Opwaartsche Wegen. Jaargang 3(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 225] [p. 225] [Nummer 8] Gesprekken in den Schemer door Willem de Mérode. I. Uw handen zijn in 't licht zoo schoon ontbloeid - Ik zelf ben in den schemer weggevloeid. Waartoe hun bleeke deernis buiten u? - Om u te troosten, stil omsluiten ze u. Wat wil hun streelen en hun blinde pracht? - U brengen aan mijn hart en in mijn macht. II. Kent gij mij nog? - Weet ik uw oogen niet, Wàt schijn of schaduw over hen verschiet? - En werd ik oud? - De glans van uwen lach Is zilverig gelijk een najaarsdag. En uwe handen blinken zoo bemind Als witte popels rillend op den wind. En uwe mond, alleen en eenig mijn, Is koel en zoet als vroege kersen zijn. - En wachtte uw hunkren sinds ik u verliet? - Ziet ge niet dat ik schoon werd, ween ik niet? - [pagina 226] [p. 226] III. Nog ben ik vol verlangen en vol vreezen. - Nog ben ik vol vergeven en verdriet. Ik wil begeerd en toegetrokken wezen. - Ik wil aanvaard, of ik u nooit verliet. - Wat zal dat spel van schuw verstolen blikken? - Wat zal dat mijmren statig en verstard? - Om niet u plots te omhelzen en te snikken. - Om niet wild uit te weenen aan uw hart. Vorige Volgende