Opwaartsche Wegen. Jaargang 3(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] Gedichten door Willem de Merode. O hart, dat naar Gods liefde smacht, En luistert, als de wereld lacht, En voelt u opgetogen Bij 't lonken harer oogen. Durft gij de rust van uw gemoed Voor 't blinkend van haar waardloos goed En kort genot verruilen? ‘Waar kan ik haar ontschuilen?’ Wilt van haar gouden oogenschijn Gij langer niet bedrogen zijn Dring moedig in het duister. Daar, waar uw angst Hem 't minst vermoed, Laait louterend de felle gloed Van Gods verborgen luister. [pagina 80] [p. 80] Wat baat de ziel haar onophoudlijk zwoegen, Schoon zij zich van den vroegen morgen weert, 'k Heb niets vergeten en 'k heb niets geleerd, Wijl alle dingen u diep in zich droegen. Wat zou mij nu nog kunnen vergenoegen. Gedachten en gevoelens lang beheerd (Verzade vloeistof, die kristalliseert) Zich plotsling tot een beeld tezamen voegen. Gij weet niet, hoe gelukkig ik nu ben. Nu ik mij weer aan uwe wetten wen, Niets kan en mag en wil dan u beminnen. Zoo rijk en breed en rustig ruischt mijn bloed. Gij zijt de zuivere en milde gloed. Die binnen stroomen komt door al mijn zinnen. [pagina 81] [p. 81] Dit was een dag van heimelijk begeeren, Van sterk verlangen en verholen lust. Nu wordt het avond, en komt de rust. En gij zult tot mijn stiller harte keeren. Zooals een vogel wegduikt in zijn veeren, Door 't eigen trillend hart in slaap gesust, Een ademende zachtheid, onbewust Van alles wat zijn argloosheid kan deeren. Gaf ik mij onvoorwaardlijk aan u over. Daar is geen schutsel dan uw liefde om mij. 't Liederlijk leven, wreede rauwe roover, Jaagt onophoudlijk aan mijn rust voorbij. Maar veilig in den cirkel van uw toover Ben ik gelukkig, en 't geluk zijt gij. Vorige Volgende