| |
| |
| |
Boekbespreking.
Experimenten door Geerten Gossaert. 5e druk. C.A.J. van Dishoeck, Bussum.
Gossaert was al een afzonderlike figuur onder zijn dichtgenoten. Hij werd 't nog meer in de moderne poëzie. Toch bleef hij gewaardeerd, hetgeen pleit voor zijn dichterschap. Om de drie jaar is er een herdruk nodig van zijn bundel. Deze, van 1926, is de vijfde. Het blijft jammer, dat ‘Experimenten’ nog steeds de enige uitgave is. Er is wel eens over gedacht om deze bundel uit te breiden met nog andere verzen. 't Lijkt me beter van niet. Deze bundel is nu eenmaal klassiek, zoals hij is.
Daarnaast zou ik echter graag willen een andere uitgave, twee deeltjes, één met de overgeblevene gedichten, één waarin 't proza van Gossaert wordt herdrukt. Zijn artikel over Bilderdijk vond reeds een plaats in Christelijk-letterkundige Studiën II. Maar daarnaast zijn er nog zijn mooie verhandelingen over Buitenlandsche Letterkunde, zijn diepgaande studie over Swinburne, zijn artikelen over Groen. En zijn andere gedichten: één ervan ‘Viaticum’, werd herdrukt in ‘Erts’, en vervolgens door Nijhoff ‘nieuw’ genoemd. Het was echter al van 1909, en werd,. voordat ‘Erts’ verschenen was, reeds in zijn geheel door mij in mijn Gossaert-Studieën geciteerd
Mij dunkt, zo'n uitgave moèt slagen. Als Gossaert het zelf niet doet, waarom laat van Dishoeck 't dan niet een ander doen? Bijv. zijn vriend Van Eyck, van wie trouwens een uitgebreide studie over Gossaert eerlang het licht zal zien.
J.H.
| |
De Plattelandsdominee door Erwin Gros. Uit het Duitsch door P.G. van Slogteren. Baarn. Hollandia-Drukkerij. 1926.
De Hollandia-drukkerij zal nog wel nooit een boek in zijn serie Vertaalde romans gehad hebben, dat door zoveel diverse kerkelike blaadjes geprezen is. Zelfs hooggeleerden waren daar niet vreemd aan. Prof. van Veldhuizen schreef erover: ‘Een boek van den beroemden dorpsprediker, dat in romanvorm zijn idealen des te mooier belichaamt. We volgen in spanning den strijd van den jongen ongehuwden Ds. Hildwein te Frondorf, die tot de zeer intellectueelen behoort, dweept met kunst en muziek en eerst langzamerhand oog en hart krijgt voor de Hessische boerenziel. Het ontroerende slot toont hem als overwonnen overwinnaar op den lijdensweg. Een heerlijk boek voor de “jongeren,” die predikant worden of niet durven worden.’
Laat ik nu direct maar zeggen, dat dit boek inderdaad 'n goede kern heeft. 'n Plattelandsdominee, die z'n meisje verliest aan t.b.c., en die daardoor in opstand komt tegen God - 't is een gegeven, dat, in min of meer gewijzigde vorm, ieder Christen doormaken moet, wat dus licht weerklank vindt. En 't twede motief: 'n Dorpspredikant, die onder veel verrassingen en teleurstellingen door, contact krijgt met de bevolking, is door deze ‘kenner’ goed doorvoeld. Er ligt 'n hoop pastorale ervaring in dit boek opgetast.
Maar daarnaast heeft dit boek toch ook veel bezwaren. Vooral in de geest, de manier van beschrijving. Die is sentimenteel, ouderwets-romanties. Mag ik even 'n voorbeeld geven?
Dominée komt op bezoek bij de schoondochter van de koster. ‘Toen hij de kamer binnentrad, was de vrouw juist bezig haar jongste kind te voeden. De dominee wachtte met zijn boetpredi- | |
| |
catie totdat de vrouw haar heilige moedertaak had vervuld. Toen knoopte hij behendig hier zijne vermaning aan vast....’
In datzelfde licht moet men ook 't magere slot zien. Dominee komt in zijn strijd tegen God tot andere gedachten door 'n romanties verzinseltje van zijn gestorven geliefde.
Dit alles maakt, dat dit boek de ‘jongeren’ (wanneer zijn die ‘jongeren’ nu eindelik eens volwassen?) maar zeer matigjes zal bekoren. Die vinden 't goedkoop.
Maar, dat is alles slechts de vorm, zal nu professor van Veldhuizen misschien inbrengen, en u hebt zelf de motieven algemeen-menselik genoemd!
Ja, maar is het u dan nooit opgevallen, professor, van wat voor 'n belang juist die vorm voor de ‘jongeren’ is?
