| |
| |
| |
Cirkelgang
door O. Ruysch.
I.
Kobus.
1.
Voor Jan Brinkers Stien Donzel trouwde had menig lid der wederzijdsche familie bedenkelijk het hoofd geschud. De Brinkers-kant kon zich niet begrijpen, wat de ronde, vroolijke, knappe Jan, die heel niet vies was van 'n lolletje en nog minder van 'n stevigen borrel toch in vredesnaam zag in dat bleeke, ietwat schrale meisje. Zeker, er viel niets op te zeggen, ze was braaf en oppassend, maar stijf, 'n zuurmuil haast en dan daarbij nog fijn....! De Donzelfamilie deed minder luidruchtig in 'er binnenkamersche beoordeeling, ze zuchtte meer dan ze sprak, doch wist heel zeker, dat Stien vast wat beters had kunnen krijgen dan deze knappe levenmaker, om wien je vaak lachen moest, doch die geen draad degelijkheid in z'n heele lijf had.... Ja, nu hield ie zich keurig netjes, ging 's Zondags mee naar de kerk, bleef door-de weeks uit de kroeg, zei geen onvertogen woord - of 't zoo blijven zou, straks als ie getrouwd was? Vóór hij aan Stien kennis had, stond hij bekend als 'n vroolijke Frans, die meer z'n geld in 't café liet zien, dan aan z'n moeder en van kerkgaan wist hij noch z'n familie.... 'n Vos verliest wel z'n haren, maar niet z'n streken....
Echter, Stien wilde hem hebben - en als die eenmaal wou, kon je eerder den Dom omtrekken, dan haar van 'er plan afbrengen. Moeder Donsel had gewaarschuwd, zoo toen ze hoorde, dat 'er dochter met Brinkers ging, maar na 'n onverkwikkelijken woordenstrijd begreep ze, dat het vergeefs zou wezen, indien ze poogde Stien om te praten. Dan moest het maar loopen, zooals het liep, de meid was tweeëntwintig, oud genoeg om zelf over 'er leven te beslissen.
En Stien besliste. O, ze wist heel goed dat Brinkers niet stevig in z'n schoenen stond, dat ie veel uitging, eigenlijk heel in de wereld leefde. Maar hij was eerlijk, hij hield van 'er en als ze hem vergeleek bij de o ja, oppassende en kerksche doch ietwat saaie jongens, die bij 'er thuis over den vloer kwamen, die zwaar konden
| |
| |
praten over politiek en over dominees, maar die nooit 'es uit de plooi raakten en slechts vervelend-verliefd wisten te doen, dan stak Jan daar toch wel buitengewoon gunstig bij af en hij wilde immers ook goed.... Bij hem thuis waren ze nooit in 't godsdienstige voorgegaan, z'n moeder kwam in geen kerk of kluis en dat hij gedoopt was mocht haast nog 'n wonder heeten. 'n Paar maal had ze heel goed gemerkt, dat 'n degelijke preek best indruk op hem maakte, hij verzon 's Zondags nooit uitvluchtjes om thuis te kunnen blijven en trouw hield ie z'n woord om niet meer te drinken.... Nee, ze dorst het met hem wagen zonder gewetensbezwaar en bovendien - al hield ze dit stil voor zich - ze was dol op hem.
Na korten verlovingstijd trouwden ze - heel netjes in de Domkerk. Hoewel z'n familie er mee spotte en nauwelijks wist hoe zich tijdens den dienst te gedragen, Jan stoorde er zich niet aan. Daar hij 'n uitstekend vakman was, verdiende hij 'n flink loon op 'n ijzergieterij, dicht bij de fabriek betrokken ze 'n aardig bovenhuis, Stien's spaarpot had de kamers keurig gemeubeld - er kon geen enkele reden zijn, waarom het niet goed zou gaan, ondanks alle sombere voorspellingen.
* * *
't Ging in 't begin heel goed. Twee meisjes werden kort na elkaar geboren en Jan bleek er dol mee. Hij overdreef het wel wat, vond Stien eigenlijk, 't was altijd spelen en stoeien, zij had er de last van. Want met klachten behoefde ze niet aan te komen, wanneer de kinderen ondeugend waren, moest zij optreden, hij lachte maar. Het gaf aanleiding tot onaangenaamheden, want ze kon het met zijn methode van goedpraten niet vinden en het stak 'er, dat de kleinen meer met den altijd vroolijken vader opkregen, dan met de strenge, niet makkelijk vergevende moeder. Naarmate de meisjes ouder werden, verergerden de botsingen - Jan was inmiddels bestuurslid van de vakvereeniging geworden en daardoor meer buitenshuis dan ze prettig vond, ook hinderde 'er dat hij de moderne bond z'n krachten wijdde - waarom niet de christelijke? - doch toen hij zich óók aansloot bij 'n tooneelclub en straks de kinderen in 'n rol van engeltjes wilde laten meedoen, kwam hooggaand ongenoegen. Ze weigerde pertinent, ondanks z'n beloven dat het de eerste en de laatste keer zijn zou, nú moest ze bedenken, dat hij z'n woord gegeven had.... nijdig liep hij de deur uit en eerst heel laat kwam hij thuis, tamelijk aangeschoten.
Den volgenden dag poogde hij het bij te leggen, zelf wat beschaamd over het gepasseerde. Doch ze bleef stug, van nature kon ze al moeilijk vergeven en dit had 'er getroffen als 'n felle beleediging. Bovendien hadden al 'er grieven betreffende z'n opvoeding der kinderen en z'n grooter wordende onverschilligheid in godsdienstige zaken zich gezet tot 'n wrok, welke telkens weer hinderde 'n volkomen elkaar naderen - oogenschijnlijk ging alles opnieuw gewoon, maar ze vergat niet.
Toen kwam er staking. De uitkeering der weerstandskas was 'n stuk geringer
| |
| |
dan het in goeden tijd genoten loon, Stien moest plooien en meten, om van het schamele beetje er te komen. Jan vergaderde druk, vaak tot diep in den nacht, vond dan thuis 'n kribbige vrouw, die niets voelde voor z'n strijd, maar verwijt stapelde op verwijt. Zelf geprikkeld en moe van al de drukte - daarbij voor oogen 'n waarschijnlijke mislukking met onaangename gevolgen voor hem - ging hij toornig tegen 'er grieven in, 't gevolg was 'n bijna voortdurend ruzieën met periodes van haar stil maar prikkelend wrokken er tusschen, teneinde raad trok hij er op uit om ergens anders gezelligheid en opbeuring te zoeken.
Daarna ging het snel berg-af. In 't café om den hoek kwamen meer kameraden en de vrouw van den kastelein wist beter wat 'n man met zorgen aan z'n kop toekwam dan de zijne. Hij werd 'n trouw bezoeker van de inrichting en bleef dit, toen de staking werd opgeheven en verminderd loon z'n deel werd. Vergeefs poogde Stien, toen ze bemerkte dat het voor 'er huwelijksleven nú om er op of er onder ging, hem opnieuw aan haar of ten minste aan 'er kinderen te binden - 't kostte er veel en ging tegen heel 'er karakter in, maar ze voelde dat hier geen keus bleef.... 'n Paar weken lukte het Brinkers uit de kroeg te houden, 'n korte pooze van verzoening, weer gevolgd door tijden van huiselijke ellende....
In deze periode werd Kobus geboren.
| |
2.
Z'n jeugd was zonneloos: 'n vader, die dronk, die al minder zich om het huishouden bekommerde, slechts in schaarsche buien van plotse verteedering zich met z'n kinderen bemoeide; 'n moeder, die hard sloofde en vaak uit werken ging om aan te vullen het kleine weekloon, dat 'er man voor haar overhad.
De meisjes ondervonden de minste last: ze waren al op school en bleven tusschen twaalf en twee over, maar Kobus scharrelde, wanneer moeder weg was, rond onder het weinig voldoende toezicht van 'n meelijende buurvrouw. Het volgen van eigen zin werd op deze wijze 'n eigenschap van den jongen, waarop niemand genoegzaam lette - z'n moeder had 's avonds wel wat anders te doen, dan zijn speciale eigenaardigheden te bestudeeren. Trouwens voor 'er harde hand voelde Kobus eerbied genoeg om in haar nabijheid zich rustig te houden, vrouw Brinkers verspilde weinig woorden om hem aan 't verstand te brengen, dat direct gehoorzamen de boodschap was. Bovendien gaf z'n verblijf bij de buurvrouw, wier opvoedkundige argumenten bestonden uit stroopballetjes en nu en dan 'n snoepcent, gelegenheid te over om de tijd van zelfbeperking tijdens moeders aanwezigheid te kunnen doorkomen zonder al te veel bezwaar.
