Opwaartsche Wegen. Jaargang 3
(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 278]
| |||||||||||||||
Boekbespreking.Katholiek, door Gerard Brom. J.J. Romen en Zonen, Roermond 1924.Onder den korten, maar in verband met den inhoud toch alleszeggenden titel ‘Katholiek’, worden hier samengebracht eenige apologetische vertoogen, door den Schrijver opv erschillende plaatsen gehouden. Met het devies ‘Unio in Unico’, samenbinding in den Eenige, als uitgangspunt, wil dit boek doen zien de centrale plaats van de Katholieke kerk en de groote eenheidsgedachte van de Katholieke levensbeschouwing in en tegenover de radelooze verwarring en hopelooze stuurloosheid der moderne wereld. Daartoe worden de hoofdlijnen van het Katholiek belijden aangegeven en worden ook behandeld de soms bont gekleurde voorstellingen, die over vorm en inhoud van het Katholicisme in omloop zijn. Op den rustigen toon die in een wetenschappelijke verhandeling past, tracht de schrijver de Katholieke levensgedachte te verklaren en allerlei misverstand weg te nemen, om zoo, door objectieve beschouwing, tot een beter inzicht mee te werken. Eerst geeft hij enkele thetische hoofdstukken: Tegenstellingen zonder tegenspraak,’ ‘Een en Algemeen’, ‘Goddelijk en menschelijk’ ‘Geest en Stof.’ Vervolgens komt het apologetisch gedeelte in de behandeling van ‘Leer en Leven’ van de Katholieke kerk, van het verband tusschen ‘Gemeenschap en Persoon’, van de verhouding van ‘Priester en Leek’: eindelijk wordt aangewezen de relatie van de Katholieke kerk ook tot het moderne leven, in de hoofdstukken ‘Actief en Passief’ en ‘Oud en Nieuw.’ Zoo ongeveer is de hoofdlijn van het boek, waarbij echter uiteraard de scheiding tusschen het thetische en apologetische niet zoo absoluut is, als ze zich in een schematisch inhoudsoverzicht afteekent. Het ligt natuurlijk niet binnen de competentie van een literair tijdschrift op het zakelijke van de afzonderlijke hoofdstukken nader in te gaan. Als Protestanten verschillen we herhaaldelijk met den auteur van meening, vooral daar, waar hij over het Protestantisme spreekt; ook komt het mij voor, dat de Schrijver meer nog over de algemeen-cultureele en historische, dan over de religieuse waarde van het Katholicisme handelt. Maar voor de nadere aanwijzing en motiveering van die verschillen is een recensie als deze niet de plaats. Wel echter ligt het op onzen weg om op de bijzondere qualiteiten van taal en stijl te wijzen, die we ook weer in dit boek opmerken. We kennen uit vroegere publicaties van dezen schrijver (‘Barok en Romantiek’, ‘De Dominee in onze literatuur’) zijn vaak verrassend fijne dictie, zijn eigenaardig-typeerende wijze van karakteriseeren, het ietwat barokke, maar altijd pittiglevendige van zijn stijl, en die alle vinden we hier terug. Daarom is de lectuur van dit, door een respectabele overtuiging bezielde boek een genot, ook ondanks ons soms afwijkend gevoelen ten aanzien van het zakelijke. Trouwens, ook in dit laatste treffen ons vele mooie opmerkingen, gedachten, waarin we met den auteur geheel één zijn. Zoo in de scherpe analyse van het ziektebeeld van onzen tijd, in de klemming van het betoog, dat genezing alleen te wachten is, als het religieuze element weer centraal wordt in het individueele en sociale leven, e.d. Zulke fragmenten hebben objectieve waarde. Ik zou dan ook dit boek ter lezing willen aanbevelen aan ieder, die eenerzijds de noodige reserve weet te bewaren, maar aan den anderen kant over zooveel wetenschappelijken zin beschikt, dat hij met objectieve waardeering kan naderen tot wat opzichzelf zijn instemming niet heeft. C.T. | |||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||
Serie Voordrachtskunst, onder leiding van Dr. J.v.d. Valk. Baarn - Hollandia-drukkerij.
