Opwaartsche Wegen. Jaargang 3(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 182] [p. 182] De Distel door Martien Beversluis. Temidden heesters, buigend tot de bloemen groot en zacht, staat zij, een liefste zaad van God, verstoten en veracht. In 't licht der heêmlen lacht zij niet, geopend noch bereid, op dood en zomer wacht zij niet zij is van allen tijd. Haar bloeien is het bittre woord van waarheid, toorn en leed. Men noemt haar in dit lichte oord een bloem die men vergeet. Winds wilde streelen baat haar niet, noch schaduw, mild en wijd; regens ellende schaadt haar niet. zij is van allen tijd. Rondom haar pronken rank en klaar kelkbekers, wit en goud. Die neigen het leven tot elkaar verheerlijkt en vertrouwd, Haar stugge stengels voeren haar tot weerstand en tot strijd, liefde noch vreugd ontroeren haar zij is van allen tijd. [pagina 183] [p. 183] De zachte hand die takken breekt in 't hout waarin zij groeit, en bukt en zich voorbij haar steekt naar wat terzijde gloeit; schrikt voor de haat dier levende hoovaardigheid die schroeit, o! kracht, zich niemand gevende. o! vuur, o eenzaam levende! o vrijheid die zich boeit! De hooge boomen buigen zich in de doorwaaide lucht. Verlangen en getuigenis van wanhoop zingt hun zucht. Maar haar begeerte vlaagt en schiet weerszij tot rust en stijgt. Haar arm bestaan beklaagt zij niet. o God! en immer vraagt zij niet meer dan een trots die zwijgt. Langs wegen die bewaaid van stof door deze landen gaan. Is zij in een verloren hof vergeten opgestaan. Voor storm of hagel breekt zij niet. zij jubelt niet noch schreit, in wensch of schoonheid spreekt zij niet, zij is van allen tijd. April 1925. Vorige Volgende