Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] [Gedichten van Hélène Swarth] In donker doolbosch door Hélène Swarth. In donker Doolbosch, waar ik dwalend schreed, Gelijk een fakkel, blank van liefdegloed. Verscheen Hij mij - 't Viel weenend Hem te voet En borg, verblind, mijn aanschijn in zijn kleed. Hij sprak: - ‘Eén droppel van mijn heilig bloed Plengde ik voor u, toen ik den kruisdood leed. Ik kwam tot u wijl gij den weg niet weet. Ik draag u zelf den Hemel tegemoet.’ Hij boog tot mij en in zijn armen nam Hij zacht mij op gelijk 't verloren lam. Mijn brandende oogen vlijde ik aan zijn borst. - ‘Arm doodmoe kind, dat was voor Vader bang, Doch niet voor mij en toch niet roepen dorst!’ - ‘Ik bleef U zoeken, héél mijn leven lang’. [pagina 354] [p. 354] Vrede door Hélène Swarth. Geef mij vrede, woud waarin ik schuil! Al mijn liedjes geef ik u in ruil. - Hoe! mij de aalmoes van uw lied beloven! Duizend vogels juichen, mij te loven. - Heide in bloei, ik streel uw ruige vacht. Wijl geen heil ik meer van menschen wacht, Bid ik u om rust na smarteleven. Al mijn liedjes wil 'k in ruil u geven. - Duizend bijen zoemen zoet een koor. Schapeklokje zingt me een slaaplied voor. - Diepe zee, heeft geen mijn lied van noode, Op uw golven wieg mij als een doode! - 'k Wil geen hart, waar smart nog fel in brandt! 't Hart vol liedjes werp ik weg op strand. - Waar, verstooten, zal 'k nu vrede zoeken? Weiflend blaad ik in het Boek der boeken. Uit zijn bladen waait mij koel en zoet Vrede's adem lavend tegemoet. God, mijn ziel, uit Paradijs verdreven, Zocht U zingend, héél mijn aardeleven. Teedre Heiland, 'k val u vroom te voet. Geef mij in welk lied ik zingen moet. [pagina 355] [p. 355] Jezus en Maria door Hélène Swarth. Zij grijpt hem vast met bange moederhanden, Haar Zoon, Die heft, met vogelvroolijk juichen, Het kruis, waaraan hij stervend zal getuigen, Zijn koningsscepter over alle landen. Lag hij haar liefde zoet nog in te zuigen! Zij voelt verscheurd de sterkgewaande banden, Of hàar zijn oogen uit zijn leven banden - Over zijn hoofd doet smart haar aanschijn buigen. De droeve Moeder voelt haar machtlooze armen, Hoe warm zij 't prangen, 't Kind alreê ontglijden - Niet háár, de wereld werd haar Zoon gegeven, Dat wie hem volgt niet sterven zal doch leven. De Vader roept, de Zoon moet Hem belijden. Eu 't offer brengt ze in vroom en stil erbarmen. Vorige Volgende