De serie groeit regelmatig door, waarover we ons niet anders dan verheugen kunnen, te meer daar ze er zeker niet op achteruit gaat. De twee ‘oorspronkelike’ stukken, No. 10 en 11 betekenen niet veel, de rest is uitstekend geschikt, en dikwijls heel goed vertaald. v. H. | |||||||||||||||
In de school der wijsbegeerte, door Dr. B. Wielenga. Uitg. Mij Holland, 1924Men praat wel eens in cliché-recensies over boeken ‘die in een bestaande behoefte voorzien’. Dit versleten zinnetje krijgt nieuwe betekenis bij een boek als dit. Een boek van deze aard in het Nederlands hebben we alleen in de 2 deeltjes van Casimir in de Wereldbibliotheek en in de studies van de vroegere schoolopziener Jansen. Zonder te treden in een kritiek op deze werken geloof ik wel te mogen zeggen, dat dit verklarende en polemiserende boek veel dichter brengt tot de kwesties, waar het in de filosofie om gaat dan die andere. Dat zit hem vooral hierin, dat het boek van Dr. Wielenga is een eenheid; dat, al wordt de historiese lijn bij de uiteenzetting gevolgd het heden op elke bladzijde haast spreekt, terwijl bij het heden het verleden niet wordt losgelaten. Bovendien maakt de grote belezenheid van Dr. Wielenga, dat hij telkens zijn meningen kan toelichten met sitaten uit onze moderne literatuur. Het is toch een benijdenswaardige persoonlikheid, deze schrijver, die op 't gebied van theologie, filosofie en literatuur altijd weer wat nieuws weet te vertellen en altijd iets dat waarde heeft. Nu zal de lezer wel eens in dit boek iets vinden dat hij aanvechtbaar acht; Dr. Wielenga prikkelt zelfs tot tegenspraak, de hele naar het paradoxale neigende stijl (met zijn pakkende opschriften boven de hoofdstukken) verlokt er toe, maar 't is een prachtboek, voor onze jonge mensen geknipt, een boek dat aan 't werken en aan het denken zet en ons veel van onze moderne kultuur verklaart. Al dadelik pakt de mooie, streng-logiese inleiding en de aandacht blijft geboeid tot het eind, waar de betekenis van Bavinck en Kuyper als Calvinistiese filosoof-theologen, als scheppers van het Neo-calvinisme wordt getekend. Dit is een boek voor jonge mensen, die zich enigszins wegwijs willen maken op het wijde verwarrende veld van de wijsbegeerte. Het is een middel om de gedachten van onze mensen, te brengen boven de sfeer van de alledaagse praat. Er zijn wel bezwaren tegen onderdelen aan te voeren, ik vind bijvoorbeeld de hoofdstukken over de Griekse wijsbegeerte niet zo helder en niet met zo veel belangstelling geschreven als de volgende hoofdstukken, maar als geheel een werk dat op een uitnemende wijze ‘in een bestaande behoefte voorziet’. v. H. | |||||||||||||||
Henri Béraus, Buikje. Van Holkema en Warendorf, Amsterdam.‘Buikje’ heet eigenlik ‘Le Martyre de l'Obèse.’ 't Is de monoloog van een dikzak, die zijn verhouding tot zijn medemensen bepaald weet door zijn zwaarlijvigheid. En hij spreekt daar nu over met een spottende onverschilligheid en een luchtig doende humor, waardoor heen telkens 't navrante besef van miskenning zich aan ons | |||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||
opdringt. Meesterlik is deze levenshouding getekend, en 't zal dan ook wel om deze reden zijn, dat aan dit boek de Prix Goncourt werd toegekend. Want Bèraud is er werkelik in geslaagd om ons (schijnbare tegenstelling!) de tragiek te laten voelen in 't leven van een goedige dikzak. Maar 't is een monoloog, meer dan tweehonderd bladzijden lang. 'n Klaagzang in ik-vorm, die, hoe geestig ook, hoe ook vol afwisseling, toch moet gaan vervelen, als er geen verhaal bij komt. Dat verhaal is een liefdesgeschiedenis. Buikje gaat er van door met de vrouw van een vroegere huisvriend. Stel u gerust. Er gebeurt niets, De huisvriend heeft zonder twijfel meer schuld dan de echtgenote. En juist op 't punt, dat er iets zal gaan gebeuren, herkrijgt Buikje zijn dikzak-indolentie. En zijn dikzak-martelaarschap. En de moraal is braaf en menslievend: ‘bespot de buikjes niet.’ 't Boek is vertaald door mevrouw Chr. Moresco-Brants. Dezelfde mevrouw Moresco, die ook ‘If winter comes’ een Hollands, zij 't dan ook een mismaakt-Hollands aanschijn gaf. Deze vertaling is niet beter. Prick van Wely toonde 't aan in het Maartnummer van ‘Het Fransche Boek.’ Maar mevrouw Moresco is hier preuts. Iedere term voor zitvlak wordt zorgvuldig in buik of dijen of iets dergeliks getransponeerd. En nu kan dus 't boek aan iedere fatsoenlike Nederlander ter lezing worden aanbevolen. Want 't is nu eenmaal een stelregel bij vele mensen, dat een enkele uitdrukking soms nog onwelvoegelik kan zijn en dus aanstoot kan geven. Maar de inhoud van een boek kan er al heel gauw bij door. Mevrouw Moresco was in haar kuisheidsstreven niet consequent. J. H | |||||||||||||||