Niet, dat er wat anders gezegd wordt, maar dat het anders gezegd wordt, daar komt het voor hen vooral op aan.
Door die vorm heen grijpen, dat doet men pas, als men volwassen is, als men dominee is b.v., of professor. En zelfs dan doet men het soms nòg niet eens, getuige het ‘ontroerende slot.’
J.H.
| |
Succes door J. Reyneke van Stuwe. Een roman uit de Groot-Industrie. Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur, Amsterdam, 1926. 334 pg.
Dit nieuwe werk van Jeanne Reyneke, de onuitputtelijke, stelt een soort industrieele roman voor. Wat hier in Nederland groot-industrie is, is in Duitschland een klein fabriekje. Het ging daarom niet op, te probeeren een groot-industrieroman te schrijven naar Duitsch voorbeeld. Hier ontbreekt de groote afmeting, de massaliteit en de achtergrond. We voelen in dit boek geen moment de suggestieve macht die het giganteske bedrijf in de Duitsche industrieroman tot een hoogst belangrijk literair gegeven verheft. Bovendien brengt de tendenzieuse weergave van de arbeidsconflicten mee, dat we het fijne van deze conflicten niet te weten komen. We begrijpen daarom niet, waarom de beide stakingen (de een in 1900, de ander in 1925) zoo gauw en gemakkelijk ten gunste van de patroons worden beslist. Tendenzieus is dit boek, omdat de sympathie volstrekt aan werkgeverszijde is en de schrijfster toont, dat ze noch patroons, noch arbeiders werkelijk begrijpt. Daartoe is ervaring noodig en komt men niet klaar met een interviewtje en het lezen van een paar artikeltjes en buitenlandsche industrieromans. Ervaring is het tevens en kennis van zaken, die vereischt wordt, om een werkelijk aanschouwelijk sociaal conflict te beschrijven. Jeanne Reyneke mist die en ter compensatie vergast ze ons op ellenlange dialogen, waarin zwaar wordt getheoretiseerd. Hoe onecht dit alles is blijkt b.v. uit het feit, dat Joost, de patroon uit het tweede deel, wiens emotioneele spreektrant anders altijd culmineert in schreeuwen, donderen en vloeken als een bootwerker, bij zulke gelegenheden à l'improviste lange betoogen houdt in den keurigen stijl van een privaatdocent. Er wordt dan ook in dit boek onnoodig veel gepraat, bij gebrek aan beter.
Parallel met de sociale geschiedenis van hun bedrijf loopt de familie-geschiedenis der Rhedums, fietsenfabrikanten. Een merkwaardig stel zeer oninteressante menschen, die ook door de uiterlijke handeling niet eens belangwekkend kunnen worden. De sympathiekste en meest levensware figuur is nog Karel sr. oprichter der fabriek, self-made, energiek, maar gemoedelijk, rechtvaardig en humaan. Een heerschersnatuur, maar met de gezonde instincten van een volksman, wiens rechtsgevoel twee zijden heeft. Zijn zoons zijn antipoden. Philip is een abstracte droomer, onpractisch en met artistieke neigingen. Hij is laks en kan tegen het leven niet op. Joost, zijn broer, is daarentegen sanguinisch, driftig, heerschzuchtig, op en top man van de daad. Hij kenmerkt zich door zijn berekenenden aard en zijn verachting voor den arbeider. Dan nog Louise, eerst het ideaal van Philip, maar later de vrouw van Joost. Ze is een absoluut kleurlooze figuur, die pas vlak voor haar dood even belangwekkend schijnt te zullen worden.
Behalve Karel sr. zijn de mannenfiguren alle misteekend, de vrouwen volstrekt oninteressant, behalve misschien Joek, Joosts dochter, die als type van het moderne meisje vermoedelijk juist ‘De Opstandigen’ van Jo van Ammers-Kuller had gelezen en daarom zulke opstandige, eigen- | |
| |
gereide allures heeft. Philip wordt geteekend als een door en door fijngevoelig, idealistisch en nobel mensch. Nadat Louise hem laat glippen voor Joost, is zijn leven geknakt, en hij blijft ongetrouwd. Op Joosts 25-jarig huwelijksfeest blijkt hem plots, uit één blik van Louise, dat die nooit gelukkig is geweest. Dat bijt hem. Hij ontsteekt in gramschap en besluit zich te wreken. Legt op Louises boudoirtafel een teekening, gemaakt op den dag, dat Louise hem verloochende. Op die teekening draagt een van de meisjes Louises trekken. Louise vindt, ziet en begrijpt.... Ah! hij had dus aan haar gedacht. Zijn zwijgen was dus géén onverschilligheid! Maar dan had zij, Louise, haar en zijn levensgeluk vernietigd. Dat is te veel! Ze kan niet meer leven en zet zich in beweging in de richting van de ter plaatse aanwezige tuinvijver.... Gelukkig valt ze voordat ze dien bereikt heeft, flauw....
