Opwaartsche Wegen. Jaargang 3(1925-1926)– [tijdschrift] Opwaartsche Wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Gedicht van Willem de Mérode. Jaren aan jaren heb ik u bemind, En zag de liefde heller in u gloeien, 'k Voelde mijn bloed verholen tot u vloeien, Gelukkig, dat één leven ons verbindt. Lamp, die uw schoone en telkens grooter dorst Mocht lesschen om te klaarder op te vlammen. Vuur, staag gevoed met terpentijnboomstammen, Welks laaien plots geweldig openborst. O breidt uw schijnsel over mijn gelaat, Het wordt zoo scheemrig en de schaduw gaat Zeker en sneller naar mijn oogen rekken. Ik hoor den dood in 't dorre bladgedruisch. De ruit bevriest, waardoor hij staart in huis. Maar tot uw gloed kan hij de hand niet strekken. Vorige Volgende