Johan Fabricius, De Scheepsjongens van Bontekoe. H.P. Leopold's Uitgevers Mij., 's-Gravenhage MCMXXIV.Een echt jongensboek. 'n Goede stijl, opgewekte toon, levendige schildering en fantastiese avonturen in een romantiese omgeving. En ontegenzeggelik een mooie vondst, om de reis van Bontekoe, zoals die bekend is uit zijn journaal, te nemen als grondslag voor de avontuurlike tochten van drie scheepsjongens. Toch heb ik een bezwaar tegen dit boek. Ik denk nu niet aan de vele ruwe woorden die er in gebruikt worden. Er zijn, naar me wil voorkomen, tegen dit kwaad betere strijdmiddelen te vinden, dan juist onthouding. Ik denk ook nog niet aan de soms wel wat te ver gedreven anachronismen. Hoewel: een uitdrukking als ‘spuit elf geeft modder’, pas in de laatste tijd ontstaan, klinkt enigszins komies in de mond van een zeventiende-eeuws matroos, tijdgenoot van Jan van der Heijden. Het voornaamste bezwaar gaat dieper; 't betreft 't gehele boek. Bontekoe was niet zo, als hij hier getékend wordt. Bontekoe was minder flink, minder helden fieguur. Maar Bontekoe bezat het Godsvertrouwen van de meeste onzer zeventiende-eeuwse pioniers. Als zijn schip in de lucht gevlogen is en hij met een zeventig overlevenden in een sloep ronddrijft - er is geen eten, en de bemanning spreekt af, elkaar te zullen doden - dan zoekt Bontekoe nog andere hulp. ‘Uyt groote benautheyd bad ik God Almagtig, dat hij sijne Vaderlijke barmhertigheyd daertoe doch niet soude laten komen en ons niet versoecken boven ons vermogen, wetende wat maecksel dat wij waren.’ Ik neem hier opzettelik een der punten, waar Fabricius 't journaal in dit opzicht nog 't meest nabij komt. Maar hoe ver blijft hij nog daarvan verwijderd met de vage aanduiding: ‘Hij moest zijn zeventig groote kinderen troosten - en zocht zelf naar troost......’ De heroworship van onze voorvaderen kan niet anders dan heilzaam werken op onze jeugd. | |||||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||||
Maar schilder onze zeventiende-eeuwers dan ook, zoals ze in werkelikheid waren, met hun durf, met hun ruwheid desnoods. Maar ook met hun geloof. Het boek van Fabricius is echter in dit opzicht mislukt. Ter wille van een averechtse neutraliteit. J.H. | |||||||||||||||
‘Studia Catholica’. Redactie: J.D.J. Aengenent, J. van der Grinten, Jos. Keulers, W. Mulder S.J., W. Nolet, N. Sanders O.F.M., Jos. Schrijnen. Secretaris der redactie: P. van der Velden. Uitgave van J.J. Romen en Zonen, Roermond.Er is in ons Katholieke Zuiden meer werkkracht en er wordt daar op wetenschappelik gebied veel meer gepresteerd, dan de meeste Noord-Nederlanders wel vermoeden. De herleving van ‘De Katholiek’, nu onder de tietel van ‘Studia Catholica’, waarvan ons het twede en derde nummer werden toegezonden, is daarvan mee een bewijs. Evenwel, 't is een tijdschrift, ‘gewijd aan ‘godgeleerdheid, wijsbegeerte’ en tenslotte ook nog ‘aan algemeen wetenschappelijke vraagstukken en die nog uitsluitend ‘onder theologische en philosophische belichting’. 't Valt dus voor 't grootste gedeelte buiten onze gezichtskring. Ik noem hier dan ook alleen maar het interessante artiekel van dr. Endepols over: Middel-Nederlandsche beschrijvingen van de gebeurtenissen voor het einde der wereld. Het is de aandacht overwaard. J.H. | |||||||||||||||
De stille pastorie, door Paula. Buurman en De Kler, Leiden.Dit boek is in alle opzichten een late nakomeling uit de Hoogenbirkse school. Wat betreft het pseudoniem (voor meer dergelike liefelike schuilnamen zie men een catalogus van Callenbach van enige jaren terug), wat betreft de reklame onder het pseudoniem (Schrijfster van: ‘Welgelegen’, ‘Als God spreekt’, ‘Paul’ en andere verhalen: allen even beroemde meesterstukken), wat betreft de inhoud. Maar over dit laatste straks nog nader. Zelfs heeft dit boek de overdrijving, die heel vaak aan navolgers van grote meesters eigen is. Er staan dingen in, waarover ook Hoogenbirk zijn handen in elkaar zou slaan. Cliché en nog eens cliché, en de enkele uitzondering wordt meteen een absurditeit. Dit laatste is bijvoorbeeld 't geval in de zin: ‘In gedachten staart hij naar de kleine huizenblokken met hun nauwe tusschen-ruimten en lage roode daken, waaruit, uit smalle pijpjes, kleine zwarte wolkjes opstegen.’ En even weinig fijngevoeld is de s van ‘emoties’ in de volgende: ‘En hij, die nooit bidden geleerd had, had daar menigmaal vol emoties het hoofd gebogen, de handen gevouwen’. En dan: ‘Juist had hij de laatste hand gelegd aan zijn ochtendpreek, las enkele bladzijden terug en lag haar toen ter zijde.’ Foei, Paula! Maar de inhoud dan? Wat daar in de allereerste plaats aan ontbreekt, dat is sfeer. Er gebeurt genoeg. Domiee Ranson, wiens levensgeschiedenis dit boek vult, is zelfs tweemaal verliefd en, desondanks, halverwege 't boek reeds goed en wel getrouwd. Hoogstens zou men kunnen zeggen, dat er wat meer. psychiese spanning had kunnen zijn, maar bij oppervlakkig getékende personen gaat dat niet zo makkelik, vooral niet als 't zulke voorbeelden zijn van plichtsbetrachting als de dominee van S. (weer zo'n antiquiteit, dat noemen van de plaatsen met hun eerste letter; deze van ongeveer 1750). Zulke ideaal-mensen vinden we nu eenmaal slechts zeer zelden in 't gewone leven, maar goed, de gemeente van S. was er gelukkig mee. Maar wat er in ontbreekt, dat is de sfeer. We vallen van de ene gebeurtenis in de andere, van de levenskeus als jongen op de intree als predikant, van het echec der eerste verliefdheid op de komst van de modelhuishoudster, en zo voort. En we horen toevallig, dat er een huiskamer is in de pastorie, en 'n studeerkamer (maar dat vermoedden we al uit ons zelf), en dat er in 't begin geen kleed lei over de tafel in de studeerkamer (tot aan het verschijnen van de modelhuishoudster, | |||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||
