Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] De werkster door E.A.J. van Eysselsteyn. Ze liep zoo zielig in de regen - om haar lag, grauw, het morgenlicht. Haar oogen donker en verlegen, berusting in haar oud gezicht. In haar gebaren, zoo gelaten, lag iets, als een verteedering - ze leek zoo wonderlijk verlaten zooals ze door de regen ging.... Ik wist niets van haar verder leven, niets van haar thuis, nòch van haar taak, maar in haar handen was een beven, iets zachts, als vouwde zij ze vaak.... Ik zag haar stil gezicht verdwijnen, berustend, door de trieste dag - ik keek, tot ik niets dan de lijnen van haar gebukt figuurtje zag - En steeds zag ik in mijn gedachten de handen van die oude vrouw - En in de avond bleef ik wachten, verlangend, dat zij keeren zou. Van een lantaarn viel het geflonker neer in de straten, nat en leeg, ik wist, dat in het stille donker de oude weemoed in mij steeg [pagina 142] [p. 142] de jammer van mijn leege dagen lag om mijn hart als looden band - Nooit antwoord op mijn wilde vragen! Nooit om de mijne een warme hand! Ik zag haar komen door de regen en voelde de verteedering van haar gebaren, moe, verlegen, haar hand, die zoo berustend hing.... En om die schoone overgave, heb ik de oude vrouw benijd, die scheen te leven zonder vragen, haar handen wonderlijk gewijd.... Vorige Volgende