dichten een doorloopend biechten, het bekennen van zijn zielsangst om eigen en der wereld geestelijke dood. Vergankelijkheid, zonde, de toorn Gods, de dood dien de mensch immer in zich omdraagt, dat werden zijn dagelijksche overpeinzingen, de motieven van zijn lyriek.
Hij werd erdoor teruggeworpen tot den levensstijl van het middeleeuwsch ascetisme, kon niet meer, als voorheen, behagen vinden in een dartel spel van vormen en rhytmen. Fel en rauw werd de klank van zijn vers. Het toonde een vlucht uit het aesthetische - een angst voor alles wat zweemt naar pose of lichtzinnigheid.
Alles wat hij nog zocht, was een meedoogelooze zelfkennis. Zijn kunst moest Katholiek zijn in den meest rigoreuzen zin dier religie, moest zijn een voortdurende acte van berouw en zelfvernedering. Zoo is zijn werk sindsdien geworden de belijdenis van een boeteling, die zichzelf en de wereld aanklaagt voor God.
Het religieuse element was in zijn ziel onweerstaanbaar doorgebroken. Bij hem openbaarde zich dat in den vorm van de heftigste tegenstelling, van den strijd tusschen de machten van vleesch en Geest. En deze dualistische levenshouding bracht haar eigen vorm mee. Er is moeilijk krasser tegenstelling denkbaar als tusschen zijn ‘Maen-Rijmen’ en zijn ‘Open Luik’. Van Renaissance tot expressionisme loopt deze wonderlijke weg, die een weg is van buiten naar binnen.
Men heeft van den Oever verval van zijn dichterschap verweten, men noemde deze ontwikkeling van zijn kunst een aftakeling, - omdat men de ontzaglijke noodzakelijkheid niet kon doorvoelen, die den Christen dwong zijn schoonheidsideaal te offeren om zijn ziel te behouden. Maar hij heeft niet anders gekund, voor hem was dit de weg, dat de aesthetische mensch in hem minder moest worden, opdat Christus in hem zou kunnen wassen. We kunnen het lijden niet peilen, dat hem deze zelfvernietiging gebracht heeft. En hij zelf kon de momenten van hoogen vrede temidden van den strijd, als in ‘Het inwendige leven van Paul’ slechts bij benadering weergeven. Maar we eerbiedigen ook onbegrepen dezen levensstrijd van een geloovige, die naar we vertrouwen, door den Geest overwon.
Zijn laatste levensjaren scheen van den Oever te leven op de grens van leven en dood. Nu heeft hij, plotseling, die grens overschreden en is van ons gegaan. Zijn levensdoel was dat van Parzival, die uitging om God te zoeken. Hij heeft dat doel bereikt. Zijn leven lag gebroken in een schrijnend dualisme - want hij bezat niet de onschatbare gave van Gezelle, die in het leven de harmonie vond en te bewaren wist. Maar God heeft hem uitgeheven boven deze gebrokenheid en aan zijn ziel gegeven de rust, die overblijft voor het volk van God.
v.d. L.