Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 291] [p. 291] Het sterke zomerweer door J.H. de Groot. Nu was het sterke zomerweer de baas van zomerdagen, Nu kon de lucht de weelde van een felle zon verdragen. Geen kille wind als nauw de zon den dag had ingekeken. Geen wolkenpak dat d'eersten glans versmoorde in z'n deken. Geen storm, geen hagel, na een dag van tintellichten zonnelach, Geen warmte, die bij regenslag Voor dagen was geweken. Nu is de zomer rijp gegroeid, En laat z'n buit verdeelen. Nu is het zonlicht mild en goed en kan een stootje velen. De wind krijgt nu geen goede kans Het stofgoud op te jagen. En wolken kunnen heusch niet meer zoo'n sterken glans verdragen. Al dreigt een dwaze donderkop de zon met paarsgezwollen krop. Dan schaterlacht ze om die op- gezwollen wolkenkragen. [pagina 292] [p. 292] Ach, dat ik als het sterke weer van heete zomerdagen De weelde van een groot geluk Een groote zon kon dragen. Maar als één dag de zomerzon M'n ziel heeft uitgekeken Dan komt al gauw een wolkenpak En spant er voor z'n deken. Dan staat direct de stormwind klaar En jaagt en vaagt met breed gebaar De mooiste glansen uit elkaar. Hij laat mij troostloos staren naar 't Geluk dat is bezweken. Vorige Volgende