wier goede genius de komst van een kleed weet te bewerken), maar verder dwalen we hier rond in een onbekende, wijl ons-niet-gesuggereerde wereld. Summa summarum. - Nee, laat ik 't maar zachtjes zeggen, zo bijna ongemerkt, want ik geloof toch wel dat Paula 't ernstig meent, misschien zelfs roeping gevoelt. En toch - Er zijn ook mensen, die de Christelike literatuur (en dus óók 't Christendom, want dat is er onlosmakelik mee verbonden) bevorderen, door zich van schrijven te onthouden. J.H. | |||||||||||||||
Als de Sennah's bloeien. E. Overduyn-Heyligers, den Haag. H.P. Leopold's Uitgevers Mij. 1924.Fabricius schrijft in z'n voorwoord van dit boekje: ‘Mij is geen Nederlandsche roman bekend, waarin de Javaansche psyche - gezien door het oog van ons Westerlingen - in zóó boeienden vorm en in zóó een levende plastiek wordt uitgebeeld als in dit werk van Mev. E. Overduyn Heyligers.’ Ik wil dit woord gaarne overnemen, want men voelt hier onder het stijgen der spanning, en de beklemming der stilte, maar ook onder de drukkende zonnehitte een levenswaarheid. De meermalen voorkomende dichterlijke beschouwingen herinneren ons aan ‘Orpheus’ van Augusta de Wit. Maar niet alleen door dit dichterlijke, ook door het sober eenvoudige in het verhaal, denken we aan dit boek. Rachmat en Nailah zijn getrouwd en leven gelukkig, tot de schoone Moonah komt.... want met den bloei der sennah's groeit in Rachmat een wondere liefdedorst. Zeker, hij mag een tweede vrouw nemen! Zeker zijn Nailah zal 't goed vinden.... Maar Nailah blijft verwaarloosd achter. Later besluit zij Rachmat te verlaten en met Djojo, een kettingganger wiens straftijd bijna ten einde is, te trouwen. Over dat verlaten van Rachmat en 't lokken van Moonah zijn prachtige woorden geschreven, maar nog teerder zijn de woorden over de opkomende liefde tusschen Nailah en Djojo. Straks, wanneer Rachmats passie is uitgebrand, voelt hij 't gemis van zijn trouw-zorgzame Nailah. ‘Het was doodstil. ‘Enkele sennahbloesems dwarrelden geruischloos neer, vielen op den eenzamen weg. De kooplui, met hun draagkeukentjes, waren reeds voorbij, en het leek Rachmat, of hij het eenige levende wezen was op een pas verlaten eiland, waar alles nog de sporen droeg van aanwezigheid der bewoners; terwijl toch mijlen in den omtrek niemand zich vertoonde.’ ‘Het waren dezelfde uren, die Rachmat eens bedroomde; toen zijn zinnen hunkerden naar Moonah's bezit en die wondere stemming hem beving, die zoete weekheid, die hem deed kreunen lichtelijk....’ Hij eischt Nailah terug; zij weigert, en het huwelijk tusschen haar en Djojo wordt voltrokken. Den avond van het huwelijk wacht Nailah haar man, zij wacht lang, heel den nacht. Als de morgen komt, dan gaat zij uit en vindt hem met een bebloede dolk in de hand en den dooden Rachmat aan zijn voeten. De kettingganger wordt opnieuw veroordeeld. Nailah volgt haren man, om op zijn vrijheid te wachten. Een wondermooi en teer doorleefd boekje. Een droevig relaas van de stille dessamenschen. v. D. | |||||||||||||||
De Eerste Garve. Gedichten van Jan Terwindt. M. Dijkhoffz, 's-Gravenhage. 1924.Ik heb door een groot man zeer ernstig hooren beweren, dat men ‘auteurs van onnoodige boeken’ zeer zwaar moest straffen. De straf zelf verzwijg ik. En ook of ik dit standpunt deel; maar wel gebeurt het een enkele maal dat je vingers jeuken, om sommige auteurs, die ons zooveel last veroorzaken, ten minste een deel der gewenschte straf te doen ondergaan. En zóó gezien is verzen maken nog niet zoo'n onschuldig werk als velen beweren. Nu zit ik weer met zoo'n | |||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||
straf-waardig auteur. En nog wel één, die gevaarlijk kan worden. Immers bij de minste aanmoediging, of minder dan goedkeuring, dreigt hij in zijn kwaad te volharden. Als eerste gedichtje
Dit voorberichtje.
Mocht deez' vrucht den lezer smaken,
Dan laat ik snel een nieuwe oplage maken....
Nu is er een diersoort, dat tot dezelfde familie als de mensch behoort, die men heel eigenaardig moet behandelen, omdat ze juist achter uitgaan als ze vooruit moeten. Daarmee rekening houdende zou ik Jan Terwindt adviseeren, ga door met je werk. v. D. | |||||||||||||||
Verblinding, door Rosita Forbes. Den Haag H.P. Leopold's, Uitg. Mij. MCMXXIV.Een uit het Engels vertaalde roman, die speelt op de grens van het Britse wereldrijk, in de expansiesfeer in 't Oosten, in Syrië en Egypte. De staatkundige verwikkelingen en intrigues van de verschillende inlandsche stammen en 't Engelse bewind worden ons niet geheel duidelik, maar de karakters zijn verdienstelik getékend. Vooral 't verschil tussen 't Westerse en Oosterse mensetype maakt de lezing van 't boek wel interessant. Overigens ontspanningslectuur, zonder veel diepere betékenis. J.H. | |||||||||||||||
