gevoeld worden, waarin openbaar wordt: ‘aan de kinderen geopenbaard.’
v. D.
| |
Mijn Kleuters door Martha de Vries. 2e Bundel. Uitg. C.A.J. van Dishoeck Bussum.
In de steeds grooter wordende reeks van schetsen uit het klasselokaal is dit boekje stellig niet
| |
| |
het slechtste: Martha de Vries over de bewaarschool, Theo Thijssen over de lagere en Maria de Vries-Vogel voor de H.B.S.: het is werkelijk een genot al die werken te lezen en te herlezen. Als in de genoemde boeken is het ook in dit van Martha de Vries de groote liefde voor haar ‘kleuters’ die U van iedere bladzijde welhaast tegenglanst.
Vooral onderwijzers en onderwijzeressen en zij die op andere wijze door hun werk veel met kinderen moeten omgaan raad ik de lezing van dit eenvoudige hartelijke boekje aan.
P.H.M.
| |
Vertrouwen door A.J. de Sopper. Uitg. Erven Bohn. Haarlem.
‘Dit geschrift’ zegt de Leidsche Hoogleeraar ‘is oorspronkelijk een Rede, gehouden in het zomer-kamp van de N.C.S.V. Het werd eerst gepubliceerd in Onze Eeuw, en daarna in de overdruk-uitgaaf van dit tijdschrift afzonderlijk verkrijgbaar gesteld. De oplaag was spoedig uitverkocht. De navraag bleef, in toenemende mate, aanhouden. Vandaar deze tweede druk. Het is een veel vermeerderde.’ Op pakkende heldere wijze stelt in dit keurige boekje de Sopper de vraag naar de betrouwbaarheid van een ‘hoogere macht’ aan de orde. Schrijver gaat na waarom de primitieve en de moderne mensch op precies dezelfde wijze tegenover ‘het omringende’ staan, schetst de houding van verschillende ‘modernen’ tegenover het ‘Leven’, constateert dat zonder vertrouwen geen menschelijk leven bestaanbaar is om tenslotte tot de onafwijsbare conclusie te komen dat de mensch slechts dan vertrouwen kan wanneer het in God is. Op uiterst boeiende wijze wordt daarop uiteengezet dat vertrouwen essentieel is een verhouding tusschen personen. De nadruk wordt tenslotte gelegd op het feit dat God, als almachtig persoon verwerkelijking van waarden eischt. De slotbeschouwingen spreken van de vreugde van een die zijn vertrouwen gesteld heeft in God. Waarlijk, dat er toenemende navraag naar deze ‘Rede’ was is te verklaren. Vooral voor intellectueele jongemenschen (voor wie zoo weinig leiding-gevende lectuur is!) is dit een prachtboekje.
P.H.M.
| |
Bewust Lezen door N.C. Meyer Drees. Een hulpboekje bij Literatuurstudie. P. Noordhoff, Groningen.
‘Onder bewust lezen zou ik willen verstaan: oog hebben voor wat de eigenlike waarde van een goed boek uitmaakt: de geest van een werk, de sfeer - het geestesleven van de schrijver, zijn persoonlikheid; soms ook iets zien van de historiese achte grond, van het verband met de tijd van ontstaan. Oog hebben voor middelen waarvan de schrijver gebruik maakt om in ons te doen leven wat er in hem was; zijn techniek, zijn taal. Niet alleen dus zou ik willen zoeken de voor het verstand grijpbare dingetjes: bizonderheden omtrent de inhoud omtrent de herkomst van de stof en dgl.; of het uiteenrafelen van de karakters. Voor wie een modewoord wenst: niet alleen de verstandelike analyse, - ook de synthese.’
Ziet hier wat de schrijf ter met dit ‘hulpboekje bij de Literatuurstudie’ beoogt. Naast de oudere ‘Lessen in Letterkunde’ van Casimir en ‘Lezen en verwerken’ van G. Elgersma kennen we de beide deeltjes van E. Rijpma's ‘Gids bij de studie der Nederl. Letterkunde,’ die allen de methode toepassen welke Meyer Drees door de hare wenscht vervangen te zien. In de boeken van Rijpma, Elgersma en Casimir toch is het vooral te doen om wat Meyer Drees noemt: (het geven van) ‘bizonderheden omtrent de inhoud, omtrent de herkomst van de stof en dgl. of het uiteenrafelen van de karakters.’ Het boekje is gesteld in vragen. Zoo b.v. naar aanleiding van ‘Op Hoop van Zegen’ (vr. 25) Bos. Toon aan dat hij is a) al of niet fijngevoelig; b) heerschzuchtig of meegaand; c) royaal of hebzuchtig; d) eerlijk of oneerlijk; e) gewetenloos of nauwgezet.’ Natuurlijk is men het met de keus der vragen niet altijd eens. Als schr. b.v. in vr. 1 over Brusse's Boefjes de vraag stelt: ‘Noem de personen die in het boek voorkomen. Met welke komt Jan niet in aanraking,’ dan lijkt me dat tamelijk overbodig.
P.H.M.
| |
| |
| |
Dietsche Sprokkelingen door Dr. J.A. Roetert Frederikse. Uitg. Nijgh en van Ditmar Rotterdam.
