Opwaartsche Wegen. Jaargang 4
(1926-1927)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Een socialistische roman
| |
[pagina 27]
| |
ging voor hem open en de omgang met de andere leerlingen, vooral op de debatavonden, zou hij zich nog lang daarna met vreugde herinneren. In 't voorjaar was de kursus afgelopen en kreeg hij een betrekking aan een landbouwproeftuin en landbouwschool, en kwam in huis bij de weduwe Molbech, die zijn weldoenster zou worden. De volgende winter ging hij weer naar school en kreeg daarna een betrekking aan een partikuliere school in Odense. In de vakantie viel hij echter op een nacht, na een ingespannen fietstocht in een bos in slaap en kreeg een longontsteking. Zonder Fru Molbech, die hem een half jaar lang verpleegde en hem 400 kronen verschafte om naar het Zuiden te gaan, was dit het einde geweest. Bijna twee jaar reisde hij in Italië en Spanje, leefde van zijn 400 kronen en van het weinige, dat de bladen hem uitbetaalden voor de artikelen die hij schreef. Hij leefde onder de armsten, werd er zelfs nog weer een keer ziek, maar werkte er overigens hard, leerde de vreemde talen, bestudeerde de vreemde literatuur en wist zich met het weinigje dat hij verdiende, net in het leven te houden. Geld om terug te reizen had hij niet. Eindelik wist hij in een Franse haven op een boot te komen. Zijn longen waren genezen, toen hij tuiskwam, maar een hardnekkige dysenterie had hij uit den vreemde meegebracht. Dat was in 1896. Het volgend jaar bezocht hij de rijkskursus waar de onderwijskrachten worden opgeleid en werd benoemd tot leraar in het Deens aan een school in Frederiksberg. Daar schreef hij zijn eerste boeken. Sinds 1901 leeft hij alleen van zijn pen. De novellenbundel die in 1898 onder de tietel Skygger (Schaduwen) van hem verscheen bevatte voor het grootste deel schetsen die hij reeds in het Zuiden geschreven had. Zij laten reeds duidelik zien wat de sterkste zijde is van Nexö's talent: de beschrijving van het zieleleven der armen. Van de vele boeken, die daarna verschenen zijn de belangrijkste Dryss, Soldage, Pelle Erobreren en Ditte Menneskebarn. Dryss is een somber boek. Het karakter van het boek spreekt het best in de tekening van de ziekelike Bauder, een wrak, een stakker, die het liefst maar sterven zou, een die smeekt om de dood, maar zijn ellendig bestaan voort moet slepen als een eindeloze bitterheid. En daartegenover de sterke, éen die geschapen is om het leven te genieten met volle teugen. Gezond en vol levenslust. Maar terwijl de zieke gedwongen wordt te leven, wordt de sterke neergeslagen; tyfus maakt in een paar dagen een eind aan zijn leven. En Bauder, die zoekt naar de betekenis van het leven, vindt niets. Het is ‘drys.’ Drys is het vallen der fijne droppels in de motregen, het is het vallen der korrels uit de korenaar, drys is het komen en gaan der mensen, het is het uiteenvallen zonder doel. En zelfs een ritme, schoonheid, vindt hij er niet in. Alles gaat zonder resultaat te gronde. Het goede en het kwade, het gaat beide te niet. Met dit boek heeft Nexö zich het pessimisme uit het lijf geschreven. Zijn andere werken spreken van toekomstverwachting. Tot het zien van de dingen in het licht | |
[pagina 28]
| |
heeft waarschijnlik de tweede reis naar het Zuiden ook het zijne bijgedragen. Direkt gevolg van die reis is Soldage, een boek over Spanje, geen reisherinneringen à la Couperus, maar naast enthousiaste landschapsbeschrijving krijgen we het meest intieme kontakt met mensen, vooral met de armsten. Hier leren we in zijn opmerkingen van haat, spot en liefde de schrijver zelf kennen. Hier, in de beschrijving van de revolutionaire Spaanse armen krijgt hij gelegenheid zijn eigen socialistiese en anarchistiese belangstelling te openbaren. Pelle Erobreren is echter zijn eerste grote socialistiese roman. Pelle is ‘de proletariër, naakt, slechts uitgerust met gezondheid en eetlust’. De schrijver zegt van hem: ‘Hij is zowel u als mij, ons allen, die komen uit de diepte en opstijgen om deel te ontvangen in de nieuwe dag. Tevoren was hij het meest verachtelike beest, dat de aarde droeg, en nu is hij de held in levens grote roman; de hele wereld wacht op hem.’ Dit kleine sitaat is voldoende om de inhoud te karakteriseren van dit grote werk in vier delen. Voor een groot deel autobiografies is het ook beschrijving van het ontwaken van het proletariaat, dat de wereld veroveren zal, belichaamd in Pelle de Veroveraar. Het is niet een gewone socialistiese toekomstroman; het lijkt b.v. niet op The Iron Heel van Jack London, het is een geweldig brok realisme, maar geschreven in toekomstverwachting. En al bezielt ons niet het zelfde ideaal als Pelle, toch doet ons in deze tijd wel goed zijn grenzeloos vertrouwen in de mens. Dat deze ‘veroveraar’ in vele vertalingen een zegetocht door Europa heeft gemaakt, verwondert ons niet. Nog meer menselik is Ditte. In Pelle hindert ons nog wel eens de vele bladzijden theorie, waar de socialist de kunstenaar op zij dringt, zoals het Querido gegaan is in Manus Peet; in Ditte treffen we dergelike passages zo goed als niet aan. Als heldin treedt in dit boek op een onecht kind, dat zelf ongehuwd moeder wordt van twee kinderen. Zijn boek is een grote aanklacht tegen de maatschappij van tans, terwijl over God en de mens in deze roman dingen worden gezegd, die ons in felle pijn het boek doen neerleggen en ons afvragen of we naar zo'n bitter mens nog wel langer mogen luisteren. Het werk van Nexö is van een aard, dat men slechts na aarzeling besluit er over te schrijven. Maar toch hij is niet een mens, die men voorbij kan lopen. Bovendien deze harde cynicus is ook de meest tere minnaar. En Ditte, die zo zwak is ten opzichte van haar eer, heeft tegelijk zo'n diep respekt voor het huwelik, dat ze met Karel, haars ondanks de vader van haar kind, niet huwen wil, omdat ze hem niet liefheeft. Het is mogelik zonder één onwaarheid te schrijven een indruk te geven alsof Ditte een verschrikkelik boek is, van haat tussen de mensen onderling en van de haat van de schrijver aan het leven zoals het tegenwoordig wordt geleefd; het is ook mogelik, zonder een onwaarheid te schrijven, een indruk te wekken | |
[pagina 29]
| |
alsof dit boek is de verheerliking van de liefde, de liefde voor het arme, verdrukte volk, de liefde tussen moeder en kind, een moederliefde, die zich niet alleen uitstrekt over het eigen kind, maar over elk kind, dat moederliefde en zorg nodig heeft. Dat deze twee beschouwingen mogelik zijn en ze samen de waarheid zijn, bewijst dat het boek is als het leven zelf en dat men het dus niet tegemoet moet gaan met een vooropgezette mening - omdat men er dan buiten blijft - maar het in zijn mengeling van goed en kwaad moet zien als een stuk leven dat ons wat te zeggen heeft. Ik zal niet het leven van Ditte nagaan, die als een opgejaagde hond van de een naar de ander wordt gedreven, die slechts zorgen en verdriet kent en jong sterft - op, afgeleefd. Maar wil wijzen op de heerlike waarheid, die uit deze vreselike lijdensgeschiedenis naar voren treedt, dat geen enkel leven dat in liefdevolle overgave geleefd wordt, vergeefs is, en op de waarschuwing, die uit dit boek naar voren treedt, om slechts met de grootste schroom een oordeel uit te spreken; want zij, die hier de meest verworpene lijkt, is de meest begenadigde, de edelste onder de velen, die op haar neerzien. Dat er gevaren schuilen in lektuur als deze, hoeft na deze bespreking niet afzonderlik betoogd, maar voor velen zal de lektuur van een werk als dit toch ook tot verzachting van oordeel, tot meer begrijpen, tot meer liefde voeren en als zodanig veredelend werken. |
|