Toen Kobus op school kwam, was hij al zóó gewend vrijwel te doen wat hij wilde, dat de verlenging van z'n gehoorzaamheids-duur hem zeer zwaar viel. Niet, dat hij buitengewoon lastig of druk in de klas was - eer het tegenover
| |
| |
gestelde: meest zat hij stil, schijnbaar aandachtig, in werkelijkheid volkomen apathisch. Wat hem geleerd werd, interesseerde hem minder dan matig, hij deed mee nu en dan, indien de werk-lust der gansche klasse hem aanstak, doch overigens liet hij alles langs zich heengaan. - De onderwijzeres zag hem als dom en vreesde voor achterlijkheid, dacht aan de vaak dronken vader en meende hier 'n slachtoffer van alcoholisme te zien, ze poogde, vol medelijden, door bijwerken Kobus op 't peil der anderen te houden, doch 't succes was luttel. Voor zoover hij over 'er zorg voor hem nadacht, vond ie het onplezierig, veel liever bleef hij onopgemerkt. -
Eerst toen hij wat ouder werd, begon z'n verzet tegen den schooldwang wat bewuster en meer daadwerkelijk te worden. 'n Paar maal was hij blijven zitten en daardoor bevond hij zich in z'n klas tusschen jongens, meest 'n jaar of twee jonger dan hij. Omgang met ze hield hij dan ook niet, hij vond ze te kinderachtig - in 't speelkwartier stond hij met z'n handen in den zak maar wat tegen 'n muur te leunen, innerlijk de heele boel verwenschend. Wat had hij nu hier? In de school zagen ze hem niet voor vol aan, zoo nu en dan gaven ze hem 'es 'n beurt, waar hij meestal niets van terecht bracht.... dat ze hem daarna uitlachten liet hem koud - wel werd al omlijnder de gedachte, dat hij wijzer deed weg te blijven. In 't begin verhinderde z'n respect voor moeder hem z'n voornemen uit te voeren, ook had de sleur van het geregelde schoolgaan hem te pakken en wist hij niet goed hoe hij z'n uren anders vullen moest - maar toen op 'n middag de genie-muziek passeerde, rukten de vroolijke klanken hem zóó uit z'n sfeer, dat hij zonder aarzelen meeliep en de soldaten wegbracht tot aan de kazerne. Toen hij daar stond, sloeg de klok half twee, 't was te laat om de school nog te halen. Even hinderde hem de gedachte, dat hij nu heel geen vast plan had, de middag leek zoo lang en zoo leeg.... In de verte tjingelde 'n tram - ja, hij kon probeeren 'n stuk mee te rijden, hij was hier 'n eeuwig end van het stadsdeel, dat ie kende, af. Maar de conducteurs waren erg waakzaam dezen keer, 't lukte maar heel even, dus liep hij, doch erg lollig vond ie het gesjouw niet - je kon toch eigenlijk nog beter op school zitten, de vrijheid viel tegen....
Toch, toen Kobus den volgenden morgen op straat stond, ging hij wéér spijbelen.... Hij zag op tegen de vragen, die de meester hem ongetwijfeld doen zou, als hij de klas binnenkwam, je kreeg maar gezeur en hij wist zoo gauw geen smoesje te bedenken. Ditmaal slenterde hij de kant van het Merwedekanaal op, en kijk, daar vond ie het lollig. Ieder oogenblik moest de brug opengedraaid voor 'n groote sleep en als al die booten voorbij waren, was het 'n herrie van auto's en fietsen en wagens, dat je er haast duizelig van werd. Hier kon ie 't wel uithouden. 't Was gelukkig fijn weer en zich lekker neervlijend in 't zonnetje aan den waterkant, genoot hij den ganschen dag. Z'n twaalfuurtje at ie er op en 't was voor ie het wist tijd om z'n huis weer op te zoeken.
| |
| |
Z'n moeder merkte niets. Eerst toen na 'n paar dagen 'n boodschap kwam waarom Kobus niet op school verscheen, volgden er voor hem eenige onaangename oogenblikken. 't Gebeurde op 'n Maandag - dan ging vrouw Brinkers niet uit werken omdat ze de wasch had te doen - toen Kobus, die den geheelen morgen op de paardenmarkt rondgeslenterd had, de woning binnentrad, 't hoofd nog vol van al het gedruisch en geschreeuw, wachtte z'n moeder hem op met den stoffer. 's Middags bracht ze hem zelf naar school.... als 'n afschrikwekkend zondaar werd hij op 'n aparte bank in de klas gezet en menigmaal nog mondeling bestraft. Bepaald verzoenen met de inrichting deed het hem niet en den eersten den besten keer dat hij de kans schoon zag, spijbelde hij opnieuw.
| |
3.
En zoo begon voor Kobus 'n nieuwe levensperiode. Z'n moeder deed in 't begin nog wanhopige pogingen om hem tot geregeld schoolgaan te dwingen, maar het lukte niet. Voor de bekoring der nieuwe vrijheid waagde hij alles, bovendien was vrouw Brinkers vier volle dagen van 's morgens negen tot 's avonds vijf uit werken - dán miste ze alle contrôle.... Ze sloeg hem, als nieuwe klachten over Kobus' afwezigheid kwamen - hij verdroeg het gelaten, zonder 'n kreet te uiten. Ze probeerde het met vriendelijkheid - doch het moeilijke leven der verloopene jaren had 'er van nature al stroeve aard verstrakt tot hardheid, 't ging 'er onnatuurlijk af en Kobus werd er niet door getroffen. Wel viel hem bij 't ouder worden al duidelijker op, dat het thuis taai was en ongezellig - wat had je er nou? Op straat, daar leek het hem, daar zag je ieder oogenblik wat anders, daar kon je doen wat je wou - geen bijna aldoor kribbige moeder verbood er het geringste plezier. Dat ze sloofde voor het gezin zag hij niet, dat zij het was, die z'n kleeren en z'n eten betaalde, begreep hij nog minder - 't eenige wat tot hem doordrong: 'er geringe toeschietelijkheid, 'er bijterig humeur joeg hem juist den weg op. Van z'n zusters, beiden thans in 'n nette dienst en oppassende meisjes, trok hij zich in 't geheel niets aan, trouwens hij zag ze weinig, want hun vrije avonden brachten ze zelden thuis door. En z'n vader - nu ja, die telde heelemaal niet - iets van de koude minachting van z'n moeder voor hem was op Kobus overgegaan,.... ofschoon hij in 't diepst van z'n ziel toch wel 'n kleine genegenheid voor den man bewaarde. Want in z'n zeldzame nuchtere buien kon Brinkers hartelijk zijn voor z'n jongen - eigenlijk niet veel meer dan zeer oppervlakkige vriendelijkheid van een, die zich weinig van z'n plicht aantrekt, maar Kobus, niet verwend in dit opzicht, waardeerde het desondanks. De ouwe was zoo kwaad nog niet en - vooral belangrijk toen de jongen de waarde van geld begon te kennen - soms
schoof ie wel 'es iets af....
Want sinds Kobus de geneugten van de bioscoop had leeren waardeeren, poogde
| |
| |
hij ook aan centen te komen, hoe kon hem minder schelen. In 't begin nam hij ze uit moeder's beurs, maar ze betrapte hem spoedig. Natuurlijk kreeg hij kras op z'n ziel, ze wou persé van hem weten, wat ie er mee had uitgevoerd - maar als hij iets niet wilde zeggen, ranselde hem geen sterveling tot openhartigheid. Vrouw Brinkers sloeg hem, tot ze van moeheid ophouden moest en joeg hem toen naar boven - doch geen kik kreeg ze te hooren. Op zolder wreef hij z'n pijnlijke botten en vervloekte haar bijkans - hij wist niet, dat beneden 'n vrouw zat, die vergeefs worstelde tegen volkomen wanhoop, die nu ervoer, dat al 'er sloven tóch voor niets was geweest.... Wat hij wél merkte vond hij buitengewoon genoeglijk: ze liet hem voortaan z'n gang gaan. Nog één keer zei ze hem op 'er scherpe, kort-affe manier, dat ze hem aanraadde z'n best te doen en eerlijk te blijven, zoo niet, dan moest ie het zelf weten, zij zou het zich niet langer aantrekken - Kobus luisterde zwijgend en ging z'n eigen weg.