Dietsche Sprokkelingen is de titel van een bloemlezing verzen in twee deelen. De waarheid dat ieder die poëzie wil leeren liefhebben moet beginnen met de lyriek van zijn eigen tijd heeft schrijver tot de samenstelling van deze met zorg uitgegeven deeltjes aangezet. Hij is van oordeel dat de leerlingen vooral der lagere klassen der middelbare school nog te veel verzen uit het midden der vorige eeuw onder de oogen krijgen. In de tweede plaats is het de bedoeling geweest op de poëzie der laatste kwart eeuw de nadruk te leggen. O. a. omdat de gedichten uit de periode 1880-1900 al in zooveel andere bundels zijn vertegenwoordigd. Vooral om dit laatste punt is de bloemlezing het gebruik waard.
P.H.M.
| |
De Toover-Teekens onzer Taal of De okkulte grondslag van ons alfabet, door P. Pieters Jr.
Uitg. van P. Pieters Jr., Nassaukade 366, Amsterdam 1926.
‘Zo nu en dan wordt er nog wel eens een verstandig woord gezegd, maar de nonsens overweegt,’ is de verzuchting van wie veel lezen moet. De heer Pieters heeft op niet onverdienstelike wijze de nonsens vermeerderd.
v. H.
| |
De wetenschap der heiligen, door P. van den Tempel O.P., S. Theol. Lect. J.J. Romen en Zonen, Roermond, 1926.
Een deel uit de bekende sterretjesserie, ditmaal beschouwingen over ascece en mystiek.
| |
De vijf jongens van Vreedensteyn, door Q.A. de Ridder. Isegrim, door M.C. Fallentin.
Beide bij Bootsma & Co (J. v. Bleek), den Haag (z.j.).
Deze jongensboeken vormen de eerste twee delen van de 1ste jaargang van v. Bleek's bibliotheek.
We hebben al verschillende Chr. ‘bibliotheken.’ Het voordeel van deze instellingen is, dat de uitgever, doordat hij op een zeker debiet voor zijn werken vast rekenen kan, de prijs van zijn boeken lager kan stellen.
Maar daartegenover bestaat het gevaar dat hij, zeker van verkoop, minder angstvallig wordt ten opzichte van het gehalte van zijn uitgaven. Eén goed werk moet dikwijls een hele jaargang redden.
Dat is een van de redenen, waarom ik altijd een beetje huiverig ben van ‘bibliotheken.’
Maar soit - ons gaat het ten slotte niet aan, hoe een uitgever zijn fonds wil exploiteren. Daarom rest ons de bespreking van de twee gezonden deeltjes.
Isegrim is belangrijk minder in kwaliteit dan het eerste boek.
De vijf jongens van Vreedensteyn is een prettig geschreven, opvoedend boek met vrolike, niet al te brave jongens, doch zonder plezier in sarrende kwajongens treken. Een boek, dat hier en daar wel even wat mat is, maar toch als geheel zeker jongens boeien zal.
Isegrim daarentegen is een karikatuur. Dat is ook veel meer kunstmatig in elkaar gezet en elke gebeurtenis, elke persoon haast is gechargeerd. Nu kunnen jongens charge nog al gemakkelik verdragen, maar Fallentin is toch zeker te ver gegaan.
v. H.
| |
| |
| |
Geschiedenis van de opvoeding en het Onderwijs, vooral in Nederland, door D. Wouters en W.J. Visser. P. Noordhoff. 1926. Groningen.
Dit werk is door zijn inhoud maar zeer van terzij verwant áan wat in de eerste plaats voor bespreking in ons tijdschrift in aanmerking komt. Alleen in zoverre alle geestelike cultuur elkaar raakt. We kunnen hier dan ook niet anders dan even wijzen op de rijke inhoud en de overvloedige, goede illustratie.
v. H.
Ontvangen:
Tekst en Uitleg: |
Het Evangelie van Markus door Prof. v. Veldhuizen, 3e druk. |
De Kleine Profeten II door Dr. G. Smit. |
Jesaja II, door Dr. A. v.d. Flier G. Jzn. |
Beknopte Bijbelsche Aardrijkskunde, door A. v. Deursen en G. Meima, 3e druk. |
Bloemlezing uit de Nederl. letteren, 2de druk Dr. E. Rijpma. Geïllustreerd. |
Alle uitgaven J.B. Wolters' U.M. Groningen, Den Haag 1926.
De Wereld en die daarin wonen, door A. van Deursen, J. Overweel en W. de Vries. |
The Horn of plenty, door A. Borst en Dra. G. de Zoeten. |
Louis Mercier. Les demoiselles Valéry, approprié aux écoles hollanddaises par J.W. Marmelstein. |
Uit onze letterkunde, Leerleesboek voor Roomsch Katholieke (M.)U.L.O. scholen en andere inrichtingen tot voortgezet onderwijs, door Aug. A. Boudens. |
Alle uitgaven van J.B. Wolters' U.M., Groningen, Den Haag 1926. |
Van deze boeken interesseert ons het laatste het meest. Het is een voor (M.)U.L.O. scholen vrij uitvoerige geschiedenis der letterkunde met bloemlezing. Het is een met smaak en kennis geschreven boek, maar draagt voor ons te zeer een Rooms karakter. Zo is b.v. Marnix Biëncorf een ‘berucht’ boek; ook is de keuze natuurlijk beinvloed door het geloof van de schrijver-verzamelaar. Dit zijn tegelijk - als het niet tot te groote onbillikheid voert voor de scholen, waarvoor het boek bestemd is, verdiensten. Het boek verdient zeker op Katholieke scholen ingevoerd te worden.
v. H.
|
|