Als God spreekt, door Paula. Uitgevers Mij, E.J. Bosch Jbzn. Baarn.Een Christelijke roman. De titel zegt 't al eenigszins, en wanneer men dan 't boek opent dan weet men 't heel zeker. 't Is bepaald een Christelijke roman. Want 't begint met ‘een woord vooraf’. Ik vind een Christelijke titel op een Christelijk werk niet bepaald verkeerd. Hoewel 't voor mij altijd zoo iets als een etiket schijnt, om velen een vergissing te besparen. Maar wat 't ‘woord vooraf’ betreft, zie dat schijnt een veel diepere beteekenis te hebben. Een etiket is geen waarborg, maar een woord vooraf, doet beslist zoo absoluut vertrouwd aan, dat verder de inhoud wel goed gevonden moet worden. Als men nu eens 't aantal ‘voorwoorden’ ging tellen dan zou men verrukt zijn, over 't groot aantal schitterende Christelijke romans. Ik wil me nu evenwel bij dit boek en dus bij dit ‘woord vooraf’ bepalen. Ds. J.J. Knap leidt dit werk gaarne bij onze Christelijke lezers in. Ik ben 't hier met den inleider roerend eens wanneer hij zegt, dat 't boek zich minder presenteert als een litterair kunstgewrocht, dan wel als de beschrijving van een stuk tintelend leven. Maar daarmee is voor ons heel veel beslist, want wanneer een stuk tintelend of minder tintelend leven beschreven is, dan is 't toch wel een kunstgewrocht. Ds. Knap wil hier eigenlijk zeggen dat 't een verhaal is, zooals er twaalf in een dozijn gaan. En wanneer hij den korten inhoud heeft gegeven, zegt hij ook: ‘Men ziet, er is in dit verhaal niets buitengewoons’. ‘Een doodeenvoudige vertelling zonder intriges.’ Nu behoef ik verder niet veel te zeggen, want ik geloof dat 't wel duidelijk is, wat hier is verschenen, ‘Een ongekunsteld verhaal’ zegt het ‘woord vooraf’. En dat is heel waar. v. D. | |||||||||||||||
Naar den hoogsten top der aarde. De beklimming van den Mount Everest, door C.K. Howard Bury, C.G. Bruce en andere leden der Expeditie. Voor Nederland bewerkt door Arthur Tervooren. Scheltens en Giltay Amsterdam.Hoewel een groot aantal menschen schijnbaar sceptisch tegenover ‘de natuurhelden’ staat en het nut van 't berg beklimmen of Noordpool bereiken niet inziet, omdat men aan de wetenschappelijke verdienste twijfelt, bijna zonder uitzondering is toch de belangstelling van ieder gespannen en is in werkelijkheid er een meeleven en bijna mee-worstelen, wanneer een aantal mannen zich verzamelen om de natuur dienstbaar te maken en te onderwerpen. | |||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||
Daarom zal ook deze intressante beschrijving van de zoo dapper aangevangen maar ook eervol mislukte onderneming, om ‘'t dak der aarde’ te bereiken, voor velen een begeerd werk zijn. De uitgever heeft dit geweten en 't daarom ook goed verzorgd in den handel gebracht. v. D. | |||||||||||||||
De Bijbel Naverteld, door Hendrik van Loon, met medewerking van den schrijver voor Nederland bewerkt door Dr. C.P. Gunning. Scheltens & Giltay, Amsterdam.Hendrik van Loon is dan een der velen, die ons land verliet, om z'n brood, z'n geluk in een ander wereld-deel te zoeken. Hij heeft in elk geval ‘brood’ gevonden. Na lang zwerven en zoeken heeft hij in het Dollar-land zijn fortuin gevonden. Hij schreef een boek. ‘The Story of Mankind’, vond een uitgever, en was rijk. Hij ging op enkele uren afstand van New-York, waar het lawaai van de groote stad vervaagt tot wat autogetoeter - in een buitenhuisje wonen en schreef het boek wat nu vertaald hier is vermeld: ‘The Story of the Bible’. Hij deed dit in de eerste plaats voor zijn kinderen Hansje en Willem. En hij vertelt ook de reden daarvan: ‘In dit boek heb ik den Bijbel voor jullie naverteld. Ik heb dat gedaan omdat ik meen dat ge meer van den Bijbel af moet weten dan ge nu doet. Natuurlijk had ik je kunnen zeggen den geheelen Bijbel zelf nauwkeurig door te lezen. Maar ik ben er niet zeker van dat ge dat gedaan zoudt hebben.....’ ...... ‘Er zullen vele oogenblikken in je leven komen waarin ge de wijsheid en de zekerheid en de kracht, die in deze oude bladzijden verborgen ligt, al te zeer noodig zult hebben.’ ...... ‘Er zijn menschen, die zeggen dat andere verhalen belangrijker voor ons zijn; .... maar ik heb er nog nimmer een gelezen.’ Dit uit zijn opdracht aan zijn kinderen. De reden waarom Dr. Gunning 't noodig oordeelde ‘The Story of the Bible’ ook in onze taal te doen verschijnen zal ik ook in 't kort weergeven. ‘Bij het bewerken van dit boek, voor mijn eigen opgroeiende kinderen en naar ik hoop ook voor vele anderen, was het niet in de eerste plaats mijn bedoeling 'gebrekkige bijbelkennis te verbeteren. Zeker, hierover moet nog steeds in ruimen kring ernstig worden geklaagd; en het zal mij oprecht verheugen wanneer dit werk ook in dit opzicht iets goeds mag uitrichten. Maar daarnaast meen ik dat ook zij, die voor dit euvel door de goede zorgen hunner opvoeders reeds op andere wijze zijn gevrijwaard, in dit boek veel zullen kunnen vinden wat voor dieper kennis van den Bijbel onmisbaar is.... Het doel dat ik mij stelde acht ik pas bereikt, wanneer de lezer na gebruik dit boek verder achteloos zal laten liggen, omdat het hem tot beter begrijpen en liefhebben van het Boek der Boeken zelf heeft gebracht.’