Over de school dacht hij niet meer. Trouwens officieel had hij z'n zes jaar nu achter den rug en het loopjongens-baantje, 't welk z'n moeder voor 'em opzocht, aanvaardde hij zonder morren - 't gaf gelegenheid veel op straat te wezen, meer vroeg hij niet. Van z'n zakcenten ging ie naar de bioscoop - rooken deed ie weinig - en als ie te kort kwam - wat vaak geschiedde, daar er vijf bioscopen waren, waarvan één het programma twee maal per week wisselde - vulde hij 't ontbrekende aan uit de geld-la van z'n patroon.
Na drie weken werd het ontdekt. 't Gaf even 'n verbijsterende schrik: 't plotse te voorschijn schieten van den baas, het fouilleeren, het vinden der gegapte, vooraf door den chef gemerkte geldstukken.... En dan het komen van de politie, het verhoor, de scène thuis....
Maar 't liep gelukkig met 'n sisser af. 'n Vreemde meneer kwam op de proppen bij wien hij van tijd tot tijd op visite moest en die dan allerlei vragen deed, welke Kobus zeer onaangenaam vond en meestal niet wist te beantwoorden. Hij moest op catechisatie en naar 'n jongelingsvereeniging, 't een al even vervelend als het andere. Wanneer hij maar even kans zag - gelukkig was het in de nieuwe betrekking drukker dan in de vorige, zoodat z'n excuus heel vaak aannemelijk scheen - maakte hij 'n slippertje, want het feit, dat hij er in aanraking kwam met allerlei vreemde jongens, die vriendschap sluiten wilden, vergalde hem mogelijk genot. Hij hield niet van gezelschap, nooit had hij eenige behoefte gevoeld zich bij anderen aan te sluiten en dat hij nu vrijwel gedwongen werd hun omgang te aanvaarden, vervulde hem met wrevel. Lang duurde het dan ook niet of 'n ieder liet hem links liggen, zoodat de goedbedoelde pogingen hem wat minder eenzelvig en daardoor meer open voor goeden invloed te maken, geheel mislukten. Zonder eenigen spijt verdroeg Kobus deze gevolgen, hij kon zich alléén vermaken en dat men hem 'n doojen diender vond, lapte hij aan z'n laars. Als hij slechts gelegenheid kreeg om 's avonds z'n helden te kunnen bewonderen, vroeg hij niets meer....
| |
| |
Vergeefs poogde z'n toezichthouder nog de naderende catastrofe tegen te houden. Welke middelen hij ook te baat nam, de jongen bleef de stugge zwijger, die nauwlijks met 'n ja of nee antwoordde. Interesse opwekken voor 't een of ander scheen onmogelijk - alles wat viel buiten het trillende beeld in de duistere zaal liet Kobus koud als ijs. Op 'n avond zag de heer Willems hem komen uit een der bioscopen, en de man wist niet wat hij zag: in plaats van den sloomen bleeken jongen met het expressie-looze gelaat trof hij een, wiens wangen gekleurd waren door opwinding en wiens oogen schitterden van vreemd leven. Toen begreep Willems, dat z'n werken onvruchtbaar zou blijven.
Toch duurde het nog 'n paar maanden eer Kobus weer durfde als vroeger - ofschoon hij, ook bij den nieuwen patroon, nimmer geheel eerlijk bleef, beperkte hij z'n verduisteringen tot zoo kleine bedragen, dat ontdekking haast leek buitengesloten. Doch toen hij op 'n keer de geldla open vond en juist de duurste bioscoop opvoerde 'n naar den titel te oordeelen buitengewoon spannend stuk, greep hij toe. Geen ontdekking volgde en dit gaf hem moed weer te doen als voorheen....
Totdat alles uitkwam. En ditmaal dacht niemand er aan, het nogmaals met 'n voogd te probeeren - Kobus werd ter beschikking gesteld van de regeering en toegewezen aan de stichting Veenzand.
| |
II.
Kobus wordt John.
1.
Met 'n stuk of zeven andere jongens deed Kobus z'n intrede. Ofschoon hij de oudste was, bleek hij in ontwikkeling de minste, het kleine examen dat afgenomen werd om de schoolontwikkeling te bepalen, wees hem aan als een, die de kennis bezat van 'n leerling derde klas.
‘Wat deed je, voor je hier kwam?’ vroeg de heer Martin, die het onderzoek geleid had.
‘Loopjongen meneer’, antwoordde Kobus.
‘Hoelang ben je op school geweest?’
Kobus dacht lang na, 't leek hem 'n heelen tijd geleden.... 'n Vervelende vent, die man daar voor hem - zoo straks, toen ie allerlei vragen deed over sommen en taal, had ie hém telkens uitgelachen, 'n paar maal zelfs voor stommerd gescholden.... Hem 'n zorg overigens.... 't Liefst hield hij nu verder maar z'n mond, met al dat gezwam schoot je toch niks op, doch aan den anderen kant, 't was hier 'n soort gevangenis en je wist nooit wat ze met je konden doen. -
‘'k Weet niet precies meneer, 'n jaar of vijf geloof ik,’ antwoordde hij.
‘Zeker veel gespijbeld?’
| |
| |
‘Nog al meneer.’
‘Ja kerel, daar pluk je nu de vruchten van. 'n Vent van jouw leeftijd moest direct aan z'n vak kunnen beginnen, maar 't gaat niet, je moet eerst 'n tijd naar school. En dan kom je tusschen veel kleinere jongens te zitten, vin-je dat nou niet lam?’
‘'k Weet niet, meneer,’ zei Kobus. Goeie hemel, vroeger zat ie in de klas bijna altijd tusschen jongeren dan hij, wat kon hem 't nou schelen of dat hier ook gebeurde? D'r was toch niks aan te doen....
‘Hm, 't lijkt me dat je bitter weinig weet,’ zei meneer Martin, ‘'t is te hopen, dat we je hier wat bijbrengen.... Pak nou maar flink aan en doe je best, des te eerder kun je aan 'n vak beginnen. - Weet je al, wat je worden wilt?’
‘Nee meneer,’ zei Kobus.
‘Dan wordt het tijd, dat je daar ook eens over gaat denken. Er is keus genoeg. Als je maar één ding onthoudt: werken is hier de boodschap.’
Kobus vond het al lang goed....
* * *
‘Nog wat bijzonders?’ vroeg de directeur, toen de heer Martin verslag van z'n bevindingen kwam uitbrengen.
‘'n Gewoon stelletje,’ zei de ander, ‘op 't oog kalme jongetjes, zonder veel muziek. Alleen één lijkt me wat merkwaardig, haast 'n negatief stukje mensch, Kobus Brinkers.’
‘Is dat die ladelichter niet?’
‘Ja, 'k geloof 't wel.... Hij moet eerst 'n flinke tijd naar school, z'n kennis is miniem.’
‘Dom?’
‘'k Weet niet. Veel schoolverzuim vroeger. Sóms kwam er wel 'es iets uit, waarvan je dacht: niet kwaad, maar meestal was 't droevig. Ik wou hem bij Dros zetten, dan kan die hem eerst 'es flink bijspijkeren. - De anderen kunnen met de nieuwe maand wel aan hun vak beginnen.’
‘Uitstekend, we zullen dat morgen met de vakleiders bespreken. Ik zal dadelijk Dros even inlichten.’
| |
2.
Zoo kwam Kobus opnieuw op de schoolbanken te zitten. Hij kon niet zeggen, dat het hem erg beviel, 't ging heel anders dan ie vroeger gewend was geweest. Och, als je tóen geen zin had, deed je zoo'n beetje voor spek en boonen mee en bij mooi weer ging je wandelen,.... híer werd je er met de haren bij gesleept en of je wou of niet, je moest er bij blijven.... Met 'n soort weemoed kon ie
| |
| |
terugdenken aan de dagen van weleer - zelfs z'n toch niet buitengewoon vriendelijke moeder leek 'n zacht eitje bij de menschen hier. Nu ja, ze speelde vaak op, maar tenslotte kon hij tamelijk wel z'n eigen gang gaan - in 't gesticht had je compleet geen eigen wil, niemand, die er zich wat van aantrok of je lust had of niet, je móest eenvoudig.... Eigenlijk was Kobus 'n beetje overbluft: de heer Dros had z'n groep volkomen in de hand, geen jongen, die er ook maar aan dacht captie te maken, als van zelf werd de nieuweling in 't gareel opgenomen en liep hij mee, graag of niet.... Dat hij de oudste was en boven de meesten 'n kop uitstak, gaf hem weinig, weldra bleek, dat hij de grootste moeite had het onderwijs te volgen en toen lachte men 'n beetje met den sukkel, die zoo stom was.... Kobus verdroeg het, zooals hij het vroeger op school ook verdragen had: 't liet hem vrij koud, nu en dan, als een het hem te gortig maakte, gebruikte hij z'n vuisten, maar meestentijds was zelfs dat hem te veel werk....