Met Philips nobele en teedere aard is deze ‘wraak’ in falikante tegenspraak. Dat doet ten eerste geen man, hoogstens een jaloersche vrouw, maar zeker geen man als Philip en dan.... nota bene.... 25 jaar na dato! Joost is, wat de Amerikaan noemt een he-man. Een stevige egoïst en harde driftkop. Alles zal voor zijn wil buigen. Zijn driftbuien en vloekparoxysmen zijn met een zekere voorliefde telkens weer beschreven. Het is de instinctieve driftmensch, die een bepaald genre vrouwen erg imponeert en waarvoor ze dus een zekere voorliefde toonen! Hij is de man, die blijkens het verhaal, de ‘man’ voor een vrouw kan zijn, terwijl Philip de man is, dien zij als haar ‘hartevriend’ zou begeeren. Louise geeft, terwijl ze jong is, de voorkeur aan den ‘man’ - maar na haar 25-jarige bruiloft prefereert ze maar weer den ‘hartevriend’. Die is wel zoo vriendelijk, om zich voor dat doel 25 jaar te conserveeren. De noodzakelijkheid van dit inzicht is evenmin duidelijk als de psychologische motiveering van de hevige katastrophe, die eerst tusschen Philip en Louise, dan tusschen die beiden en Joost plaatsvindt. De schrijfster vergeet telkens weer ons de dingen aannemelijk te maken. Overigens is de leege tijdruimte tusschen de beide deelen (deel 1 speelt in 1900, deel 2 in 1925) de goochelzak, waarin alles verdwijnt, waarmee de schrijfster verlegen zit en waaruit ze later weer alles haalt wat ze even noodig heeft. De compositie is ook overigens zeer slecht. De gebeurtenissen hangen als droog zand aan elkaar. Personen verschijnen en verdwijnen op een wenk van den auteur. Sommigen komen even op de proppen ter nadere typeering van een op zichzelf al ondergeschikt persoontje. Andere personages zijn in de handeling volstrekte nulliteiten, zooals b.v. de dochter van Karel sr. Eduarda en haar man, dr. Bruninga. De eerstgenoemde vertoont zich alleen maar als er veel personen noodig zijn en de conversatie moet worden
gaande gehouden, terwijl de laatstgenoemde als arts alleen even verschijnt als er een dokter noodig is. De vader heeft het meest gepresteerd, maar sterft intijds, om ruim baan te maken voor Joost, die zijn heele leven lang hard schreeuwt en vloekt, om op zijn beurt weer te succombeeren, als het tijd wordt, dat zijn zoon, Karel jr. ten tooneele verschijnt. Philip dwaalt als een schim door het boek, zonder ooit iets positiefs te doen of te beteekenen. Zijn eenige bijdrage is de ‘wraakneming’, waardoor hij een katastrophe verwekt, die de ontknooping naderbrengt. Beide stakingen lijken precies op elkaar. Er worden van weerszijden nijdige redevoeringen gehouden, de staking begint, maar al gauw leggen de arbeiders om onbegrijpelijke redenen het hoofd in den schoot en dan, terwijl in het eerste deel juist Karel sr. ligt te sterven, komt Joost binnenstormen: ‘Ik heb gewonnen, Papa,.... de arbeid is hervat!’.... In het tweede deel wordt weer gestaakt, met hetzelfde resultaat en hier is het nu op zijn beurt Joost, die op zijn sterfbed ligt, terwijl zijn zoon Karel de kamer invliegt: ‘We hebben gewonnen, we hebben gewonnen....!’
De stijl valt niet te loven. De dialoog is mat en onbeduidend, bladzijden worden gevuld met de quasi-realistische weergave van de dood-onbenullige dingsigheidjes in een gegoede bourgeoisfamilie. De gebruikelijke familieruzie is niet vergeten.
Dikwijls vat de schrijfster zelf vlam aan haar onderwerp, en dan krijgen we emotioneele momenten als b.v. dit: (Philip verneemt, dat Louise zelfmoordplannen had en begrijpt tot zijn ontzetting waarom!). ‘Een hevige hoofdpijn zetelde in zijn achterhoofd. Het was hem soms of zware slagen zijn schedel deden kraken - en of hij het uitschreeuwen moest van pijn.’ Nochtans weet hij zich te beheerschen, maar dat schijnt juist de woede der onzichtbare aanvallers te prikkelen. Er komt, op de volgende bladzijde, assistentie, want: ‘Het was Philip, of
| |
| |
een ijzeren hand hem tegen het voorhoofd beukte.’ De gevolgen van deze geweldenarij laten zich niet wachten. Op de volgende pagina lezen we: ‘Hij kon niet meer denken. De ijzeren hand had zijn gedachten lamgeslagen.’