Nu de schrijver en de bewerker reeds zooveel goeds hebben aangevoerd, om het bestaan van het boek te wettigen, geloof ik dat er verder geen woorden voor geschreven behoeven te worden. Ik kan natuurlijk hier niet ver op den inhoud ingaan. Dat is voor onze menschen in verschillende kerkelijke bladen geschied, en waar ons blad zich daartoe niet leent, acht ik mijzelf natuurlijk daartoe ook allerminst in staat. Toch mag ik zeker wel iets zeggen van den inhoud. En dan kan ik helaas weinig goeds zeggen. Wanneer men zoo nu en dan eenige uren leest, de op een geheel eigenaardige manier vertelde gebeurtenissen en verhalen, die ons bekend voorkomen, dan komt men direct tot de conclusie dat dit een on-religieus boek is. Daar worden maar opgesomd, tal van gebeurtenissen en handelingen, zonder dat er ook maar eenigszins een diepere achtergrond wordt aangeduid. Wanneer er sprake is dat God iets zal verrichten dan staat dat er even gelijk alsof Mozes of David of een ander mensch 't zou doen. De vaste raad is weggelaten. Om één voorbeeld te nemen. Mozes is, toevallig’ in 't water gevonden; hij wordt opgevoed aan 's Konings hof. Hij leidde daar een leventje als een prins, terwijl zijn oudere broer hard moest werken. Later bij Jethro zwerft hij in de woestijn en wordt zijn roeping bewust’. Het ontzaglijke verhaal van 't brandende braambosch is in den Bijbel van geen beteekenis. | |||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||
Wat de styleering betreft, vind ik ook deze verhalen ver achter bij vele kinder-bijbels, ik noem b.v. die van van de Hulst en Isings. Wanneer de plagen van Egypte worden opgesomd, dan volgt er plaag na plaag zonder het machtige gebed van den man Gods. ‘Toen kwam de volgende plaag’.
En dan tenslotte de illustraties. Eerst lijkt 't wel of Hansje en Willem met een schilderdoos aan 't morsen zijn geweest, maar dat moet toch niet waar zijn. 't Is echt van Hendrik van Loon. En 't zou tot versiering, verfraaiïng of verduidelijking moeten dienen. Ik wil niet beslissen of dit waar is, maar wel dat ik meermalen heel zeker me heb verbeeld dat van Loon met z'n pen had gemorst. Als de teekeningen niet zoo verspreid stonden, zou ik 't ‘het kladschrift van Hendrikje’ willen noemen.
En nu ten slotte nog een eindconclusie. Hoewel ik niet het recht had veel van dit boek te zeggen, omdat ik daartoe niet capabel ben, toch wil ik niet zonder meer dit boek hiermee dichtslaan. Al is 't waar dat 't geheel reclame-achtig aandoet, al wil ik 't niet ontkennen, dat ik onder 't lezen zelfs zoo'n bioscoop gevoel bij mij voelde opkomen; een groot iets blijft bestaan, dat hier twee vaders zich een taak op de schouders hebben genomen, om de bijbel hun kinderen nader te brengen, die bijna ieder beschaamt. En zoo gezien dus wel tot nadenken en plichtsbetrachting aanspoort. v. D. | |||||||||||||||
Afrikaans proza.
| |||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||
werken van Meg Ross en Eva Walter gaan Engelsen en Boeren dan ook vriendschappelik met elkaar om, ja komen geboren Engelsen er over het algemeen heel goed af. Ook is het milieu heel anders, de snelle ontwikkeling van Johannesburg en het meegaan van Pretoria in de uitlandse zeden boeit de schrijvers, de Afrikaanse meisjes spelen tennis en er wordt geflirt, kortom de eigenaardige bekoring, die er uitging van een apart ras met een aparte strijd, helpt ons niet meer bij de waardering van deze literatuur. Het zijn mensen als onze mensen geworden, deze romans zijn doodgewone moderne romans en moeten geheel op zichzelf beschouwd worden en naar de persoonlike kwaliteiten van de schrijfsters beoordeeld. Er is nog wel iets biezonders in Eensaamheid, waar de verlatenheid van Duits-Zuid-West geschilderd wordt, maar toch is ook daar het hoofdthema een modern-romankonflikt: het vervreemden van man en vrouw. De schrijfster van Eensaamheid heeft mijns inziens een prachtkans voor mooie beschrijvingskunst laten voorbijgaan; door verstandelik redeneren weet ze ons begrijpelik te maken, hoe de eenzaamheid Rina tenslotte krankzinnig maakt, maar zij faalt in haar pogen om dat gevoel van eensaamheid voor de lezer tastbaar te maken. Als het goed was zou ook ons de verschrikking der verlatenheid moeten beklemmen, terwijl we nu niet verder komen dan heel gemoedelikjes toe te stemmen, dat het er voor Rina lang geen pretje was en dat wij het er zeker ook wel niet uitgehouden zouden hebben. En dat is de grote fout van het boek, want de liefdeshistories, die om het eensaamheidsmotief heengeweven zijn, zijn te onbelangrijk om het boek te redden en de manier, waarop over verschillende Afrikaanse stammen gesproken wordt, staat zover van begrijpen af, dat in dat opzicht het boek alleen kwaad kan doen of ergernis wekken. ‘Oogklappe’ is wel beter, het behelst de lotgevallen van een verpleegstertje in een groot ziekenhuis. Er zijn wel gebreken maar het meisje zelf is toch wel met liefde bekeken, doorvoeld, al doet b.v. die krankzinnige vader, die per slot van rekening niet eens haar vader is, wel erg vreemd aan; dat is echt maakwerk. Dat de keurkommissie beide werken een tweede prijs waardig keurde, is heel wel te begrijpen en te billiken; beide boeken hebben goed en kwaad, ze laten zich beide vrij vlot lezen; dat ik de gebreken in Eensaamheid sterker gevoel, zit hem voornamelik hierin, dat hier een werkelik prachtig gegeven door slappe behandeling groter teleurstelling geeft dan een middelmatige behandeling van een opzichzelf alledaags motief. Al kon ik dus niet zo heel erg enthusiast zijn, toch beveel ik deze boeken met genoegen ter kennismaking aan. Al is het geen grote kunst, belangwekkend blijft deze kunst voor ons toch wel, omdat mensen en toestanden er ondanks steeds grotere aanpassing, toch nog in vele opzichten zo heel anders zijn dan bij ons. v. H. | |||||||||||||||
