Opwaartsche Wegen. Jaargang 4(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Mei door J.H. De Groot. Ze liepen lachend door het land, Een lentedag in Mei. De blommen glommen in de zon In frissche groene wei. En d' ééne hand zocht d' andre hand, En 't ééne oog, het andre, want Och, 't was nu eenmaal Mei. Toen klonk het ernstig vragend: ‘Heb jij me lief?’ ‘Jij mij?’ Ze stoeiden lachend in het land, Een zonnedag in Mei. De vogels zongen in de lucht Hun keeltjes schier voorbij. En d' eene mond zocht d' andre mond, Ze vlijden zich op groenen grond. Och 't was nu eenmaal Mei. Toen klonk 't ondeugend plagend: ‘Ik heb je lief.’ ‘Jij mij?’ Ze gingen mokkend door het land, Een Maartschen dag in Mei. En wind en regen joegen neer, En sloegen alle blomkes zeer. Weg was die zonnewei. Hun voeten stampten op den grond, De spatten vlogen in het rond. En geen van twee was blij. Toen klonk het aarz'lend vragend: ‘Heb jij me lief?’ ‘Jij mij?’ Vorige Volgende