Opwaartsche Wegen. Jaargang 3
(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| |
LenteGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 228]
| |
Na bitteren strijd had ze begrepen, dat het zóó goed was. Stieneke stond al in haar plaats voor de groote huishouding, moeder Stieneke, zooals Paul haar laatst genoemd had. Toen de klok vier sloeg werd de stilte in huis plotseling verbroken. Slaan van deuren boven en beneden, gerèn over het portaal, de trap af, daar kwamen ze alle: de Dominé, versch van zijn Zondagspreek, tóch altijd bereid voor de onderbreking op het theeuur om haar te plezieren, Ella en Hans van hun schoolwerk in de eetkamer en Harry, haar goedige reus van een Harry, haar overleden zusters zoon, late blokker om de academie nog te halen, met Paul van de Lichthoeve uit het bosch, zijn vriend die met hem samenwerkte, er werd er zelden een gemist op dit vroolijk oogenblik van den dag. Paul, groot en elegant in 't lichtgrijs, den zomer al in 't hoofd, droeg een grooten tak vol fluweelige, grijs-groene kastanjeknoppen. Wonderlijk kunstig lagen de saamgeplooide blaren, als beschermende handen gevouwen om de bloesemknoppen. Ze waren op 't punt zich te openen. ‘Nu moeten jullie goed opletten,’ zei Paul lachend, terwijl hij den tak voorzichtig in een kan met water midden op de tafel plaatste, ‘wisten jullie, dat niemand ooit dat openspringen ziet? Het gebeurt natuurlijk altijd op klaarlichten dag, toch zoo geheimzinnig als in den nacht, want niemand màg het zien!’ ‘Wat een onzin,’ bromde Harry, ‘natuurlijk heeft niemand geduld om lang genoeg te wachten, en wie gaat er ooit onder een kastanjeboom zitten kijken of de knoppen ook openspringen!’ ‘Laten we het straks eens probeeren,’ stelde Ella voor, terwijl ze haar blonde krullen liet dansen,.... ik wed....’ ‘Jij, jij ziet het vast niet,’ plaagde Paul, terwijl hij bewonderend naar het matgouden glanzen over Ella's blonde hoofd keek, ‘kom moeder Stieneke, ik zal jou eerst helpen theeschenken.’ Hij was al opgesprongen en stond naast haar, recht en sterk, met bei zijn groote, edel-gebouwde handen naar haar uitgestoken. Stieneke voelde een beven door haar vingers gaan, terwijl ze hem den simpel-witten, doorschijnenden kop overreikte, zijn eigen geschenk aan haar moeder, en zag hoe voorzichtig hij hem aanvatte en eerbiedig voor haar neerzette. Niemand deed dat zooals Paul, en zoo was hij ook het mooiste! Moeder hield veel van Paul, dat kon je duidelijk merken. Moeder was zoo ver af en zoo dichtbij. Ze vroeg nooit iets voor zichzelf, en ze eischte tegelijk het mooiste en het beste in je op. Paul voelde dat vast en zeker nu ook, waarom had hij zich anders zóó over moeders stoel gebogen, en waarom kwam hij nu zoo langzaam nadenkend bij de theetafel terug! | |
[pagina 229]
| |
Toch, het was maar een oogenblik. Daar maakte hij weer gekheid met Ella en liet háár bij de theetafel wachten. Ella was nog een kind...... ‘Kom, Paul.’ De thee was in een oogenblik rondgediend. Toen schaarden ze zich allemaal rond de tafel. Moeder alleen bleef in haar stoel voor de tuindeur, maar ze keerde zich iets opzij, om beter te kunnen zien. Aan zeven paar aandachtige oogen kón het wonder niet ontsnappen. Hoe prachtig lagen de fijngeplooide grijs-groene kastanjeblaadjes pas uit de goudbronzen schubben gebroken als eerbiedige handen, waarvan de vingertoppen elkander nauwelijks raakten om de heilige schoonheid van de jonge bloesem. Een ademtocht zou die vingertoppen van elkander los kunnen maken. ‘St.... niet bewegen....’ Ella proestte van 't lachen de stilte uit elkaar. ‘Flauw dat geginnegap van die meisjes,’ bromde Harry, ‘zoo kan je er niet op aan.’ Ella keek beleedigd, maar redde zich door nu ook gespannen toe te kijken. Af en toe zuchtte iemand. .... Onbegrijpelijk, dat het nog vasthoudt,’ fluisterde de Dominé, terwijl hij op zijn horloge keek, over vijf minuten moet ik weg.’ ‘Vader.... stil toch, vader....’ ‘Nu ja, goed, ik wil geen spelbreker zijn; als ik opsta, springt die dikste knop natuurlijk open, je zou zeggen, dat een van die fijne, kleverige haartjes nog maar vasthoudt. Ik vind 't een geduldproef.’ De Dominésvrouw lag in haar stoel met een verhoogd kleurtje op haar wangen. Ze keek naar den kastanjetak, en dan keek ze naar Stieneke, met haar intense aandacht, haar groote, roode mond iets open. Af en toe keek ze ook naar Paul, die geen oog van de knoppen afwendde; rustig zat hij daar, doch zonder Stieneke's enthousiame. Dan vestigde zich haar aandacht weer op de gevouwen bladerhanden om de kostbare bloesems. Het wachten verdroot haar niet. Harry begon te schuifelen. ‘'t Wordt mooi vervelend!’ ‘Sst....’ waarschuwde Stieneke, ‘ik zag iets bewegen!’ ‘Dat verbeeldde je je maar....’ ‘Sst.... nog even....’ Ze wachtten nog vijf minuten, er gebeurde niets. Eindelijk zwaaide Hans zijn lange armen over de tafel, ‘ik geef het op jongens, Paul heeft het gewonnen!’ Ze keken elkander lachend aan, en toen keken ze weer naar de knoppen.... de bladerhanden om de grootste bloesem hadden zich in dat ééne oogenblik opengevouwen; vrij en krachtig verhief zich de groene toorts boven haar uitgebogen blad. | |
[pagina 230]
| |
‘Zie je wel,’ triomfeerde Paul, ‘niemand heeft het gezien!’ ‘Ik zag het,’ hoorden ze iemand fluisteren. ‘In de bevende stilte, die plotseling ontstond, keek elkeen ontroerd naar de bleeke moeder en van haar, naar de fiere bloesemknop. De Dominé herstelde zich 't eerst. Hij ging naar haar toe en sloeg zijn arm om haar schouders en kuste haar op 't voorhoofd. Daarna ging hij de kamer uit zonder een woord. En allen kwamen ze, een voor een: Ella en Hans en Harry en Paul en kusten haar op 't voorhoofd in eerbiedig huldebetoon aan de moeder, die met haar aandachtige oogen van stervende het wonder had mogen aanschouwen. ‘Zie je wel,’ zei Paul nog eens zacht, zich naar Stieneke keerend, terwijl hij geruischloos achter de anderen aan de kamer uitsloop, ‘het was te mooi! voor ons was het te mooi!’ Stieneke knikte stom met tranen in de oogen. ‘Ja, en zoo mooi is Paul ook, en dat ziet ook niemand,’ dacht ze. ‘.... Stieneke....’ Ze schrok op, en ging snel op haar beurt naar haar moeder en knielde bij den stoel met het hoofd in haar moeders schoot, als toen ze nog een klein meisje was; ze voelde hoe het vurige rood zich spreidde over haar gezicht tot achter in haar nek. ‘Wàt hebt u gezien, moeder,’ vroeg ze gesmoord. ‘Ik zag het leven zich openbaren, lieveling, en het was heerlijk!’ Stieneke hief plotseling het hoofd op. ‘Kwam het in één oogenblik, of zag u, dat de handen langzaam opengingen?’ vroeg ze in uiterste spanning. ‘Het kwam in één oogenblik lieveling, want het wàs er immers!’ ‘Ja, het wàs er,’ zei Stieneke langzaam, terwijl het hevige rood vertrekken ging tot stil wit, ‘en, moeder....’ Toen zweeg ze plotseling. ‘Zeg maar, Stieneke, alles wat je wilt, jij en ik hebben immers geen geheimen voor elkander!’ ‘U houdt toch ook veel van Paul,’ barstte Stieneke uit, ‘u weet toch ook wel, hoe goed hij is!’ ‘Jazeker, lieveling, houd ik veel van Paul,’ haastte de moeder, met moeite haar schrik verbergend, omdat in Stieneke's leven deze liefdeplant al zoo snel en zoo hoog opgeschoten was. Ze kende Stieneke. Alles in haar was echt en sterk! ‘Maar mijn liefste, mijn oudste,’ waagde ze, weet je wel zeker, dat Paul zelf....’ Stieneke maakte een hartstochtelijk snelle beweging met haar donkere hoofd naar achteren, precies dezelfde beweging, die haar Bob maakte, als hij iets misprees. ‘Daar kan ik toch niet naar vragen, moeder, u zou dat toch ook niet doen.... als het léven zich openbaarde,’ voegde ze er bijna fluisterend aan toe. | |
[pagina 231]
| |
‘Neen natuurlijk niet, lieveling, je hebt gelijk, daar kan je ook niet naar vragen; het antwoord komt toch, als God het wil.’ Toen bleven ze een tijdlang zwijgen. Stieneke hield haar moeders bleeke hand in de hare. Die was bruin en sterk. Het verschil was te groot. Ze durfde er niet naar blijven kijken; het herinnerde aan wat onvermijdelijk komen moest. Moeder had het haar gezegd, er waren geen geheimen tusschen hen beiden; maar daarom mocht ze nu ook niet schreien, zooals ze eigenlijk zoo graag zou willen. Beter die witte hand verstoppen onder haar andere! Zoo, nu had zij een witte bloem geborgen in haar beschermende handen.... o moeder! En toch een dikke traan.... Iemand deed de deur van de woonkamer open en trok ze onmiddellijk weer dicht; daarna midden in de kamer een licht gerucht! Ze keken beide op: twee, drie andere knoppen waren opengesprongen in de warme Aprilzon. Breed uitgevouwen in dragende kracht stonden de bladerhanden onder de slanke, groene toortsen. Stieneke stond op en ging langzaam naar de tafel. Even beschouwde ze aandachtig de bloemtrossen en streelde de fluweelige bladeren. ‘Komt het antwoord altijd, moeder?’ vroeg ze plotseling, ‘zooals hier,.... zooals bij u?’ Ontroerd vouwde de moeder haar handen. Hoe sterk bewoog zich het leven in dit jonge, krachtige lichaam! Hoe diep was het verlangen! hoe groot de verwachting! hoe groot het gevaar! ‘God geeft altijd antwoord,’ zei ze zacht, ‘zal je dat onthouden, Stieneke, je leven lang, als het heel heerlijk wordt, of misschien ook moeielijk? Zal je er dan altijd aan denken, dat het God was, die antwoord gaf?’ Stieneke stond roerloos bij de tafel, haar gezicht gebogen naar de bloesemknoppen; haar bruine handen bleven zachtjes de bladeren beroeren, een voor een, als iemand, die uit een schoonen droom ontwaakt, terstond in nog schooner droom verzinkt, precies als in de fijne, groene toortsen op den kastanje, waarvan ieder knopje weer in een omhulsel sliep en slapend groeien zou tot zijn volkomen schoonheid. - - Het was toch het léven, dat zich geopenbaard had, het werkelijke leven! ‘Blijft dàt zelfs immers een droom, zoolang lijden het niet tot zijn eigenlijke, hoogere werkelijkheid heeft gevoerd?’ De moeder dacht het, terwijl ze naar Stieneke keek, en het was of ze met haar oogen van stervende nog iets anders zag: Stieneke, opwakend voorgoed tot den donkeren strijd met het leven! maar haar oogen bleven klaar en het lachen om haar rooden mond, bleef even blij...... ‘Stieneke!’ En nu vloog Stieneke met haar ouden, stralenden lach op haar moeder toe en kuste haar hartstochtelijk teeder. Toen repte ze zich de kamer uit. ‘Ik zàg het,’.... fluisterde de moeder. |
|