‘En toch zit er meer in, dan we denken, ik geloof het vást,’ zei Dros toen na 'n maand ongeveer Martin om z'n oordeel vroeg - ‘hoewel ik U zeggen moet voor die bewering geen enkel bewijs te hebben.’
‘Hoe is-t-ie op school?’
‘O, hij schiet aardig op, dom lijkt ie me niet.’
‘En buiten de schooluren?’
‘In 't begin zat ie gewoonweg te suffen, met van die leege oogen ergens naar toe te kijken. Ik heb hem toen gezegd, dat hij wat uitvoeren moest - tegenwoordig leest hij veel. 'k Zou haast zeggen, dat ie dát nou weer overdrijft.’
‘Heb je hem al 'es onder vier oogen gehad?’
‘'n Paar keer ja.’
‘En?’
‘M'n moeder zou zeggen: “louw Loenen.” Ik kon praten als Brugman - 't bleef: “ja meneer” en “nee meneer,” bij wijze van afwisseling: “'k weet niet meneer” en verder niets, totaal niets.... Ik heb met hem over z'n thuis gesproken, over z'n moeder, die zoo'n hard leven heeft,.... meestal krijg je dan de jongens wel los, maar bij hem ving ik bot.... En tóch....’ Dros aarzelde even.
‘Nou, zeg het maar!’
‘Ja, nou ga ik net doen als Kobus: ik weet 't niet, meneer.... Als ie 'n beetje geboeid wordt door 'n boek, is het 'n geheel andere jongen, al het apatische valt weg. Laatst liet ik hem plotseling ophouden, om 'es te kijken hoe hij reageeren zou: U had hem toen moeten zien. Lévend woedend.... Maar ja, óf het wat zegt en wát het dan zegt....’
‘Vrij begrijpelijk, dat ie nijdig werd. Wat zocht jij daarachter?’
‘Och, natuurlijk, 't is 'n klein kunstje 'n jongen met 't een of ander boos te maken. Maar hier had ik dit merkwaardige geval: Kobus schijnt gewoonlijk zoo dood als 'n pier, alles laat ie langs z'n kouwe kleeren loopen. En dat ie nu,
| |
| |
plotseling, voor me stond als 'n heel nieuw iemand, versterkte me in m'n opinie, dat de dagelijksche dooje Kobus niet de werkelijke Kobus is. Als hij maar 'es goéd loskwam’.
‘Nou enfin, ik hoop dat je geen veeren bij 'n kikker gaat zoeken.... Probeer maar of er wat in zit, 't zou te merkwaardig zijn, als je 'n luchtledig vond’.
* * *
Toen Martin weg was, bleef Dros nog 'n oogenblik na-peinzen, z'n klas zat kalm aan schriftelijk werk, hij kon 't er even van nemen. Onwillekeurig keek hij naar Kobus, de jongen zat tamelijk ijverig te rekenen, maar z'n gezicht vertoonde weer de haast doodsche rust van iederen dag.... Wat zou het toch voor 'n vent zijn, wat zat er in?.... Martin, die over 't algemeen de jongens gauw door had, wist hier ook niet wat hij er van denken moest.... Dros glimlachte even toen hij weer het droge gelaat van Kobus zag,.... die moest 'es weten, dat hij 'n paar menschen intrigeerde.... Och misschien interesseerde het hem niet eens,.... tóch 'n wonderlijk element.... Eigenlijk hinderde het Dros 'n beetje, dat ie thans 'n jongen had getroffen, die glad langs hem heenleefde, van al z'n avances volstrekt geen notitie nam, zich op geen enkele manier liet open maken.... Tot nog toe had hij tamelijk veel succes gehad, de groote meerderheid van z'n leerlingen mocht hem graag en hij genoot hun vertrouwen.... Heel wat biechten had hij aangehoord, van heel wat strijd was hij deelgenoot geworden en het was hem 'n genot te merken dan, telkens opnieuw, dat zoo'n stumper kracht putte uit z'n steun en weer - of voor 't eerst - het aandorst te vechten tegen het vele, dat hem benauwde.... Wel bezwaarde het Dros soms,.... als hij hoorde hoe veler leven reeds besmeurd was, hoe veler verleden haast onlosmakelijk kleefde aan hun heden,.... ook drongen z'n eigen zonden zich aan hem op en leek het hem 'n bespotting, dat hij, hij, anderen moest helpen.... Zélf lag hij zoo vaak onder en haast hopeloos,.... zélf volgde hij zoo vaak de lokking der lusten en haast te gewillig,.... en z'n God was soms zoo ver.... O, hij kon anderen benijden, die zoo gewoonweg hun werk konden doen, die niet zochten naar de ziel, maar bleven aan de oppervlakte der dingen.... Zoo kenden ze niet de hel der ontmoediging - zeker 't was prettiger - zoo bleven ze frisch en kalm en vroolijk. En 't pijnlijkste
was: hún jongens vielen nooit tegen, ze stelden geen hevige eischen van omkeering, van bekeering,.... ze vroegen het bereikbare: flink aanpakken, orde, tucht, altemaal goede dingen, maar die Dros zoo wanhopig-oppervlakkig vond, wanneer de jongen al dit brave niet mee deed uit innerlijke aandrift.... Hij kón zich niet tevreden stellen met 'n klas knapen, die wel goed leerden en openlijk geen verkeerde dingen deden,.... hij moest kennen iederen jongen, hij drong zich desnoods in,.... áls er slechts contact kwam, als hij slechts voelde: hiér zit de verkeerde plek.... En dan spreken van hart tot hart, dan pogen te
| |
| |
wekken verlangen naar beter leven en ontevredenheid met 't huidige,.... zoo, zoo werd hier werken der moeite waard....
En nu bleef Kobus onaandoenlijk, onbereikbaar.... Wat Dros ook probeerde, nimmer verkreeg hij contact.... De praktijk van vele jaren had hem menige manier geleerd om jongens tot open spreken te krijgen - met Kobus lukte geen enkele. Natuurlijk lag de fout aan hem, aan z'n optreden, z'n wijze van omgang,.... maar wáár deze dan lag, hoe hij ook zocht, het bleef 'n raadsel.... Hij was toch geen man, die zwoer bij 'n systeem, of die meende, dat de weg tot de ziel geplaveid was met eenerlei soort paedagogische klinkers,.... hij wist al te goed dat iedere knaap weer andere aanpak vereischte en dat geen theorie de alleenzaligmakende was....
Met 'n zucht stond hij op, zich dwingend weer tot aandacht voor de klas.... Och, met piekeren kwam hij zeker niet verder en er waren al enkelen, die klaar met hun taak, wachtten op nieuwe opgaven....
| |
3.
Natuurlijk merkte Kobus heel goed, dat meneer Dros zeer speciaal van hem erk maakte. Prettig vond ie het allesbehalve, nu en dan werd de lust heel groot, om 'es stevig van zich af te snauwen.... Wat wilde die man toch van hem, waarom liet ie hem niet met rust? Zoo langzamerhand had Kobus wel begrepen, dat de tijd van lui-bakken voorbij was er dus was ie gaan leeren tot ie over eigen vorderingen verbaasd stond,.... vond men dat nu nog niet genoeg? Altijd dat willen praten,.... hij begreep niet waar het voor diende,.... en wat ter wereld je aan 'n meneer vertellen moest, snapte hij nog veel minder.... Dat andere jongens tijden achtereen met zoo iemand zwammen konden, vervulde hem haast met bewondering, waar hadden ze 't toch over?.... Hij was in drie tellen uitgekletst en wist daarna niets meer te zeggen, stond dan maar zoo'n beetje te knikken van ja of van nee, al naar het uitkwam - innerlijk hopend dat de man toch asjeblieft 'n ander zou te grazen nemen.... Goeje tijd, 't was 'n bezoeking, zoo'n belangstellende meneer.... Kobus wist nu eindelijk wel, dat z'n vroeger leven verkeerd geweest was, dat ie z'n tijd verlummeld had en wat voor fraaiïgheden ze hem nog meer wilden laten zeggen.... Dat ie in werkelijkheid z'n verleden maar wát hard terugwenschte, dat ie het hier 'n ellendig-saaie boel vond en stukken liever in de bioscoop zat dan in de kerk, nou ja, dat verzweeg ie tóch.... Stel je voor, dat ie zoo iets 'es meedeelde,.... 't zou te gek zijn om los te loopen en daarom bleef ie stom als 'n visch - heusch, hij zou z'n best wel doen, áls ze hem nou maar met rust wilden laten, hij maakte het anderen immers ook niet lastig....