De Nederlandsche woordenschat is voorts verrijkt met een keurcollectie germanismen, anglicismen enz. als: ‘gesmijdig’, ‘meeningsonderscheid’, ‘gepuzzled’ en nog vele anderen.
De oude Rhedum sterft reeds aan het eind van het 1e deel. Dan gaan mama en de tantetjes naar de stad wonen. Aan het eind van deel twee sterft eerst Louise, dan Joost, oom Philip gaat naar Indië en alleen Karel jr. blijft over. Hij heeft nog geen trouwplannen. Zoo moet dan de schrijfster bij gebrek aan menschenmateriaal en conflicten (de arbeiders zijn juist weer knock out geslagen) het verhaal stopzetten.
Jammer, we hadden graag nog beleefd, dat Karel ruzie gekregen had met z'n arbeiders in 1950 b.v. dat ze waren gaan staken, dat dan Karel jr. stierf en dat zijn zoon - Joost II natuurlijk - triomfantelijk de kamer was binnengestormd: ‘Vader!.... enz.
v.d. L.
| |
Gekiekt, door S. Stemerding. N.V. Korteweg & Stemerding, Rotterdam.
Gekiekt zijn allerlei onderwijzers, die de schrijver blijkbaar in zijn leven ontmoet en meegemaakt heeft. Dat wil zeggen, allerlei typen onderwijzers, want uitdrukkelijk onderstreept de auteur nog eens, dat er niemand speciaal mee wordt bedoeld. Inderdaad, de lens van den heer Stemerding is een goede en scherpe lens. Geweldig geestig worden de hebbelijkheden en onhebbelijkheden van den onderwijzer gehekeld. Nooit hatelijk! Altijd vol humor, gevoelig, maar niettemin raak. Schrijver bestemde dit boekje voor pasbeginnende onderwijzers, om hun te laten zien, hoe 't niet moet. Maar ik zou het zelfs als lectuur kunnen aanbevelen. Menig nietonderwijzer kan er zich ook mee vermaken en ver-maken. Onder meer zijn hier gekiekt: De Proeflesser (geestige typeering van een pasgeslaagden onderwijzer!), Gregorius Grapjas, De Vormenlooze Vormer, Meester Methodicaster, Kouwe Keyhart, De Verstrooide, Meester Keutelaar. Dit boekje heeft misschien geen literaire pretenties, maar stylistische en psychologische waarde heeft het ongetwijfeld. Het mag gerust literatuur heeten en dan behoort het niet eens tot de slechte.
v.d. L.
| |
Late lente, door A.K. Straatsma, D.A. Daamen's Uitgevers Maatschappij, 's-Gravenhage.
Zie ik het goed, dan is de inhoud van dezen verdienstelijk gestyleerden christelijken roman de uitbeelding van den strijd, dien de tot God gekeerde ziel te voeren heeft om te komen tot de aanschouwing van het licht. En dan komt daarbij als beschamende gedachte vooral op den voorgrond, dat het juist de christenen zijn, zij, die voor zulk een zoekende wegwijzers moesten wezen, die door hun woord of gedrag den strijd verzwaren.
Het gegeven is dus zeer gecompliceerd. De ontwikkeling van welgefundeerde zekerheid uit sterk divergeerende invloeden is niet gemakkelijk te ontvouwen, zoomin als een belemmerd groei-proces duidelijk valt weer te geven. Er is hier bij den gebrekkigen jongen, die hoofdfiguur is, tweeërlei moeilijkheid: tegenwerkende invloed van binnen uit, uit twijfel en teleurstelling geboren, en belemmering van buiten af, door de liefdeloosheid en schijn-vroomheid van ‘belijders’ veroorzaakt. Als in de natuur, wordt de kiem in haar groei tegengehouden door eigen krachtgebrek en gemis aan zon. Maar in 't eind komt toch de ‘late lente’, als de jongen, volwassen geworden, in de koesterende warmte van echte vroomheid tot de erkenning komt, dat God hem nooit heeft losgelaten en hij, door oprechte liefde geleid, den vrede vindt, die den strijd bekroont.
Over 't algemeen lijkt mij deze roman geslaagd. Wel heeft de compositie m.i. zwakke steeën en is ook hier en daar de tweeërlei moeilijkheid te scherp gemarqueerd, maar de ontwikkeling van het verhaal is toch die van regelmatige groei en het beeld, dat gegeven wordt, is psychologisch zuiver belijnd.
C.T.
|
|