Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] Ochtend door W. Hessels. Wat zie je als je in je kamer ligt en de dag aanschemert over 't donkre hout - Als je oogen ontluiken in je zacht gezicht waar nog 'n droom 't blauw beneveld houdt? Glijden engelen trillend naar beneden uit de zilveren klaarte van de ruit, beginnen te zingen al de tederheden die om je staan, met vreemd vèr-af geluid? Je wendt je hoofd naar 't licht en ziet 't gaan tintelend over 'n slapende oude stoel, en zie, 't raakt 'n glazen klokje aan, - en áldoor ónbestemd in je dat vreemd gevoel van 't mooie leven en van vermoed geluk - Denk je aan 'n warme lente en 'n perelaar, de rozen breken hun teere knoppen stuk, de meidoorn geurt en bloesemt op je haar, - Of hoor je van nog ijler en nog stiller dingen als je zoo vroom en haast gedachtloos ligt, - je oogen luisteren naar oneindig zingen, de stemmen van 't leven in 't ochtendlicht - Het onbekende, tooverige leven.... Er pinken vogels, één, en nog één, hoor, je oogen lichten en je wimpers beven, - ben je nu bàng - waarvoor, mijn kind, waarvoor? Vorige Volgende