Doch het scheen wel hopeloos zooiets van meneer Dros te verlangen, tenminste, hij bleef maar aan den gang,.... dan op deze, dan op die manier.... En 't
| |
| |
lamme was, dat je er niet tegen in kon gaan, beslist, je voelde dat ie het best met je meende.... Alleen, Kobus begreep niet wat ie wou,.... hij praatte soms over dingen waar je nou heel met je verstand niet bij kon,.. over godsdienst bijvoorbeeld. Wat moest je daar nou mee doen?.... Ja, je was hier op catechisatie en 's Zondags in de kerk, dat hoorde bij 't gesticht,.... vroéger stuurde z'n moeder hem meestal naar den Dom, daar zat ie op de galerij en verveelde zich,.... wat al die andere menschen er eigenlijk aanvonden, snapte hij niet.... Hier nu wéér zoo iets,.... en hij hoorde praten over God en over zonde, over sterven en over oordeel,.... maar het bleven klanken, bekend en toch vreemd.... En als meneer Dros het nog eens dunnetjes over deed en sprak van bidden tot God om kracht tegen het kwade, dan luisterde Kobus, omdat de man 'n mooie stem had en boeiend vertellen kon,.... doch innerlijk bleef hij onbewogen, besef van de dingen, waarover het ging, kreeg hij niet,.... 't eenige wat hij voelde, was 'n soort onbehagen, 'n lust om weg te loopen en z'n indianenboek te nemen: dáár kon ie bij, dát zag hij voor zich.... Al dat andere,.... meneer Dros zei dat het heel belangrijk was, dominee zei dat het heel belangrijk was,.... hij vond het raar, meer niet....
* * *
Toen Kobus 'n half jaar op Veenzand was, begon hij er zich op z'n gemak te gevoelen. Op school had hij nu zoover de anderen ingehaald, dat hij zonder moeite meekon en hij wist, dat het, dank zij de vele extra uren onderwijs die meneer Dros hem gaf, nog maar 'n kwestie van 'n paar maanden zou wezen om aan z'n vak te beginnen. Bepaald voorliefde voor een had ie niet, doch de jongens zeiden, dat timmerlui het makkelijkst wegkwamen als ze klaar waren, hij geloofde dat maar te zullen kiezen.
Ook in de vrije uren kreeg Kobus meer schik. Niet, dat hij zich nu één met z'n groep voelde of met iemand vriendschap sloot,.... hij ging z'n eigen gang en had thans evenmin als vroeger behoefte aan 'n vertrouwd kameraad. Echter - met de algemeene spelen deed hij graag mee, in korten tijd ontwikkelde hij zich tot 'n kranig voetballer, die al verscheidene keeren in het gestichtselftal, dat wedstrijden moest spelen tegen vereenigingen uit de buurt, was gekozen. Doordat hij tegelijk kalm en enthousiast kon wezen en, eenmaal goed er in, z'n zwijgzaamheid wat aflei en bij tijden, behalve schoten, óók leuke opmerkingen wist te plaatsen, geraakte hij bij z'n kameraden tamelijk gewild. Ze vonden hem 'n rare knul van wien ze heel weinig begrepen, 'n dood element, aan wien je niks had wanneer je 'es lol wou maken, maar aangezien hij géén stille aanbrenger noch 'n strooplikker was, zeiden ze onder elkaar: ‘toch wel 'n toffe vent’. Hij mocht dan veel zwijgen: hij praatte er tenminste nooit 'n ander in............
En zoo geraakte Kobus gaandeweg verzoend met z'n lot. Natuurlijk, er waren dingen, die hij graag anders gezien had, het eeuwige moeten hing 'em soms mijlen
| |
| |
de keel uit, maar ja, hij zat nu eenmaal in 't schuitje........ Feitelijk ruzie met 'n meneer had ie nog nooit gekregen, 'n paar kleine strafjes rekende hij niet mee, iedereen overkwam zoo iets wel 'es...... Om dan herrie te gaan schoppen vond ie niet de moeite waard, trouwens 't was hem 'n raadsel wat de jongens aan dat keetmaken vonden,.... hij bleef 't liefst rustig in de zaal met 'n mooi boek.... Maar ja, de meesten dachten er anders over en inderdaad soms moest ie wel 'es lachen om die gekke kwibussen - zoo'n beetje uit de verte dan, want meestal zat ie alleen in z'n hoekje...... In 't begin kwamen ze nog wel 'es bij 'em zitten, doch daar had ie gauw 'n eind aan gemaakt en toen ze merkten, dat hij ze ijskoud praten liet en geen steek weerwerk gaf, gunden ze hem spoedig z'n eenzaamheid.
'n Heele tijd leefde Kobus voort in z'n paisibele rust.... Met meneer Dros kon hij voor zijn doen thans best opschieten: hij praatte nu wel eens met hem over 't weer en over 't voetballen, soms zelfs over z'n toekomst: welk vak hij kiezen zou - och, hij vond de man heel dragelijk, voelde 'n zekere vriendschappelijke waardeering, al bleef ie steeds wat benauwd voor 'n intiem gesprek......
Toen kwam de dag van het examen voor de vakgroepen. Ieder candidaat vakman moest aan 't eind van z'n schooltijd zich aan 'n onderzoek onderwerpen of hij in staat wezen zou met vrucht het ambachtsonderwijs te volgen. Kobus had zich dezen keer ook mogen opgeven, het verzuimde der vroegere jaren was nu wel in gehaald.
Het begon slecht. 's Morgens had hij weinig trek in eten en toen hij z'n mikken met 'n ruwe beweging van afkeer van zich wegschoof, viel er een op den grond. Natuurlijk moest hij die gevallene toen juist verorberen - je reinste dwarszitterij, want de vloer was vuil en altijd werden getuimelde boterhammen aan de vogels gegeven.... Maar de aanwezige groepsleider stónd er op, dat hij de mik opbeurde en naar binnen werkte - nog juist bijtijds dacht Kobus aan z'n examen, anders had ie zéker geweigerd.
Het proefwerk viel niet mee tot overmaat van ramp. Meneer Dros, had sommen uitgezocht, zoo ellendig als je maar denken kon, wat dat nou voor doen was.... Nijdig zette Kobus zich aan het uitrekenen, 't waren verdikkie net raadsels, wat had 'n timmerman nou aan zulke vraagstukken, kwamen die ooit in de praktijk voor?.... En plotseling vond hij het in Veenzand toch 'n echte misselijke boel, 'n treiterhuis,.... en Dros, die voor in de klas zat en note bene nog lachte toen ie hem aankeek, kon hij zoo op z'n gezicht slaan.... Was dit nou 'n jongen vooruit helpen?
Na de sommen kwam taal - 't zou wel 'n dictee worden, natuurlijk van die lamme woorden met één o of twee o's.... Doch vóór hij papier uitdeelde, zei meneer Dros:
‘Jongens, deze keer krijgen jullie iets heel nieuws voor je taal proefwerk. Verleden week hebben we samen 'n verhaal gelezen over Napoleon. Dat verhaal moeten jullie nu 'es weergeven met je eigen woorden.’
| |
| |
Kobus werd bleek.... Dat was de genadeslag: 'n opstel maken. Meneer Dros had het wel 'es meer laten doen, en nooit had hij er ook maar iets van terecht gebracht. Hij kon niet schrijven - als ie 'n brief naar z'n moeder moest sturen, zat ie na 'n half kantje al radeloos aan 't eind van z'n nieuws.... En nu dit voor proefwerk,.... 't was om uit je vel te springen,.... hij deed maar 't beste als ie met het examen ophield,.... 't werd toch hommeles en voor spot liet hij zich niet zetten.... Dan maar geen timmerman....
Toen meneer Dros met het papier bij Kobus kwam, nam deze 't niet aan. Verbaasd vroeg de onderwijzer:
‘Wat is er, moet je 't niet hebben?’
‘Nee, ik schei er uit,’ zei Kobus.
‘Maar ben je nou niet wijs, kerel? Vooruit, pak 'an en ga als 'n flinke vent aan 't werk!’
‘Nee.’ 't Klonk heel beslist, schoon weinig beleefd.