Momentopnamen, Schetsen uit het leven van kleine menschen, door A.M. Emous (Uitg. La Rivière en Voorhoeve, Zwolle).Blijkens den ondertitel hebben we hier te doen met een bijdrage tot een in onzen tijd bijzonder gewild genre van literatuur, de kinder-psychologie. Toch is niet in de eerste plaats dit boekje een literatuur-uiting, maar zeer bepaald een Evangelisatie-geschrift. Niet de kinderpsychologie alszoodanig is de hoofdzaak, zooals b.v. in de boeken van Mevr. Cohen-deVries, maar de indicatie van wat aan geestelijke waarde in de waarneming van het kinderleven ligt opgesloten, en van wat een nauwkeurig acht geven op de reflexen van de kinderziel ons, ouderen, te denken geeft. De schrijfster ziet de kinderen onder religieuze belichting en leidt ook de gedachte van haar lezers naar de geestelijke zijde van het opvoedingswerk, door korte, ‘toepasselijke’ opmerkingen toe te voegen aan haar analyse. Juist door die toevoegingen, soms niet meer dan een enkel zinnetje groot, treedt de evangeliseerende strekking aan den dag en komt er diepte in de schetsen. Men dient dit karakter van het boekje goed in 't oog te houden bij een beoordeelen daarvan. Want de schetsen zelf zijn in den regel zoo kort, dat we nauwelijks de lijnen van het beeld zelf zien. Zonder persoonsbeschrijving, zonder voorbereidende aanwijzing - waarom het immers niet te doen is - worden de kinderen voor ons gesteld, eenvoudig als Jaantje, Jan, Martin, Arie, Keesje enz. En onmiddellijk richt de schrijfster onze aandacht op het moment, waarom het | |||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||
gaat, dat ook ineens in z'n geestelijk perspectief belichtend. Daardoor komt er bij eersten indruk iets vluchtigs in het boekje, iets van een kaleidoscoop, die geen tijd laat om rustig toe te zien. Maar bij nader beschouwen ziet men toch in al dat snelle bewegen telkens een vast punt, de hoofdzaak, die de eigenlijke gedachte van het schetsje bevat. En die gedachten zijn vaak zoo fijn, dat men het boekje als voortreffelijk gaat waardeeren. Natuurlijk is de eene schets beter dan de andere. Sommige stukjes vallen zelfs ietwat buiten het kader van 't geheel (b.v. ‘Die, als Hij gescholden werd’, ‘Vergeet den smaadvrede van Versailles niet’). Maar als bundel staat dit boekje op een goed plan, ook literair; er is taalkleur, stijleffect, er is vooral emotie in wat wordt verteld. En, wat het voornaamste is, er ligt een glans van geloof en een gloed van liefde over, die weldadig aandoet. Met erkentelijkheid aanvaarden we dan ook dit eenvoudige boekje, dat voor velen van groote beteekenis kan zijn. C.T. | |||||||||||||||
Lyriek, door M.A.P.C. Poelhekke. Bij J.B. Wolters' U.M. Groningen, Den Haag 1924.Het is, geloof ik, al bijna een jaar of tien geleden, dat Poelhekke op verschillende plaatsen zijn lezingen hield over lyriek en het was niet zooveel jaren daarna, dat de firma Wolters aankondigde, dat van Poelhekke twee bundels ter perse waren ‘Lyriek’ en ‘Oorlogslyriek’. Het eerste van die twee is nu na enige jaren van geduldig wachten verschenen. We worden gelukkig bij Poelhekke voor ons wachten beloond. Poelhekke heeft wat te zeggen. Hij is een kunstgevoelig mens en een knap geleerde, die door jarenlange studie over lyriek een materiaal bij elkaar heeft als zeer waarschijnlijk niemand in ons land en dit onderwerp dan ook zo volkomen beheerst, dat elke bewering wordt toegelicht en gestaafd door het meest daarvoor geschikte, het meest overtuigende voorbeeld, het meest tot ons sprekende vers; en dat alles is op zo ongezochte wijze te pas gebracht, alsof dat iets vanzelfsprekends is en hem niet de minste inspanning heeft gekost. Het eerste hoofdstuk is het belangrijkste en in zijn geheel in onze taal onovertroffen; al kritiserende de mening van vele anderen komt de schrijver tot een uiteenzetting van wat het wezen der lyriek is. Dit is een juweeltje van schrijf-en argumenteerkunst, scherp onderscheidend wat de gedachtengang betreft en al schrijvende over kunst zelf tot kunst geworden. De volgende hoofdstukken behandelen na een paar bladzijden over ‘Groei’ verschillende onderdelen van de lyriek: elegie, natuurlyriek, liefdelyriek, sociale lyriek, geloofslyriek. Dat over de sociale lyriek is het uitvoerigst en mijns inziens het best, maar alle hoofdstukken zijn belangrijk en goed. Als ik dan ook een bezwaar heb, dan geldt dit niet in de eerste plaats Poelhekke en zijn boek, maar een beschouwing, die aan vele werken over kunst eigen is, de evolutionistiese, een beschouwing, die slechts in zwakke vormen in ‘Lyriek’ aanwezig is, maar die Poelhekke toch niet durft los te laten. De eenvoudigste vorm van de evolutietheorie, toegepast op de historie van onze kuituur, is een overwonnen standpunt. De eerste evolutionisten konstateerden een groot aantal feiten op