Opwaartsche Wegen. Jaargang 3(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 184] [p. 184] De Poel door IJgbert Jacobs. Eenge, die overbleef nog van de somber-stille plassen, Waar in de ellende van steeds groeiende vertroebeling, De reinheid van den éénmaal zuivren stroom verging, Wiens levensdrift verzoog in moordende moerassen, Voel ik mijn onmacht tegen sluipende gewassen, Wier woekerleven krachten uit mijn eigen bodem krijgt, En niet te ontkomen aan hun macht, die tergend stijgt, Dreigt laatste zuiverheid nog reddloos te verdrassen. Van 't schokkend-zwaar gezwoeg der verre oceanen, Trekt slechts een trage siddering over mijn doodsch gelaat. Laat door mijn lustloos leven heen, dat in dit moer vergaat, De watren scheurend weer een diepe bedding banen, O zee, o eindloosheid, waarheen ik stemloos smeek, Zend mij Uw sterken stroom, die alle dijken breek’! Vorige Volgende