Dros voelde even boosheid opkriebelen - 'n dergelijken toon was hij van z'n jongens niet gewend. Maar dan bedenkend, dat het ongewone van dezen dag Kobus wellicht wat overstuur had gemaakt, zei hij bedarend:
‘Kom jô, vooruit, stel je nou niet aan. Ga nu kalm aan je werk, zoo vreeselijk is het niet.’ En om den jongen het bijdraaien makkelijker te maken, legde hij het papier op de bank.
Doch Kobus was vastbesloten, z'n oude, lang onderdrukte koppigheid triomfeerde. Resoluut schoof hij het papier van den bank, zoodat het op den grond viel. De zaak begon nu 'n ernstiger wending te nemen,.... de jongens keken verwonderd, er kwam 'n spanning van aandacht in de klas:.... Kobus, die dienstweigerde, dat kon interessant worden,... als de stille 'es losbarstte, wie weet wat je dan beleefde....
‘Zou je het papier misschien op willen rapen?’ vroeg Dros kalm, maar met iets in z'n toon, dat dengenen die hem kenden, onweer voorspelde. Als hij zóó sprak, was het geraden spoedig in te binden of je kreeg 'n duw....
Kobus echter vertrok geen spier, deed alsof ie stokdoof was.
‘Hóór je me niet?’
Kobus bleef zwijgen.... De anderen keken met groote oogen en vol verwachting,.... zou meneer nu driftig worden, op gaan pijpen, de stille er uit smijten?
Nog eenmaal probeerde Dros het met zachtheid. Eigenlijk begreep hij Kobus' houding niet goed, dit optreden van 'n jongen, met wien hij nooit last had gehad kon hij onmogelijk thuis brengen.
‘Brinkers, je vergt wel erg veel van m'n geduld, maar ik wil aannemen dat je niet weet wat je doet.... Nu voor de laatste keer: raap dat papier op en ga aan je werk.’
Kobus bewoog geen spier van z'n lichaam.
| |
| |
‘Niet dus.... Best, blijf dan maar zitten. We spreken mekaar wel nader. En tot de anderen, die nog steeds in afwachting zaten: ‘Jullie gaan gewoon door, hè? En denk er om: geen gepraat.’
* * *
Toen Dros 't lokaal verlaten had, omringde 'n opgewonden stelletje jongens Kobus, in hun oogen was hij in-eens 'n kerel van stavast geworden. Maar op al hun drukke uitroepen reageerde hij met geen woord en hun voorspellingen van straf maakten geen indruk.... Met hetzelfde onbewogen gezicht, waarmee hij zoo straks z'n onderwijzer getrotseerd had, bleef hij zitten, hij zag wat bleeker dan anders, meer bijzonders kon echter niemand aan hem ontdekken.... Heel spoedig lieten de jongens hem alleen, ietwat ontnuchterd.... 't Bleef toch 'n rare en in den tuin bespraken ze onder elkaar druk het geval....
In het nu leege lokaal zuchtte Kobus diep,.... even brak de spanning in hem. Maar onmiddellijk daarna wist ie weer héél zeker, dat hij nooit toe zou geven. D'r zou vast 'n heele hoop met hem gebeuren: Dros zat natuurlijk bij den directeur, met 'n sisser liep dit niet af,.... en toch, ofschoon hij 'n moeten verschijnen op het bureau ellendig vond, allesbeheerschend leefde déze gedachte: volhouden.
| |
4.
Martin luisterde glimlachend naar het verhaal, dat Dros hem deed over 't juist gepasseerde.
‘Zoo, heeft meneer eindelijk z'n kop 'es getoond.... Nou, ik moet je zeggen, 'k heb al lang bij me zelf loopen denken: wanneer krijgen we zoo iets 'es. In z'n dossier viel me op, dat verschillende menschen klaagden over z'n koppigheid en hier merkten we er nooit wat van....’
‘Nee, ik stond er werkelijk van te kijken. 't Was altijd 'n zonderlinge jongen, op wie ik geen vat kon krijgen, maar zooiets....’
‘'t Beste lijkt me de zaak maar meteen af te handelen. De directeur is naar 'n vergadering en komt van avond pas thuis, zoolang te wachten is niet goed voor Kobus. Ik zal hem laten halen, blijf je nog even?’
'n Paar minuten later kwam de jongen binnen, uiterlijk heel onbewogen, alleen z'n handen beefden iets.
‘Zoo,’ zei Martin, ‘ik hoor daar 'n heel raar verhaal van meneer Dros over je, Kobus! Je wou niet gehoorzamen hè? Waarom was dat?’
Kobus zweeg.
‘Ja, daar sta je nu als iemand met 'n hopeloos spraakgebrek.... Ik zou het verstandiger en flinker van je vinden, als je zei, dat je in de klas zoo straks 'n zotte
| |
| |
bui had, maar dat je toch liever weer als 'n normale jongen wou doen.... Dan konden meneer Dros en ik probeeren of we aan de zaak nog niet 'n mouw konden passen.... Kom vooruit, kerel, geef antwoord: waarom deed je zoo vreemd?’
Kobus zweeg.
‘Spijt het je?’
Kobus knikte ontkennend.
‘Ah, zoowaar 'n teeken van leven, al blijft het bij gebarentaal.... Maar hoor 'es vrind, we zijn hier niet in 'n doofstommeninstituut. Ik wil graag van mijn kant je helpen weer uit de put te krabbelen, waarin je jezelf hals over kop neergegooid hebt, maar dan moet je toch 'n klein beetje anders doen.... Nu voor 't laatst: wil je behoorlijk antwoord geven, ja of nee?’
Kobus zweeg.
‘Ja, dan kan ik er verder ook niets meer aan doen.... Ik heb nog belangrijker dingen te behandelen óók en 'n levend standbeeld van jouw proportie in m'n kamer vind ik geen versiering.... Dan moet het maar hard tegen hard....’
Martin belde. Toen de portier verscheen:
‘Och, Meezen, wilt U deze jongen in de cachot zetten? U hoeft geen werk uit de klas te halen, hij kan zóó opgesloten.... Nou vrind, ga maar met de meester mee. Mocht je soms van gedachten veranderen, dan heb je slechts te bellen, ik ben te allen tijde bereid....’
Kobus draaide, nog steeds zwijgend, 'n halve slag om en verdween.... Toen de deur achter hem dicht was, zei Martin:
‘Ik ben benieuwd hoe lang hij het vol houdt.... Toch typisch, dat ie nu zoo onverwacht van die kant zich laat zien....’
‘Ja, ik begrijp het, om U de waarheid te zeggen, nóg niet.... Als ik hem nou op de een of andere manier 't leven zuur had gemaakt, maar ik kan niets vinden..’
‘'k Zou ook maar niet te lang zoeken,.... je bewijst hem te veel eer, heusch. 't Moet uitzieken, én hij moet eens voor goed ondervinden, dat we hier dergelijke grappen niet dulden.’
* * *
Tóch had Dros geen vrede met het gebeurde. Telkens viel z'n blik 's middags, weer op Kobus' leege plaats en doorleefde hij de gepasseerde scène opnieuw - toen hij om zes uur vrij van dienst was, kon hij onmogelijk zoo maar naar huis gaan, eerst wilde hij zien hoe het nu met den knaap stond.... Zou de eenzame opsluiting wat helpen?.... eigenlijk had hij heel weinig met cachotstraf op, achtte de verbeterende werking ervan tamelijk problematisch, schoon hij toe moest geven dat het soms noodzakelijk was 'n jongen te isoleeren.
Toen Dros de cel binnentrad lag Kobus lang uit op de brits - ietwat verwonderd keek ie op bij dit bezoek. Opstaan of groeten deed hij echter niet en dit
| |
| |
scheen Dros 'n weinig gunstig teeken. Desondanks besloot hij 'n poging tot verzoening te wagen en dus niet achtend Kobus' weinig tegemoetkomende houding zei hij:
‘Ik kom 'es even kijken of je nu meer voor reden vatbaar bent, jongen, dan van ochtend. Maar ga eerst e's recht op zitten, want zóó kan ik niet met je praten.’
Kobus deed wat verzocht werd, doch zei niets.
‘Zoo, da's tenminste 'n begin. En vertel nu 'es, kerel, wat wás dat nou van morgen? Waarom deed je nou plotseling zoo vreemd?.... Kijk 'es, ik weet wel, dat er eigenlijk was afgesproken om je alleen te laten zitten, totdat je zélf bakzeil zou gehaald hebben - maar toen ik van middag je leege plaats zag en bedacht, dat we toch altijd 't goed samen hebben kunnen vinden, toen zei ik tegen me zelf: nee, ik wacht niet, ik ga naar hem toe, want ik ben er van overtuigd, dat ie spijt heeft.... En heb ik dat zoo ver mis?’
