zwier weet te slaan in de plaatselijke kroegen waar hij doorgaat onder de naam van Captain Boyle, hoewel hij nooit verder is geweest dan Liverpool. Zijn zelfgekozen bestemming in het leven is indruk te maken met rijkdom, kennis en ervaring die hij niet bezit. ‘Dat waren dagen,’ zegt hij tot z'n vriend en klaplooper Joxer, ‘dat waren dagen. Niets was in die tijd te zwaar of te gevaarlijk voor me. Zeilend van de Golf van Mexico naar de Noordelijke IJszee heb ik dingen gezien, dingen gezien, Joxer, waarover niemand behoort te spreken die z'n katechismus kent. Dikwijls en dikwijls wanneer ik aan het roer vastgebonden was en de storm blies en de golven hemelhoog opgezwiept werden, totdat je elke minuu dacht dat dit je laatste zou zijn, en het waaide en waaide - “woei” moet je eigenlijk zeggen, Joxer, maar de matrozen zeggen altijd “waaide”, - dan keek ik naar de lucht en vroeg mezelf af - wat zijn de sterren, wat zijn de sterren.... en dan keek ik weer en vroeg mezelf - wat is de maan?’ Joxer: ‘Juist, kaptein, dat is de vraag, wat is de maan?’ Met deze instemming bereikt Joxer gewoonlijk zijn doel: de eerstvolgende borrel gratis, en voor z'n eigen genoegen lardeert hij zijn gesprek dan nog met berijmde gemeenplaatsen.
Dit edele tweetal is een doorn in het oog van Mrs. Boyle, een slovende, ondanks alle moeilijkheden het gezin bij elkaar houdende vrouw, in het dagelijksche doen nijdig en onverdraagzaam geworden door veel zorgen, maar innerlijk vatbaar voor vroolijkheid en een liefdevolle moeder. Er zijn twee volwassen kinderen in huis, een dochter die door lektuur en verkeering met een jongen arbeidersleider tracht boven het geestelijk niveau van haar omgeving uit te komen, en Johnny, de in de jongste troebelen verminkte zoon, die ongeschikt is voor arbeid en sinds hij het republikeinsche leger heeft verlaten, in een voortdurende angst leeft voor hun fanatiek patriotisme. In hoever hij precies reden heeft beangst te zijn, tot op welke hoogte hij inderdaad verraad heeft gepleegd aan de vaderlandsche zaak is door den schrijver niet geheel duidelijk gemaakt, tenminste niet voor een niet-Ier. Johnny's schrikachtig oog is voortdurend gericht op 't roode lampje vóór de afbeelding der Moedermaagd aan de wand, voor hem het eenige waar hij nog levensbehoud van durft te verwachten.
In dit gezin brengt een erfenis plotseling ontspanning. De moeder verliest tijdelijk de rimpels uit haar gezicht, de dochter laat zich het hof maken door een onderwijzer, de ‘Kapitein’ kan de volle teugel vieren aan zijn megalomanie, en zang, drank, papieren guirlandes en een gramafoon brengen vroolijkheid in de kazerne-woning. Alleen voor Johnnie is deze rijkdom geen verbetering: zijn angst-oogen blijven gevestigd op 't roode lampje.
Een ‘muziek-avondje’ wordt onderbroken door de binnenkomst van Mrs. Tancred, de oude juffrouw van twee-hoog-achter, op weg om haar in het republikeinsche leger gedooden zoon te begraven. Haar weeklacht: ‘O Gezegende Maagd, waar waart Gij, toen mijn lieve jongen door een kogel werd getroffen.... Heilig