Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] De open poort door W.A.P. Smit. I. Ik kwam aan deze open poort, Die mij tot haastig ingaan noodt, En heb den klaren roep gehoord Der vreugden, die de stad mij bood. Der klokken juichende geluid Heeft haar beloften mij gebracht: Wij zingen voor een blijde bruid, Haar oogen zijn geluk, dat wacht! Bij 't hooren van den donk'ren klank Van 't mysterieuse woord ‘geluk,’ Toen sloeg mijn hart zóó luid ten dank, Dat hijgend ik die pijn verdruk. En 'k zie het, hoe 'k mij ingegaan In zwijmel van geluk begroef - Maar bevend aan den weg gestaan Zie ik de open poort - en toef.... [pagina 99] [p. 99] II. Toen Isrel door woestijnen ging Zijn zwaren gang naar Uw gebod, Dat aller wil in U omving, Toen waart Gij hun ten gids, mijn God.... De hemel brandde daags van zon, Het zand deed aan de voeten pijn - Maar troostend was de wolkkolom Voor hen bewijs Uw volk te zijn. En in den grondeloozen nacht, Als alles tot een niets verviel, Hield over hen Uw vuur de wacht, Dat lichtend stond in hunne ziel - Tot, op den trotschen Sinaï, Gij hieft tot U hun needrig lot En in den donder spraakt Gij: ‘Zie, Ik ben Uw Heer, Ik ben Uw God!’ [pagina 100] [p. 100] III. Gij, die de groote Leider zijt, Die Isrel neemt aan Uwe hand En door de zee zijn weg bereidt Van 't eene tot het ander strand - Die mij nu staan ziet aan de poort, Waar zonder U ik niet durf gaan. En hebt den fellen klop gehoord, Waarmee de drift mijn bloed deed slaan - - Want o dit hart, waar hevig broeit Verlangen weer te zijn gemind En passie, die zichzelven schroeit, Omdat zij geen idolen vindt - Wees Gij nu in mijn ziel een licht, Als eens voor Isrel, dat mij leidt En dezen troost aan mij verricht: Dat Gij mijn God, nabijë zijt.... Vorige Volgende