Kobus bekeek standvastig den muur tegenover zich.
‘Misschien denk je, dat het nu toch niets meer geeft of je wat zegt, daar je je straf toch uit zult moeten zitten.... Als dát waar was, zou je me hier niet zien, want je gelooft toch zeker niet, dat ik hier gekomen ben, speciaal om je nu nog 'es te laten voelen, hoe fijn of je er in geloopen bent, is 't wel?’
Kobus knikte van nee.
‘Hm,.... geloof je eigenlijk wel, dat ik 't goed met je meen?’
‘Jawel,’.... 't klonk heel zacht, doch er was tenminste 'n klank te hooren.
‘Maar man, dóe dan niet zoo vreemd.... Ik heb wel 'es meer koppige jongens gehad en ik weet, dat het erg moeilijk voor ze is om hun onwil te breken - Naar eens móet het toch.... Het wordt je nu toch zoo makkelijk mogelijk gemaakt.... Tenzij je aan mij zóó het land zou hebben, dat je me liever van achteren dan voren zag....
'n Ontkennend gebaar.
‘Nou dan.... zei Dros, blij dat hij scheen te winnen, ‘zeg nou 'es eerlijk Kobus, zou je de zaak liever niet in orde hebben, spijt het je, wat vanmorgen gebeurd is?’
Kobus zweeg en keek opnieuw strak naar den muur.
‘Wil je 't niet zeggen?’
'n Langzaam doch beslist nee knikken.
Dros zuchtte,.... het wolkje als 'n man's hand was weer verdampt blijkbaar.
‘Ja, dan weet ik het verder ook niet,’ zei hij tenslotte. ‘Wanneer jij met alle geweld niet geholpen wilt wezen, in vredesnaam, zie dan zelf maar hoe je hier uitkomt’....
* * *
Toen Dros zich verwijderd had nam Kobus z'n oude houding opnieuw aan.... Even kwam 'n vleug van berouw en 'n aandrift om te bellen, de man zoo terug
| |
| |
te roepen.... Doch hij bracht het niet verder dan tot 'n flauw voornemen,.... veel heviger leefde de wil om door te zetten weer op.... Hij zou ze hier e's laten zien, dat alles, álles hem koud liet,.... nee, hij wou niet toegeven....
* * *
‘Zoo baas - kwam je uit de cachot?’ vroeg de directeur, die juist z'n kamer verliet. ‘Ik hoorde daarnet van meneer Martin, wat er gebeurd is.... En, trok ie al wat bij?’
‘Nee directeur, niets. 'k Had evengoed direct door naar huis kunnen gaan. 't Is nog hopeloos.’
‘Misschien had je ook beter gedaan met hem niét op te zoeken. 't Doet je goeje hart alle eer aan dat je ging, maar heusch, dergelijke types rijpen het best in de stilte.... In elk geval - nu blijft ie zitten tot ie zoo week is als boter.’
‘Ja, ik geloof ook, dat het 't eenige is.... Maar 't spijt me....’
* * *
Vier dagen hield Kobus vol, vier lange dagen, gedurende welke hij niemand zag dan den portier, die eten bracht of hem even liet luchten.... Overigens lag ie languit op de brits en luisterde naar de gedempte geluiden van 't gestichtsleven, die door de dubbele deur vermochten heen te dringen of ontcijferde de muurkrabbels, waarmee generatie's gestraften voor hem de wand hadden versierd....
Den vijfden morgen voelde hij 't niet langer te kunnen volhouden,.... hij hoorde de stappen van den heengaanden portier wegsterven,.... nóg zoo'n dag, nee.... Toen belde hij, vroeg den directeur te spreken, slikte gedwee het standje en den goeden raad en verscheen opnieuw in de groep....
| |
5.
Drie maanden moest Kobus wachten op het volgende examen. Dit keer slaagde hij zonder ongelukken en hij werd overgeplaatst naar de vakgroep der timmerlui.
Van Maanen, z'n nieuwe leider, hield er 'n zeer persoonlijk systeem op na. Hij had 'n klas werkjongens van den lastigsten leeftijd en deed er mee wat ie wou. Er waren collega's, die het bij hem 'n vrij gevochten bende vonden en inderdaad kregen menschen, die bij voorkeur hun werk deden volgens de oude beproefde methodes, in de timmermansafdeeling haast ieder oogenblik van den dag redenen te over om hun haren grijs te ergeren. Het ietwat plechtige ‘meneer’ werd door de jongens nooit gebruikt, ‘oome Kees’ stond aan 't hoofd der zaken, oome Kees werd beschouwd als 'n oudere broer en allerminst als de man, die uit den aard der zaak er óók stond als de wachter der gestichtswetten.
Eén ding haatte van Maanen als de pest: eentonigheid. Vroeger op school was
| |
| |
hij 'n ongelooflijk lastig leerling geweest, die bijna dagelijks zondigde tegen de vaststaande gewoonten. Toen hij in 't gesticht kwam en zag hoe er alles geregeerd werd door 'n bel, hoe er nooit variatie was, doch ieder gebeuren van 's morgens vroeg tot 's avonds laat precies geschiedde volgens nimmer wisselende regelmaat - toen begreep hij één ding niet: dat de jongens het er uit hielden. Voor zich zelf had hij al de grootste moeite zich aan te passen en ofschoon hij uit paedagogiekboeken genoeg wist van de zegenrijke gevolgen van regel en orde speciaal voor de bandelooze naturen, die hier hun toevlucht vonden, nochtans voelde hij telkens weer neiging dwars tegen den draad in te gaan.... O, de ellende der taaiheid - iederen maandag bruine boonen, iederen zaterdag erwtensoep, elken morgen zeven uur opstaan, elken avond negen uur bed-tijd, alle zondagmiddag wandelen, alle zondagavond pap,.... en dat steeds maar door, steeds maar door, met als heel enkele variatie 'n feestje op Koninginnedag of met Kerstmis - was het ten slotte wonder dat nu en dan 'n wat avontuurlijke knaap de boel 'es op stelten zette of er tusschen uit kneep? Zeker hij wist het wel - 'n gesticht kon niet wezen als 'n Sinterklaaspak vol verrassingen en 'n janboel behoorde niet tot zijn particuliere idealen, ook kende hij bij ervaring de waarheid dat afbreken altijd makkelijker is dan scheppen.... Doch naast al de noodzakelijke wetten moest dan staan 'n even noodzakelijke vrijheid en omdat orde onmisbaar was, was even onmisbaar afwisseling.
Na veel zoeken en tasten meende hij den juisten weg gevonden te hebben. Dat anderen 't er niet mee eens waren, z'n methodes dwaas oordeelden en z'n beschouwingen overdreven, liet hem koud. Oome Kees wilde hij zijn, die tusschen z'n jongens stond als hunner een, die meedeed met hun spelen, meeleefde met hun moeiten, die nooit van z'n leven saai was, en altijd opgeruimd.... Moeilijk?.... hij kreunde er soms onder, maar als hij alleen was,.... teleurstellend?.... hij klaagde er vaak over, maar tegen God - de jongens zagen slechts hun vroolijke Oome Kees, die echter 'n paar oogen in z'n kop had, waar je respect voor bezat. Want van Maanen was geen oppervlakkige grappenmaker, die de wereld het aanzien gaf van 'n moppentrommel - schoon er vaak in z'n groep 'n leven heerschte als 'n oordeel, zoodat ernstige orde-houders hun hoofden schudden en ‘hij 's weer bezig’ mompelden, hunsondanks met 'n zekere jalousie - het kon er ook muisstil zijn, als er gewerkt werd of als hij vertelde - en beide, rust en lawaai, was er, als hij het wilde. -
In deze omgeving nu verscheen Kobus en 'n kat in 'n vreemd huis vermocht niet schuwer te wezen dan hij.... Werkelijk met verlangen dacht hij terug aan het vreedzame leven in z'n vorige groep, je mocht dan bij meneer Dros niet zoo vrij zijn als hier, honderdmaal liever gaf ie al het nieuwe cadeau voor de oude, kalme, vertrouwde sfeer.... En dat de jongens - zelfs degenen, die bekend stonden als lastige of onbetrouwbare elementen - met die malle kwibus van 'n van
| |
| |
Maanen wegliepen, was hem 'n raadsel, Dros mocht hem dan vaak benauwd hebben gemaakt met z'n altijd willen praten, dézen vond ie gewoonweg onuitstaanbaar.... Nooit wist je, wat je aan hem had, den eenen dag deed ie zus, den anderen zoo,.. als ie vroolijk was, zat je in de rats voor z'n moppen, als ie ernstig was, begon je aan allerlei te denken, dat je onrustig maakte en waarom je je vroeger nooit bekommerde.... Nu hield Kobus niet van dergelijke dingen,.... 'n paar maal had ie - nooit gekende sensatie - zich schuldig gevoeld tegenover z'n moeder, zooiets was beroerd, 't maakte je van streek, 'n tijdje kon ie de gedachte niet kwijt,.... en dat alles door het lamme geklets van van Maanen, die heel niet 't speciaal tegen hém had gehad, doch zoo in 't wilde weg maar wat vertelde over 't geen moeders eigenlijk deden voor hun kinderen.... D'r waren méér jongens stil geworden, dat zag Kobus wel - nou, hij vond het geen manier op deze wijze je aan te pakken. Als meneer Dros met je beginnen wou, kon je hem ontloopen, hier stond je machteloos, omdat het net 'n verhaal was, dat je voor je plezier werd verteld - ondertusschen!