verschillende plaatsen van de wereld, zagen daarin fasen van een ontwikkelings-systeem, groepeerden die naar eigen willekeur in tijdsverband en meenden dan de gang van de geschiedenis wiskundig zuiver te hebben gerekonstrueerd. Zo werd dus uit de verschillende levensvormen, die nu in moderne tijd nog naast elkander voorkomen, zorgvuldig gekozen wat ons moderne mensen het meest primitief voorkwam, dat was dan ook het oudste en al het andere was daaruit voortgekomen. Zo kwam men tot zeer eenzijdige theorieën. Lyriek b.v. ontstond òf uitsluitend uit het arbeidslied, of uit de dodenklacht òf als begeleiding van de dans òf als liefdesuiting. Zó simplisties redeneert men tegenwoordig niet meer en zeker Poelhekke niet. Men begrijpt dat de gehele poëzie niet uit één impuls, hetzij dan smart of vreugde, arbeid of dans te verklaren is, maar dat alle oorzaken altijd aanwezig geweest zijn, alle sterk van werking en dat dus geen de voorrang had boven de andere, zodat alle vormen van lyriek altijd naast elkaar hebben gestaan. Maar, redeneert men nu en daarin gaat de schrijver van ‘Lyriek’ mee, | |||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||
dan is toch onze moderne elegie b.v. voortgekomen uit die oude dodenklacht en kunnen we dan toch een evolutielijn trekken voor de genre's afzonderlik. Dit laat hij dan in het derde hoofdstuk zien bij de behandeling van de dodenklacht. Dit in vele opzichten voortreffelike hoofdstuk bewijst echter ook wel duidelik hoe gevaarlik het is, als men een evolutiesysteem op wil stellen; het bewijst, hoe toch eigenlik een dergelike bewijsvoering niets dan een handig gochelkunstje is. Men groepeert de massa verzamelde feiten eerst in de volgorde van het vooruitbedachte systeem en daarna vertoont men ze in die volgorde en geeft die dan weer als bewijs voor het stelsel. Eerst redeneert men van achter naar voren en daarna weer andersom om het vooropgestelde systeem als einduitkomst te verkrijgen. Het is een verleidelik spelletje; en de lezer die een massa feiten, onomstotelik echt, waarachtig materiaal onder de ogen krijgt, gelooft in de wetenschappelike juistheid van het betoog, dat op deze feiten steunt. Maar wat in al deze uiteenzettingen en in andere van dezelfde aard onbewezen blijft, en ook nooit te bewijzen is, is dat deze groepering werkelik iets met tijdsverband te maken heeft. Uit alle tijden, waarvan we literair iets weten, kunnen we ‘oude’ en ‘moderne’ voorbeelden bijeenzoeken, ‘primitieve’ en ‘gekompliseerde’. Bovendien, al konstateren we b.v. groot verschil tussen een gedicht van 1000 jaar geleden en een van onze tijd, tussen vele van toen en van nu, dan zal het nog moeilik zijn een groei aan te tonen. Er is verandering, ik ontken niet, dat er verschil bestaat tussen antieke en moderne kuituur, een archaïes en een modern mens, maar als we vergelijken is er aan beide zijden winst en verlies. Hoe groot die winst of dat verlies is hangt van allerlei zeer biezondere en toevallige omstandigheden af. Als we moderne poëzie met oudere en met primitieve, archaïes getinte vergelijken, zijn er zo veel mogelikheden, dat het heel gevaarlik is om ten opzichte van de moderne van groei te spreken en nog veel meer, als men de lijn wil tekenen, waarlangs zich die groei heeft voltrokken. Wij verstaan oude poëzie zo gedeeltelik, dat wij primitief noemen wat in wezen heel gekompliseerd is, dat we stoplap noemen, wat wel degelik betekenis had, dat we symbool noemen wat reëel was, en menen dat de dichter een primitief reële voorstelling gaf, terwijl hij symboliseerde. Onze moderne interpretatie van oude, of ‘primitieve’ poëzie is zo gebrekkig, dat we heel voorzichtig zouden moeten zijn, voor we gingen klassifiséren. Maar het allergrootste bezwaar blijkt, dat men aan contemporaine verschijnselen het etiket oud, ouder of minder oud opplakt, alleen uitgaande van in vele opzichten toch eng begrensd inzicht in al deze zo zeer verschillende uitingen. Dit principieel verschil vermindert overigens niet mijn lof voor dit biezonder interessante en waardevolle boek, want dit boek is niet geschreven om een derg. systeem te bewijzen. Het bestaande systeem heeft alleen deel in de schikking van de stof en dan alleen in sterke mate in het 3de hoofdstuk, in veel mindere mate in de andere. We wachten nu nog met verlangen naar vervulling van de andere belofte: een boek over oorlogslyriek! v. H. | |||||||||||||||
Katechetiek door Dr. A. van Veldhuizen. J.B. Wolters, Groningen.De Groningsche hoogleeraar geeft in dit werk geen ‘leerboek’ voor katecheten. Het boek is, naaɹ zijn materieele zijde, blijkbaar ontstaan uit de ervaring van eigen practijk. Doch de stof wordt op eenvoudige en tevens grondige wijze wetenschappelijk behandeld. Zoo ontstond een handboek dat belanghebbenden zonder twijfel sterk zal boeien. Sommige gedeelten van algemeenen inhoud zijn zelfs interessant voor docenten in 't algemeen, zoo bijvoorbeeld die, welke handelen over de methode van les geven en over de psyche van den ouderen leerling. Het is geen vakpaedagogiek, maar 't zijn prachtische ervaring en eigen menschenkennis, die daarin zoo boeien. De litteratuuropgave bij elk onderdeel van het onderwerp is geweldig uitgebreid. Meer van dit boek, dat buiten het kader van ons tijdschrift valt, te zeggen, ligt niet op onzen weg. v.d. L. |
|