Opwaartsche Wegen. Jaargang 3(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] Sonnetten door A. Corstanje. I Deez' is een stille, zilvren najaarsdag. Een dag van onmerkbaar weg ebbend leven. Over het groot, starzwarte dalwoud zweven Paarlgrijze nevelslui'ren, fijn als rag. Hoog uit een bergkapel komt klokkenslag. Teer rytmies zinderzingend neergedreven Zwijgt straks.... maar door de grijze stilte beven De klanken lang nog na, als zwak geklag. De Zon treedt met versluierd Aangezicht, Gelijk een bruid in zilvren zij, tevoren. Maar harer zoeten glimlach zuiver licht Kan heden haren bruigom niet bekoren. Verbleekt treedt zij terug, en in de dicht Dalende nevel gaat haar lach verloren. [pagina 233] [p. 233] II Avond. De hemel is van wolken dof betogen Die als een aardegrauwe sluier glijden Over Zijn millioenen gouden ogen En de aarde een lichteloze nacht bereiden. Plots komt een lichtschicht in de zwarte bogen Een borst met ruw gebrokte randen splijten Waaruit de Maan het blank komt opgetogen.... Kalm vloeit haar sneeuwen licht naar alle zijn. Stil gaan der zwarte wolken randen groeien Terwijl hun harten fluweel donker blijven.... 't Is alsof vlammend gouden bloemen kelken Zoals zij slechts in Hemelgaarden bloeien Door Englen uitgestrooid, nu zonder welken In 's Hemels donker diepen vijver drijven.... Vorige Volgende