En dan dat gezeur van ‘Oome Kees’ - Kobus deed er niet aan mee, hij bedankte er voor, hij zei meneer, zoo als in andere groepen. Zou-d-ie daar tegen n wild-vreemden vent oome zeggen!.... hij nooit, hij hield niet van die halfzachte smoesjes.... En toch was 't vervelend, want de jongens lachten hem uit en van Maanen trok telkens 'n plechtig gezicht, als hij 'em 'es wat vroeg, om te pesten natuurlijk,.... gelukkig was ie niet erg vragerig aangelegd.... Echter, altijd kon je er niet buiten....
Nee,.... als Kobus zoo 'es 't voor en 't tegen van de nieuwe groep afwoog tegen dat van de ouwe, dan won de laatste het.... 't Was hier 'n zoodje, echt 'n zoodje....
* * *
Van Maanen bemerkte heel goed, dat Kobus moeilijk zich aanpassen kon in z'n nieuwe groep en dat hij speciaal de meneer er van met 'n scheef oog beschouwde. Innerlijk had hij de grootste schik, toen hij zag de wanhopige pogingen, welke de jongen aanwendde om buiten schot te blijven en z'n oude isolement te handhaven. Ten opzichte van de andere verpleegden lukte deze taktiek hem uitstekend, ze zeiden ronduit, dat ze Brinkers 'n doojen diender vonden en na enkele vruchtelooze pogingen lieten ze hem links liggen,.... van Maanen zelf wachtte zich er wel voor op duidelijke wijze contact te zoeken, van Dros had hij genoeg gehoord om er van overtuigd te wezen, dat dit 'n geheel verkeerde manier zou zijn.
Toch was hij geen oogenblik van plan, Kobus in z'n vet gaar te laten smoren. Het feit, dat de jongen na enkele dagen al zich begon te verweren tegen de groepsgeest, wees er op, dat ditmaal even 'n zwakke plek was geraakt,.... nu werd het slechts de kunst om op het juiste moment plotseling Kobus te overrompelen.
| |
| |
Of het lukken zou, wist ie niet,.... Dros, voor wiens capaciteiten als leider van Maanen de grootste waardeering bezat, had steeds gestaan als voor 'n muur en hij meende niet, dat hij het zooveel beter kon. Echter probeeren wilde hij het, en het leek hem 'n niet te onderschatten voordeel, dat hij uit dezelfde stad als Kobus kwam. -
Dies begon hij, als terloops, zoo nu en dan van Utrecht te vertellen, eerst wat van het ontstaan en de verdere geschiedenis der stad,.... sappige verhalen van krijgshaftige bisschoppen en woelige burgers, die jongens konden interesseeren.... Onderwijl lette hij scherp op Brinkers en ofschoon Kobus met aandacht luisterde, bepaald meeleven deed ie toch niet. Zou hij 'n uitzondering maken op de groote massa der verpleegden en er geen stedelijk chauvinisme op nahouden?.... Van Maanen wierp het over 'n anderen boeg, sprak over z'n eigen jeugd,.... hoe hij zwierf door de straten en meedeed met de oorlogen tusschen de jongens der verschillende scholen,.... hoe klein Utrecht toen nog was, hoeveel grooter nu - en ja, blijkbaar kreeg hij thans houvast, want Kobus' oogen begonnen te schitteren en telkens als van Maanen noemde 'n bekende straat of 'n bekend gebouw, zag ie den jongen vol belangstelling knikken.... De visch wou wel bijten, dus maakte hij het aas wat aanlokkelijker - expres vergiste hij zich telkens,.... 'n paar maal opende Kobus de mond om te verbeteren, doch beheerschte zich nog,.... maar toen van Maanen de voor Utrechtenaren onvergeeflijke flater maakte door de hoogte van den Domtoren als nog geen honderd meter op tegeven, werd het Brinkers te veel.... In-eens riep ie:
‘Nietwaar, oome, hij 's wel honderdachttien nou!’
Van Maanen smoorde met moeite 'n juichkreet. Dit kon gelden voor 'n dubbele overwinning, 'n schreeuw van meeleven én oome!.... Maar hij hield zich goed en zei minachtend:
‘Wel zeker, honderdachttien.... Wat weet jij er nou van?
‘Ik kom toch zeker ook uit Utrecht!’
‘Jij?.... Goeje genade man,.... en dat wist ik niet eens. Stel je voor, 'n stadgenoot in mijn groep.... En alsof hij bar verrukt was over de ontdekking, begon hij Kobus nu zeer persoonlijk in 't gesprek te betrekken,.... deed alsof hij allerlei dingen niet meer precies wist en riep hem dan als scheidsrechter,.... en de jongen, glorieerend, praatte meer, dan ie in maanden had gedaan....
* * *
Voor 't eerst was Kobus verzoend met z'n meneer.... Toch zoo'n kwaje vent niet, al deed ie wat raar.... Ja, nou zou-d-ie voortaan maar oome zeggen, net als de anderen, iemand uit dezelfde stad.... En gelukkig was ie niet zoo zeurderig als Dros,.... toen ze samen nog 'n beetje nakletsten, ging het heel gewoon over de buurt waar ie woonde en over z'n moeder en wat z'n zusters deden.... Oome
| |
| |
Kees zou 'es naar z'n huis gaan,.... hm, erg gesteld er op was Kobus nu niet, maar aardig was het toch wel van de vent om 't aan te bieden.... Hij kon dan meteen mooi z'n eerste werkstukje meegeven, zoodoende merkte moeder ook 'es, dat ie nou werkelijk wat nuttigs leerde....
* * *
Nog 'n ding gebeurde er in dien tijd: Kobus kreeg 'n anderen naam. Om z'n jongens wat smaak te leeren krijgen in gezonde ontspanningslectuur las van Maanen veel voor - soms nam hij bij wijze van homoepathisch geneesmiddel een of ander prikkel-romannetje bij de hand en hoopte dan door aandikken - ook wel door weglaten - z'n hoorders attent te maken, zónder preeken en zónder waarschijnlijk toch nuttelooze waarschuwingen, op het zotte en verwerpelijke van dergelijke leesstof.... Een dier verhalen nu vertelde van 'n ongeloofelijk-rijken en tevens ongeloofelijk-kalmen Engelschman, lord John, die de meest schrikkelijke avonturen meemaakte en nochtans nimmer z'n flegma en z'n oogglas verloor.... De gedachtesprong was gauw gemaakt, Kobus was de bedaardheid zelve, Kobus was nog door niemand op 'n driftbui betrapt - toen hij op 'n keer, zonder ook maar 'n spier van z'n gelaat te vertrekken, dwars door z'n stoel heenzakte, ontving hij onder algemeene toejuiching de naam van lord John. De titel - lastig in 't gebruik - verdween zeer spoedig, na 'n maand dacht niemand er meer aan hem als Kobus aan te spreken: John werd het en John bleef het en weldra noemde 'n ieder, van directeur tot linnenjuffrouw, hem bij z'n engelschen bijnaam. - In 't begin vond ie het zelf 'n beetje vervelend, 'n paar maal weigerde hij bepaald er naar te luisteren, doch tegen den algemeenen stroom oproeien vermocht ie toch niet, tenslotte legde hij er zich bij neer en wist op laatst niet beter of 't hoorde zoo.
(Slot volgt).
|
|